ECLI:NL:RBROT:2018:9442

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
16.1918 EA
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens onjuiste informatieverstrekking door de schuldenares

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenares, die onder toezicht stond van bewindvoerder I.M. Thomason. De bewindvoerder verzocht de rechter-commissaris om de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat de schuldenares haar informatie- en afdrachtverplichtingen niet naar behoren was nagekomen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de schuldenares verschillende inkomensspecificaties had verzwegen, wat leidde tot een geschatte boedelachterstand van € 6.001,40. De rechtbank oordeelde dat de schuldenares door haar handelswijze haar schuldeisers ernstig had benadeeld en geen blijk had gegeven van een saneringsgezinde houding.

De rechtbank benadrukte dat de schuldsaneringsregeling bedoeld is om schuldenaren in een problematische schuldensituatie de kans te geven om na drie jaar een schone lei te verkrijgen, mits zij zich aan de verplichtingen houden. De schuldenares had echter nagelaten om de bewindvoerder tijdig en volledig te informeren over haar financiële situatie, ondanks herhaalde verzoeken. De rechtbank concludeerde dat de schuldenares niet alleen haar verplichtingen had geschonden, maar ook geen stappen had ondernomen om hulp te zoeken bij het begrijpen van haar financiële situatie.

Als gevolg hiervan heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, van de Faillissementswet. Tevens werd het salaris van de bewindvoerder vastgesteld, met de mededeling dat er geen baten beschikbaar zijn om vorderingen te voldoen, waardoor er geen sprake is van een faillissement van rechtswege. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 oktober 2018, en er werd een mogelijkheid tot hoger beroep geboden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 4 oktober 2018
Bij vonnis van deze rechtbank van 25 augustus 2016 is de toepassing van de
schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam]
[adres]
[woonplaats]
schuldenares,
bewindvoerder: I.M. Thomason.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 30 augustus 2018 met dit verzoek ingestemd.
De heer J. Lagendaal namens de bewindvoerder en schuldenares, bijgestaan door haar advocaat mr. P. Soekhai, zijn gehoord ter terechtzitting van 4 oktober 2018.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Als grond voor de voordracht tot tussentijdse beëindiging is aangevoerd dat schuldenares haar informatie- en afdrachtverplichting niet naar behoren is nagekomen. Schuldenares heeft nagelaten om verschillende inkomensspecificaties aan de bewindvoerder toe te sturen. De geschatte boedelachterstand bedraagt € 6.001,40. Verder heeft schuldenares op verzoek van de bewindvoerder tweemaal bankafschriften vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling overgelegd, maar deze afschriften bevatten verschillende mutaties waarbij vooral inkomsten van werkzaamheden naast haar studiefinanciering en uitgaven aan vakanties, kleding, netflix en telefoonabonnementen waren verwijderd.
De bewindvoerder heeft op 28 september 2018 een laatste stand van zaken toegestuurd, waarin zij aangeeft dat schuldenares circa € 19.000,- aan inkomsten heeft verzwegen. De geschatte achterstand van € 6.001,40 zal door het verzwijgen van inkomsten aanzienlijk hoger zijn. Schuldenares heeft tot op heden niets afgedragen aan de boedelrekening. Verder geeft de bewindvoerder aan dat schuldenares een fulltime HBO-opleiding volgt. In verband met deze opleiding is de termijn van de schuldsaneringsregeling op 20 april 2017 verlengd met 24 maanden aangezien de opleiding vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling nog circa twee jaar zou duren. Gebleken is dat de opleiding van schuldenares eindigt op 20 juni 2019.
Ter terechtzitting heeft schuldenares verklaard dat ze bij aanvang van de schuldsaneringsregeling heeft aangegeven dat zij in haar tweede jaar zat van haar studie, niet dat de studie nog twee jaar zou duren. Schuldenares heeft geen vertraging opgelopen en in juni 2019 zal zij haar studie afronden. Met betrekking tot het verzwijgen van inkomsten heeft schuldenares verklaard dat ze dat heeft gedaan omdat ze tot op heden niet kan rondkomen van haar vrij te laten bedrag. Schuldenares heeft aangegeven dat ze moet kiezen tussen het betalen van haar vaste lasten of het afdragen aan de boedelrekening. Verder heeft schuldenares verklaard dat ze de berekeningen van het vrij te laten bedrag niet begrijpt.

3.De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 71.160,33 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat schuldenares haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren is nagekomen. Schuldenares heeft immers de bewindvoerder onvoldoende geïnformeerd. Ondanks vele verzoeken van de bewindvoerder ontbreken er nog altijd stukken. Daarnaast heeft schuldenares de bewindvoerder bewust onjuist geïnformeerd door inkomen te verzwijgen. Schuldenares heeft hiermee geen blijk gegeven van een saneringsgezinde houding. De rechtbank is van oordeel dat schuldenares door haar handelswijze haar schuldeisers ernstig heeft benadeeld. Schuldenares heeft een boedelachterstand van ten minste € 6.001,40 en ten hoogste € 25.001,40 laten ontstaan. Schuldenares heeft geen voorstel gedaan om de boedelachterstand in te lopen. Ter terechtzitting heeft schuldenares te kennen gegeven dat zij de berekeningen van het vrij te laten bedrag niet begrijpt. Schuldenares heeft echter geen stappen ondernomen om hulp in te schakelen, terwijl dit wel op haar weg had gelegen.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, Faillissementswet (hierna: Fw).
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 2.702,24;
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Geurts-de Veld, rechter, en in aanwezigheid van mr. L. Timmermans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2018. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.