ECLI:NL:RBROT:2018:9438

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
13.1341 EA
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan over het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenares. De rechtbank heeft vastgesteld dat het grootste deel van de nieuwe schulden is ontstaan voordat het beschermingsbewind was uitgesproken. De rechtbank heeft overwogen dat de tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen van de schuldenares niet volledig verwijtbaar zijn. De financiële situatie van de schuldenares is inmiddels op orde en er zijn betalingsregelingen getroffen. De rechtbank concludeert dat het feit dat de schulden niet volledig zullen zijn ingelost voor het einde van de verlengde looptijd van de regeling, geen reden is voor een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling.

De procedure begon met een verzoek van de bewindvoerder WSNP op 13 april 2018 om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen op 31 mei en 2 oktober 2018, waarbij de schuldenares, haar advocaat en de waarnemend bewindvoerder WSNP zijn gehoord. De rechtbank heeft diverse stukken in overweging genomen, waaronder brieven van de bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerder.

De rechtbank heeft eerder, bij vonnis van 12 oktober 2016, de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet tussentijds beëindigd, maar de looptijd met twee jaar verlengd. Dit was gebaseerd op de psychische problematiek van de schuldenares en het vooruitzicht op verbetering door het aanvragen van beschermingsbewind. De rechtbank heeft nu geoordeeld dat er geen reden is om de regeling tussentijds te beëindigen, gezien de getroffen betalingsregelingen en de verbeterde financiële situatie van de schuldenares. De rechtbank heeft het verzoek om tussentijdse beëindiging afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
weigering tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 19 oktober 2018
Bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 29 april 2014 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
schuldenares,
advocaat: mr. J.F. van Duin
beschermingsbewindvoerder: Stichting Veritas Vertegenwoordiging (mevrouw S. Kalpoe)
bewindvoerder WSNP: mr. D. le Pair.

1.De procedure

De bewindvoerder WSNP heeft de rechtbank op 13 april 2018 verzocht de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. De rechter-commissaris heeft op
16 april 2018 met dit verzoek ingestemd.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de brief van de bewindvoerder WSNP (met bijlagen) van 17 mei 2018;
  • de brief van mr. Van Duin (met bijlagen) van 29 mei 2018;
  • de brief van mr. Van Duin (met bijlagen) van 30 mei 2018.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 31 mei 2018. Ter terechtzitting is schuldenares, bijgestaan door haar advocaat en de heer [naam 2] , medewerker van het wijkteam, gehoord alsmede waarnemend bewindvoerder WSNP mevrouw E.A. de Snoo. Naar aanleiding van de behandeling is een proces verbaal opgesteld waarin de ter zitting gemaakte afspraken zijn vastgelegd.
Nadien heeft de rechtbank kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de brief van de beschermingsbewindvoerder (met bijlagen) van 11 juni 2018;
  • de brief van de beschermingsbewindvoerder (met bijlagen) van 3 juli 2018;
  • de brief van de beschermingsbewindvoerder (met bijlage) van 16 juli 2018;
  • de brief van de beschermingsbewindvoerder (met bijlage) van 24 juli 2018;
  • de brief van de bewindvoerder WSNP (met bijlagen) van 26 juli 2018;
  • de brief van de beschermingsbewindvoerder (met bijlagen) van 6 augustus 2018;
  • een tweetal brieven van de beschermingsbewindvoerder (met bijlagen) van
7 augustus 2018;
  • de brief van de beschermingsbewindvoerder (met bijlage) van 9 augustus 2018;
  • de brief van de bewindvoerder WSNP (met bijlage) van 9 augustus 2018;
  • de e-mail van de bewindvoerder WSNP (met bijlagen) van 10 augustus 2018.
Naar aanleiding van ontvangen stukken heeft de rechtbank besloten dat de behandeling wordt voortgezet op 2 oktober 2018. Nadien heeft de rechtbank nog kennisgenomen van een e-mail van de bewindvoerder WSNP van 25 september 2018.
Ter zitting van 2 oktober 2018 zijn de waarnemend bewindvoerder WSNP mevrouw De Snoo en schuldenares, bijgestaan door haar advocaat en de heer [naam 2] , alsmede mevrouw G. Unal namens de beschermingsbewindvoerder, gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek en de beoordeling

Als grond voor de tussentijdse beëindiging is in het verzoek van 13 april 2018 aangevoerd dat schuldenares een achterstand in de afdrachten aan de boedel van € 13.537,23 heeft laten ontstaan en dat sprake is van diverse nieuwe schulden tot een totaalbedrag van € 4.356,50.
De rechtbank stelt het volgende voorop.
De onderhavige regeling is eerder voorgedragen voor een tussentijdse beëindiging. Bij vonnis van deze rechtbank van 12 oktober 2016 heeft de rechtbank geweigerd om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, met dien verstande dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling met twee jaar is verlengd (tot 29 april 2019). Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het aannemelijk is dat de toentertijd bestaande tekortkomingen in de nakoming van de inspannings- en de informatieverplichting (en mogelijk de afdrachtverplichting) mogelijk niet volledig verwijtbaar zijn. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op verklaringen van de huisarts en overige hulpverleners, waaruit duidelijk naar voren is gekomen dat sprake is van psychische problematiek, waarvoor schuldenares inmiddels onder behandeling staat. Gelet op die informatie achtte rechtbank met het oog op de tekortkoming in de sollicitatieplicht een medische keuring noodzakelijk. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat er uitzicht op verbetering op administratief vlak bestaat nu er beschermingsbewind is aangevraagd. Ten aanzien van de sollicitatieplicht heeft de rechtbank overwogen dat indien mocht blijken dat schuldenares na de medische keuring toch (deels) arbeidsgeschiktheid wordt geacht, zij gedurende de verlengde termijn dient te solliciteren.
Het beschermingsbewind is (op grond van een lichamelijke of geestelijke toestand) op
21 oktober 2016 uitgesproken. De Stichting De Rotonde is tot beschermingsbewindvoerder benoemd. Op 30 maart 2018 is de Stichting De Rotonde ontslagen, onder gelijktijdige benoeming van de Stichting Veritas Vertegenwoordiging tot beschermingsbewindvoerder.
Op 23 december 2016 is schuldenares met terugwerkende kracht, vanaf de datum van toelating tot de schuldsaneringsregeling, vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Op
21 december 2017 is de vrijstelling met één jaar verlengd.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
Nu schuldenares op 23 december 2016, met terugwerkende kracht vanaf de datum van toelating tot de schuldsaneringsregeling, is vrijgesteld van de sollicitatieplicht (tot laatstelijk 24 november 2018) was er naar het oordeel van de rechtbank – met de wetenschap van nu en mede nu er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die tot een ander oordeel zouden moeten leiden – geen reden om gedurende de verlenging van de looptijd (van 29 april 2017 tot 29 april 2019) de sollicitatieplicht te handhaven. Er was immers geen sprake van een tekortkoming die in de verlenging gerepareerd diende te worden. In het verlengde hiervan was er ook geen reden om gedurende de verlenging van schuldenares te verlangen dat zij meer zou afdragen dan het bewindvoerdersalaris. Immers, de sollicitatieplicht strekt er toe dat schuldenares zich gedurende de reguliere looptijd maximaal inspant om zoveel mogelijk baten voor de boedel te vergaren; als zij daarin gedurende de reguliere looptijd niet tekort is geschoten, is er geen reden voor het laten doorlopen van een volledige afdrachtverplichting gedurende de verlenging maar kan deze beperkt worden tot het bewindvoerderssalaris.
Dat betekent dat bij het vaststellen van de boedelachterstand thans als uitgangspunt heeft te gelden dat na 29 april 2017 alleen nog het bewindvoerdersalaris verschuldigd is en dat alle afdrachten aan de boedel vanaf 29 april 2017, voor zover deze het bewindvoerdersalaris overstijgen, in mindering gebracht kunnen worden op de boedelachterstand. Dit is met partijen besproken tijdens de eerste behandeling op 31 mei 2018 en in het proces verbaal vastgelegd.
De rechtbank stelt vast dat – na diverse herberekeningen– geen sprake (meer) is van een boedelachterstand, maar van een voorstand van € 1.486,89 per 2 augustus 2018.
Thans is nog sprake is van de volgende nieuwe schulden:
  • CAK van € 96,75;
  • KPN van € 506,24;
  • Budget Energie van € 124,16;
  • Belastingdienst inzake Kindgebonden budget 2014/2015/2016 van € 4.246,00;
  • Belastingdienst inzake inkomstenbelasting 2014/2015 van € 5.592,00.
In totaal staat er derhalve voor een bedrag van € 10.565,15 een nieuwe schulden open.
Indien de voorstand wordt aangewend voor het inlossen van deze nieuwe schulden resteert een bedrag van € 9.078,26.
Ter terechtzitting is gebleken dat schuldenares betalingsregelingen heeft getroffen. Mede gelet hierop zullen de schulden aan het CAK, KPN en Budget Energie naar verwachting voor het einde van de verlengde looptijd van de schuldsaneringsregeling voldaan zijn.
Ook voor de schulden aan de Belastingdienst zijn betalingsregelingen getroffen (van respectievelijk € 162,00 en € 391,00 per maand). Gelet op de hoogte van de openstaande bedragen zullen deze schulden naar verwachting echter niet volledig zijn ingelost ten tijde van het einde van de verlengde looptijd van de regeling op 29 april 2019.
De enkele omstandigheid dat de schulden aan de Belastingdienst niet voor 29 april 2019 volledig zullen zijn voldaan, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de regeling thans tussentijds wordt beëindigd. Daarbij weegt in de eerste plaats mee dat de schulden aan de Belastingdienst zijn ontstaan in de periode dat nog geen sprake was van een lopend beschermingsbewind, terwijl de rechtbank in het vonnis van 12 oktober 2016 juist mede het vooruitzicht dat schuldenares beschermingsbewind had aangevraagd heeft laten meewegen bij het oordeel om de regeling toen niet tussentijds te beëindigen maar met twee jaar te verlengen. Voorts weegt mee dat sinds er sprake is van beschermingsbewind, althans in elk geval sinds de Stichting Veritas Vertegenwoordiging beschermingsbewindvoerder is, orde op zaken is gesteld en betalingsregelingen zijn getroffen. Alle thans nog openstaande nieuwe schulden kunnen volledig worden voldaan, zij het – voor zover het gaat om de schulden aan de Belastingdienst – niet binnen de verlengde looptijd. Schuldenares heeft evenwel toegezegd dat zij (althans haar beschermingsbewindvoerder namens haar) ook na het einde van de looptijd de met de Belastingdienst getroffen regelingen zal nakomen.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, zal worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- weigert de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout, rechter, en in aanwezigheid van
J. Hillen-Huizer, griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2018. [1]

Voetnoten

1.