ECLI:NL:RBROT:2018:9422

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
C/10/543244 / FA RK 18-481
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2018 een beschikking gegeven in een geschil tussen een vrouw en een man over de vervangende toestemming voor verhuizing met hun minderjarige kind en de zorgregeling. De vrouw verzocht om toestemming om met de minderjarige naar Halsteren te verhuizen, terwijl de man zich hiertegen verzette en verzocht om de vrouw te gelasten terug te verhuizen naar Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw na de beëindiging van de relatie tijdelijk bij haar moeder in Halsteren verbleef en dat de man de minderjarige had erkend. De rechtbank overwoog dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat frequent contact met de vader van groot belang is voor de ontwikkeling van het kind. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af, omdat de verhuizing het contact met de vader zou bemoeilijken. Daarnaast heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw bepaald en een zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige om de veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagmiddag bij de man verblijft. De rechtbank heeft ook een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige vastgesteld, waarbij de man € 844,- per maand moet betalen voor de periode van 19 januari 2018 tot 1 augustus 2018 en € 494,50 per maand vanaf 1 augustus 2018. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/543244 / FA RK 18-481
Beschikking van 23 mei 2018 betreffende vervangende toestemming ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek, de hoofdverblijfplaats, de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige
in de zaak van:
[naam verzoekster], de vrouw,
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verblijvende te [verblijfplaats verzoekster] , gemeente [naam gemeente] ,
advocaat mr. M.T.E. Kranenburg te Bergen op Zoom,
t e g e n
[naam verweerder], de man,
wonende te [woonplaats verweerder] ,
advocaat mr. I. Vledder te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 19 januari 2018;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 9 april
2018;
- de correspondentie, waaronder:
  • het F9 formulier met bijlagen, gedateerd 10 april 2018, van de zijde van de man;
  • het faxbericht met bijlagen, gedateerd 10 april 2018, van de zijde van de vrouw.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 11 april 2018.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. Kranenburg;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. Vledder;
- de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw [naam vertegenwoordigster] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2016 te [geboorteplaats minderjarige] .
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.

3.De beoordeling

3.1.
Verzoek tot verhuizing
3.1.1.
De vrouw verzoekt vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar Halsteren of de directe omgeving daarvan in Zuidwest-Brabant te verhuizen zo spoedig mogelijk na datum afgifte van de beschikking.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij verzoekt primair de vrouw te gelasten binnen één maand na het wijzen van de beschikking terug te verhuizen naar Rotterdam.
Subsidiair verzoekt hij de vrouw te gelasten binnen één maand terug te verhuizen waarbij zij binnen een straal van 25 kilometer van zijn adres komt te wonen.
3.1.3.
Ingevolge artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige(n) wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder toestemming dient te krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige(n) weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen.
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de minderjarige(n) hoofdverblijfplaats heeft in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de minderjarige(n) elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Daar tegenover staan andere belangen waarbij te denken valt aan (niet uitputtend opgesomd):
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de extra kosten van contact na de verhuizing;
  • de bestendigheid van de nieuwe relatie van de verhuizende ouder;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg.
3.1.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
De vrouw heeft, na beëindiging van de relatie met de man, met de minderjarige tijdelijk onderdak gevonden bij haar moeder in Halsteren. Zij wil zich met de minderjarige vestigen in de regio Zuidwest-Brabant, in de warme schoot van haar familie en vrienden. De vrouw heeft een aanvraag ingediend voor overplaatsing van haar werk naar het rayon Brabant/Zeeland daar zij zich op haar huidige standplaats in Rotterdam, vanwege meegemaakte geweldsincidenten, niet veilig voelt.
Uit de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat de vrouw gedurende haar zwangerschap bij de man in Rotterdam is komen wonen. Zij had haar verloskundige in Rotterdam en zij is in Rotterdam bevallen. Mede gelet op het feit dat de vrouw zich voor haar werk had laten overplaatsen naar Rotterdam, gaat de rechtbank ervan uit dat het centrum van haar belangen in Rotterdam lag.
Wat de stelling van de vrouw betreft dat het voor haar welbevinden noodzakelijk is dat zij verhuist naar Halsteren en/of omgeving, is de rechtbank van oordeel dat haar belang niet prevaleert boven het belang van de minderjarige om frequent contact te hebben met haar vader. De minderjarige is namelijk pas twee jaar oud. Zoals de raad ter zitting heeft aangegeven, speelt de hechting op deze leeftijd een essentiële rol bij de emotionele en sociale ontwikkeling van de minderjarige. Een verhuizing zoals de vrouw voor ogen heeft, staat frequent contact tussen de man en de minderjarige in de weg. De rechtbank acht dit niet in het belang van de minderjarige.
De man heeft bovendien aangegeven dat hij een grotere rol in het leven van de minderjarige wil spelen. Naarmate de minderjarige ouder wordt en naar school zal gaan, zal de man ook contacten met de school willen hebben. De afstand, teweeggebracht door de voorgenomen verhuizing, zal dit nagenoeg onmogelijk maken. Immers, de man werkt in Amsterdam en zal dus problemen ondervinden bij het ophalen en wegbrengen van de minderjarige van en naar school. Ook het aanwezig zijn bij buitenschoolse- en sportactiviteiten zal door de afstand worden bemoeilijkt. De vrouw biedt overigens geen compensatie. De rechtbank is van oordeel dat de voorgenomen verhuizing van de vrouw met de minderjarige te veel gevraagd is in het licht van het recht van de man op (de opbouw van) een familie- en privéleven met de minderjarige.
Voor zover de vrouw stelt dat het noodzakelijk is dat zij in Halsteren en/of omgeving dient te blijven omdat zij kinderopvang in Halsteren heeft geregeld tot 18.30 uur in verband met haar werktijden, acht de rechtbank dit argument onvoldoende zwaarwegend om het verzoek van de vrouw toe te wijzen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de opvang van de minderjarige enkel in Halsteren tot 18.30 uur zou kunnen plaatsvinden. Tot slot overweegt de rechtbank dat de man de vrouw voldoende tegemoet is gekomen door een verhuizing tot een straal van 25 kilometer van zijn adres toe te staan. Binnen die straal kan de vrouw met haar inkomen een acceptabele en betaalbare woonruimte verkrijgen.
Met inachtneming van het vorengaande, is de rechtbank van oordeel dat een verhuizing zoals door de vrouw is verzocht niet in het belang is van de minderjarige. Het verzoek van de vrouw wordt daarom afgewezen.
De vrouw heeft met de minderjarige
tijdelijkonderdak gevonden in Halsteren, maar van een verhuizing was nog geen sprake. Het primaire verzoek van de man wordt dan ook afgewezen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw per 1 augustus 2018 zelfstandige woonruimte in Rotterdam of binnen een straal van 25 kilometer van het adres van de man heeft gevonden.
3.1.5.
De vrouw verzoekt de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen.
3.1.6.
De man verzoekt, voor het geval de vrouw met de minderjarige in Halsteren blijft wonen, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen.
3.1.7.
Omdat de rechtbank het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing afwijst, komt de rechtbank niet toe aan het voorwaardelijk verzoek van de man.
Het verzoek van de vrouw wordt toegewezen.
3.2.
Zorgregeling
3.2.1.
De vrouw verzoekt een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen, inhoudende:
  • een weekend per veertien dagen gedurende de oneven weekenden vanaf vrijdag 17:30 uur tot zondag 17:30 uur, waarbij de man de minderjarige bij haar ophaalt en zij de minderjarige bij de man ophaalt,
  • de helft van de vakanties, waarbij de man gedurende de oneven jaren de minderjarige de eerste helft van de vakantieweek/weken bij zich heeft en zij in de even jaren de minderjarige de eerste helft van de vakantieweek/weken bij zich heeft en vervolgens om en om.
3.2.2.
De man verzoekt een zorgregeling vast te stellen, inhoudende:
  • primair: een co-ouderschap waarbij de minderjarige om de week een week bij hem is;
  • subsidiair: een regeling waarbij de minderjarige om de week van woensdag 08:30 uur tot zondag 19:00 uur bij hem is en de vrouw de minderjarige naar hem brengt en hij de minderjarige na afloop van de zorgregeling weer naar de vrouw brengt;
  • de helft van de vakanties, waarbij hij de minderjarige elk jaar in het voorjaar c.q. de voorjaarsvakantie bij zich heeft in verband met een (jaarlijkse) familievakantie naar de Canarische Eilanden, alsmede drie weken in de zomervakantie.
Voorts verzoekt de man een belregeling vast te leggen, waarbij hij de minderjarige drie keer in de week tussen 18:00 uur en 18:30 uur belt.
Ter zitting heeft de man gesteld dat hij, bij een uitbreiding van de huidige regeling van een weekend in de veertien dagen, bereid is op vrijdag ouderschapsverlof op te nemen zodat de minderjarige voorafgaand aan dat weekend ook op vrijdag bij hem kan zijn.
3.2.3.
De raad stelt dat het, gelet op de leeftijd van de minderjarige, van groot belang is voor haar ontwikkeling dat zij haar vader regelmatig ziet. Daarbij kan gedacht worden aan een dag per week, zonder overnachting.
De raad maakt zich zorgen over de slechte communicatie tussen partijen. Zij dienen te werken aan verbetering hiervan.
3.2.4.
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat zij zullen gaan deelnemen aan het project Ouderschap Blijft.
3.2.5.
De rechtbank overweegt dat de huidige zorgregeling van één weekend in de veertien dagen goed verloopt. Een uitbreiding van de zorgregeling is, gelet op de jonge leeftijd van de minderjarige, van groot belang voor haar ontwikkeling en hechtingsproces. De man heeft ter zitting aangegeven dat hij met zijn werkgever kan regelen dat hij op vrijdag ouderschapsverlof opneemt. De rechtbank zal daarom bepalen dat de minderjarige één keer in de veertien dagen van vrijdagmiddag 17.30 tot zondagmiddag 17.30 bij de man verblijft. In de week waarin de minderjarige in het weekend niet bij de man is, zal de minderjarige op de vrijdag overdag bij de man verblijven. Indien de man op vrijdag geen (ouderschaps)verlof kan opnemen van zijn werk, zal de omgang op de zaterdag zijn. Daarbij zal de vrouw de minderjarige naar de man brengen. De man brengt de minderjarige terug naar de vrouw.
Het verzoek van de man strekkende tot de vaststelling van een co-ouderschapsregeling wordt afgewezen. Een dergelijke zorgverdeling is thans gelet op de slechte onderlinge verhouding tussen partijen niet in het belang van de minderjarige. Partijen kunnen tijdens het project Ouderschap Blijft trachten tot een uitbreiding van voormelde regeling te komen.
Ten aanzien van de verzochte vakantieregeling heeft de vrouw aangegeven zich te kunnen vinden in een verdeling van de vakanties bij helfte, echter met dien verstande dat zij drie aaneengesloten weken bij een van partijen in de zomervakantie te lang vindt voor de minderjarige.
De rechtbank zal gelet op de zeer jonge leeftijd van de minderjarige bepalen dat de man de minderjarige in de zomervakantie de eerste twee weken bij zich mag hebben, alsmede de vierde week. Het volgende jaar is dit andersom, enzovoort. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek dat de minderjarige in het voorjaar of tijdens de voorjaarsvakantie bij de man verblijft, zodat dit verzoek zal worden toegewezen. De vrouw heeft ook geen verweer heeft gevoerd tegen de door de man verzochte belregeling, zodat de rechtbank ook deze regeling zal vastleggen in de door de man verzochte zin.
3.3.
Onderhoudsbijdrage
3.3.1.
De vrouw verzoekt een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna: kinderbijdrage) te bepalen van € 1.106,- per maand met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, zijnde 19 januari 2018.
3.3.2.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij verzoekt een kinderbijdrage te bepalen van
€ 204,- per maand, dan wel € 301,- per maand, afhankelijk van de hoogte van de zorgkorting.
3.4.
Ingangsdatum
3.4.1.
Partijen zijn het eens over 19 januari 2018 als ingangsdatum voor de kinderbijdrage.
De behoefte
3.4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de minderjarige € 974,- per maand bedraagt en dat, als de vrouw kinderopvangtoeslag ontvangt, de behoefte
€ 108,- per maand hoger is.
3.4.3.
De vrouw stelt dat zij tot nu toe geen kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd omdat partijen nog fiscaal partner zijn en partijen, gelet op de hoogte van het gezamenlijk inkomen, niet in aanmerking komen voor deze toeslag. De man betwist dit en stelt dat de vrouw recht had kinderopvangtoeslag.
3.4.4.
De rechtbank zal rekening houden met een kinderopvangtoeslag vanaf het moment dat de vrouw zelfstandige woonruimte heeft, derhalve vanaf 1 augustus 2018 (zie onder 3.1.4). De rechtbank houdt tot 1 augustus 2018 rekening met de door de vrouw aangevoerde kosten voor kinderopvang ten bedrage van € 735,- per maand.
De behoefte van de minderjarige voor de periode van 19 januari 2018 tot 1 augustus 2018 bedraagt (€ 974,- + € 735,- =) € 1.709,- per maand. Vanaf 1 augustus 2018 bedraagt de behoefte (€ 974,- + € 108,- =) € 1.082,- per maand.
Draagkrachtberekening
3.4.5.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarige tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van beider draagkracht.
3.4.6.
Hiertoe dient eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld te worden.
Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2018-1.
De rechtbank verdeelt de draagkrachtberekening in twee periodes, gezien de komende terugverhuizing van de vrouw per 1 augustus 2018.
Periode 19 januari 2018 tot 1 augustus 2018
3.4.7.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man over het jaar 2018 op € 4.506,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de salarisspecificatie van maart 2018 omdat partijen het er over eens zijn dat hiervan kan worden uitgegaan):
- basisloon € 6.300,-
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
- pensioenpremie € 286,18
- belaste onkostenvergoeding € 990,-
De volgende heffingskortingen is in aanmerking genomen:
- de arbeidskorting.
Blijkens de salarisspecificatie van maart 2018 heeft de man een winstuitkering ontvangen van € 2.503,-. De vrouw stelt dat rekening gehouden dient te worden met € 3.000,- per jaar.
De rechtbank gaat uit van voormeld bedrag op de salarisspecificatie omdat van een ander bedrag niet is gebleken.
3.4.8.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw over het jaar 2018 op € 2.356,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de salarisspecificatie van januari 2018):
- basisloon € 2.234,92
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
- zaterdagtoeslag € 188,05
- bijdrage individueel sparen € 91,-
- dertiende maanduitkering € 186,24
- pensioenpremie € 101,78
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting en
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting
3.4.9.
Hierbij is geen rekening gehouden met een kindgebonden budget omdat de vrouw dat voor deze periode niet ontvangt.
3.4.10.
De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.600,-, in beginsel vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 920)].
De man ontvangt een mobiliteitsbijdrage van € 990,- bruto per maand. Hij stelt 30.000 kilometer per jaar te rijden, bestaande uit woon-werkverkeer en bezoek aan klanten. De vrouw betwist het aantal kilometers dat de man stelt te rijden niet, maar zij stelt dat de man geen € 990,- bruto per maand kwijt is aan verwervingskosten.
De rechtbank acht het redelijk bij de formule rekening te houden met een bedrag van € 250,- per maand uit hoofde van verwervingskosten, ervan uitgaande dat de man vijf dagen per week werkt gedurende 46 weken per jaar en daarnaast nog klanten bezoekt. De draagkracht van de man wordt alsdan vastgesteld op (70% x [NBI – (0,3xNBI + 920 + 250)]=) € 1.388,- per maand.
3.4.11.
De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.600,-, in beginsel vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 920)].
De vrouw heeft echter tot 1 augustus 2018 geen woonlasten omdat zij met de minderjarige bij haar moeder inwoont. De rechtbank acht het daarom redelijk om de formule hierop aan te passen zodat de draagkracht van de vrouw (70% x [NBI – 920] =) € 1.008,- per maand bedraagt.
Draagkrachtvergelijking
3.4.12.
De gezamenlijke draagkracht van partijen behelst € 2.396,- per maand. Omdat dit hoger is dan de behoefte van de minderjarige van € 1.709,- per maand dient de bijdrage in de behoefte van de minderjarige tussen partijen te worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 1.388,- / € 2.396,- x € 1.709,- = € 990,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 1.008,- / € 2.396,- x € 1.709,- = € 719,- +
samen € 1.709,-
Derhalve komt van de totale behoefte van de minderjarige een gedeelte van € 990,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 719,- per maand voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
3.4.13.
Gezien het feit dat de man de minderjarige grotendeels tijdens deze periode eenmaal per veertien dagen een weekend bij zich heeft gehad, houdt de rechtbank rekening met een zorgkorting van 15%. De nu door de rechtbank gewijzigde zorgregeling is niet van invloed op dit percentage.
3.4.14.
Omdat de basisbehoefte van de minderjarige € 974,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 146,- per maand. De zorgkorting is berekend over de behoefte zonder rekening te houden met de kinderopvangkosten.
3.4.15.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen per maand hoger is dan de behoefte van de minderjarige, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen € 844,- per maand.
Periode vanaf 1 augustus 2018
Draagkrachtberekening
3.4.16.
Het NBI van de man blijft gehandhaafd op € 4.506,- per maand.
3.4.17.
Het NBI van de vrouw wijzigt omdat zij woonlasten zal hebben en kindgebonden budget zal ontvangen.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw over het jaar 2018 op € 2.638,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de salarisspecificatie van januari 2018):
- basisloon € 2.234,92
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
- zaterdagtoeslag € 188,05
- bijdrage individueel sparen € 91,-
- dertiende maanduitkering € 186,24
- pensioenpremie € 101,78
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting en
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting
3.4.18.
Hierbij is rekening gehouden met een kindgebondenbudget van € 282,- per maand.
3.4.19.
De draagkracht van de man blijft gehandhaafd op € 1.388,- per maand.
3.4.20.
De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.600,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 920)] en bedraagt € 648,- per maand
Draagkrachtvergelijking
3.4.21.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen van € 2.036,- per maand hoger is dan de behoefte van de minderjarige van € 1.082,- dient de behoefte over partijen te worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 1.388,- / € 2.036,- x € 1.082,- = € 738,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 648,- / € 2.036,- x € 1.082,- = € 344,- +
samen € 1.082,-
Derhalve komt van de totale behoefte van de minderjarige een gedeelte van € 738,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 344,- per maand voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
3.4.22.
De rechtbank gaat er vanuit dat de zorgregeling op termijn wordt uitgebreid en houdt daarom met ingang van 1 augustus 2018 rekening met een zorgkorting van 25%.
3.4.23.
Omdat de basisbehoefte van de minderjarige € 974,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 243,50 per maand. De zorgkorting is berekend over de behoefte zonder rekening te houden met de kinderopvangkosten van € 108,- per maand.
3.4.24.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen per maand hoger is dan de behoefte van de minderjarige, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen € 494,50 per maand.
Conclusie
3.4.25.
Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van:
- € 844,- per maand voor de periode van 19 januari 2018 tot 1 augustus 2018 en
- € 494,50 per maand met ingang van 1 augustus 2018
in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.4.26.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn;
4.2.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
- de minderjarige verblijft één keer in de veertien dagen van vrijdagmiddag 17.30 tot zondagmiddag 17.30 bij de man.
- In de week waarin de minderjarige in het weekend niet bij de man is, zal de minderjarige op de vrijdag overdag bij de man verblijven. Indien de man op de vrijdag geen (ouderschaps)verlof kan opnemen van zijn werk, zal de omgang op de zaterdag zijn. Het volgende jaar is dit andersom, enzovoort.
- Daarbij zal de vrouw de minderjarige naar de man brengen. De man brengt de minderjarige terug naar de vrouw.
- de helft van de vakanties, waarbij de man de minderjarige elk voorjaar dan wel de voorjaarsvakantie bij zich heeft, alsmede in de eerste twee weken en de vierde week van de zomervakantie.
Partijen kunnen in onderling overleg tot een uitbreiding van deze zorgregeling komen.
De man wordt in de gelegenheid gesteld om drie keer in de week tussen 18:00 uur en 18:30 uur telefonisch contact te hebben met de minderjarige. Partijen kunnen in onderling overleg tot een aanpassing van deze belregeling komen.
4.3.
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, voor wat betreft de na heden te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren
  • € 844,- per maand met ingang van 19 januari 2018;
  • € 494,50 per maand met ingang van 1 augustus 2018;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A. Schreuder, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.C. van Dijkhuizen en mr. E. Huls, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.J.P.M. Hulsman op 23 mei 2018.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.