In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 augustus 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoeker op 4 juli 2018. Verzoeker, bijgestaan door een maatschappelijk werker, is gehoord tijdens de zitting op 13 augustus 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een aanzienlijke schuldenlast heeft van € 61.193,32, waarvan een deel is ontstaan door onterecht ontvangen WW-uitkeringen en andere niet te goeder trouw ontstane schulden.
De rechtbank oordeelt dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek. Dit oordeel is gebaseerd op verschillende factoren, waaronder het feit dat verzoeker een schuld heeft aan Stadsontwikkeling van € 16.667,23, die is ontstaan door onderhoudskosten aan zijn appartement. Verzoeker heeft nagelaten om tijdig te betalen en heeft geen alternatieve betalingsregelingen getroffen met de gemeente. Daarnaast heeft hij een schuld aan Gemeentebelastingen Rotterdam van € 5.339,57, waarvoor hij ook geen aannemelijke verdediging heeft kunnen geven.
Verder heeft verzoeker schulden gemaakt die duiden op overbesteding, waaronder een schuld aan het UWV van € 3.415,11, ontstaan door het ontvangen van een WW-uitkering zonder recht. De rechtbank concludeert dat verzoeker verantwoordelijk is voor het niet correct informeren van de uitkeringsinstantie. Ook zijn er schulden bij het CJIB van € 697,76, die voortkomen uit verkeersboetes. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de afwijzing van het verzoek tot schuldsanering zouden rechtvaardigen, en heeft het verzoek dan ook afgewezen.