ECLI:NL:RBROT:2018:9410

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
10/740230-17 / vordering TUL VV: 10/156833-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor kindermishandeling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 7 november 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van kindermishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 april 2017 haar minderjarige zoon, geboren in 2013, meermalen heeft mishandeld. De mishandeling bestond uit het slaan, krabben in het gezicht en trekken aan de oren van het kind. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering en een locatieverbod. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf passend was gezien de omstandigheden. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat meegewogen is in de beslissing. De rechtbank heeft de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf verlengd en bijzondere voorwaarden verbonden aan de taakstraf. De zaak benadrukt de ernst van kindermishandeling en de noodzaak van bescherming van kinderen in kwetsbare situaties.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/740230-17
Parketnummer vordering TUL VV: 10/156833-16
Datum uitspraak: 7 november 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortdatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman S. Lodder, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 190 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar, onder oplegging van bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, alsmede een taakstraf voor de duur van 180 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/156833-16.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 2 ten laste gelegde mishandeling van de zus van de verdachte niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat zij daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte, samen met de medeverdachte (hierna: [naam medeverdachte] ), haar minderjarige zoon [naam slachtoffer 1] meermalen heeft mishandeld. De officier van justitie heeft zich daartoe in de eerste plaats gebaseerd op de verklaring van [naam slachtoffer 1] zelf, die zeer specifiek en consistent zou hebben verklaard over het door de verdachte en de medeverdachte toegebrachte letsel. Deze verklaring vindt volgens de officier van justitie steun in een aantal objectieve bewijsmiddelen. De officier wijst in dit verband op de verklaringen van aangeefster [naam aangeefster] van Jeugdbescherming Rotterdam, de verklaring van de (anoniem gebleven) zorgcoördinator van het Kindcentrum Prinses Amalia Rotterdam, de verklaringen van verdachte zelf, de verklaring van de buurvrouw van nummer [huisnummer] , de verklaringen van de forensisch artsen (hierna: FARR-verklaringen) van het letsel bij [naam slachtoffer 1] en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) van 1 juni 2018 dat hierover is opgemaakt.
4.2.2.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is partiële vrijspraak bepleit van de onder het eerste, tweede, vijfde en zesde gedachtestreepje ten laste gelegde handelingen. Volgens de verdediging is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat deze handelingen door de verdachte zijn verricht en dat het geconstateerde letsel bij [naam slachtoffer 1] als gevolg hiervan is opgetreden.
De verdediging heeft bovendien opgemerkt dat terughoudendheid geboden is ten aanzien van het gebruik van de verklaring van [naam slachtoffer 1] , gelet op zijn jeugdige leeftijd en de mogelijk onbedoelde beïnvloeding door derden.
Van de overige ten laste gelegde handelingen heeft de verdediging aangegeven dat de verdachte erkent deze op 26 april 2017 te hebben gepleegd.
De verdediging heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van mishandeling over de periode vóór 26 april 2017, nu daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs bestaat.
Van medeplegen van de handelingen op 26 april 2017 is volgens de verdediging geen sprake omdat van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte niet is gebleken.
4.2.3.
Beoordeling
De verdachte heeft bekend dat zij op 26 april 2017 haar zoontje [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld. Als gevolg van een woedeaanval heeft zij hem geslagen en aan zijn oor getrokken. Zij zou zich in een woede-uitbarsting fysiek hebben afgereageerd op haar zoon. Voorts heeft de verdachte verklaard dat zij op het moment dat zij [naam slachtoffer 1] wilde vastpakken en hij zich aan haar onttrok, met haar nagels in zijn gezicht heeft gekrabd.
Uit de FARR-verklaring van 1 mei 2017 blijkt dat [naam slachtoffer 1] letsel heeft opgelopen waarvan het waarschijnlijker is dat deze een intentionele dan een accidentele toedracht heeft gehad. De beschrijving van het geconstateerde letsel bij [naam slachtoffer 1] op 1 mei 2017 past volgens de rechtbank bij de grotendeels bekennende verklaring van de verdachte over de mishandeling op 26 april 2017.
Tot slot heeft zij verklaard dat [naam medeverdachte] zich tijdens de mishandeling op de bovenverdieping bevond met de andere kinderen en hierbij dus niet betrokken was. [naam medeverdachte] heeft van meet af aan ontkend betrokken te zijn geweest bij mishandeling van [naam slachtoffer 1] en ook hij heeft verklaard dat hij zich op het moment van de mishandeling op 26 april 2017 op de bovenverdieping bevond. Hij zou slechts hebben gehoord dat zijn vrouw boos was op [naam slachtoffer 1] .
De rechtbank acht de mishandeling door verdachte op 26 april 2017 dan ook wettig en overtuigend bewezen. Van een nauwe en bewuste samenwerking is daarentegen niet gebleken, zodat het medeplegen niet is bewezen.
Ten aanzien van de periode van 1 januari 2015 tot 26 april 2017 overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat – mede gelet op zijn zeer jeugdige leeftijd – allereerst voorzichtigheid is geboden bij de beoordeling van de verklaring van [naam slachtoffer 1] . Dat [naam slachtoffer 1] mogelijk door derden zou zijn opgedragen een bepaalde verklaring af te leggen, zoals door de verdediging gesteld, is weliswaar niet komen vast te staan, maar de rechtbank ziet net als de verdediging ook wel wat inconsistenties in de verklaring van [naam slachtoffer 1] . Onbewuste beïnvloeding bij een jong kind als [naam slachtoffer 1] kan bovendien ook niet volledig worden uitgesloten.
De mogelijk als belastend uit te leggen onderdelen van de verklaring van [naam slachtoffer 1] vinden buitendien onvoldoende steun in de processtukken. Uit die stukken valt (1) niet met zekerheid vast te stellen dat het letsel is ontstaan als gevolg van mishandeling en (2) dat die mishandeling dan door verdachte en/of [naam medeverdachte] zou zijn gepleegd. Alternatieve scenario’s omtrent de toedracht van het ontstane letsel zijn volgens het NFI niet volledig uitgesloten.
Daarbij komt dat een onderzoek van Veilig Thuis op 2 juni 2015 – zoals het rapport daarvan door de verdediging ter zitting is overgelegd – positief is afgesloten. Uit de eveneens op zitting overgelegde stukken van de huisarts en een kinderfysiotherapeut komt bovendien het beeld naar voren van een beweeglijke jongen met problemen in zijn motorische ontwikkeling en een licht afwijkend looppatroon waarvoor hij ook fysiotherapie heeft gekregen. Deze stukken onderschrijven de verklaring van verdachte op zitting dat [naam slachtoffer 1] als gevolg van zijn gebrekkige en grove motoriek sneller valt of zich stoot en daardoor letsel oploopt.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat het bij [naam slachtoffer 1] (overig) geconstateerde letsel het gevolg is van mishandeling door verdachte en/of medeverdachte in de periode 1 januari 2015 tot 26 april 2017.
4.2.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte op 26 april 2017 haar zoon heeft mishandeld.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 26 april 2017 te Rotterdam, haar kind, te weten [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2013), heeft mishandeld door hem (meermalen)
- op of tegen zijn lichaam te slaan/stompen en
- in zijn gezicht te krabben en
- aan zijn o(o)r(en) te trekken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
mishandeling, begaan tegen haar kind.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van haar vierjarige kind op
26 april 2017. Als gevolg van een woedeaanval heeft zij zich op hem afgereageerd en heeft zij hem geslagen, in zijn gezicht gekrabd en aan zijn oor getrokken, ten gevolge waarvan hij letsel heeft ondervonden.
Kindermishandeling is een ernstig vergrijp. De verdachte heeft door haar handelen de psychische en lichamelijke integriteit van haar kind geschonden. Kinderen behoren door hun ouders beschermd te worden en in een veilige omgeving op te groeien. Zij zijn afhankelijk van hun ouders en hebben niet de feitelijke mogelijkheid zich aan mishandelingen te onttrekken. Het slachtoffer is door het handelen van de verdachte in zijn eigen woning en binnen zijn gezinssituatie zijn gevoel van veiligheid ontnomen. Niet is uit te sluiten dat het slachtoffer zowel op korte als op lange termijn nadelige gevolgen van het handelen van de verdachte in zijn persoonlijke leven zal ondervinden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
8 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een voortgangsverslag over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 oktober 2018. Dit rapport houdt het volgende in. De verdachte houdt zich aan de afspraken met de reclassering. De behandelaar van de forensische polikliniek heeft ook aangegeven dat de verdachte op afspraken verschijnt en inzet toont. Daarnaast heeft de verdachte de modules emotie-regulatie en agressie-regulatie en ook het eerste jaar van haar MBO opleiding Persoonlijk begeleider met positief resultaat afgerond. Wanneer de verdachte hiervoor openstaat adviseert de reclassering een vervolgbehandeling die beter aansluit bij haar problematiek. De behandelaar van de forensische kliniek Fivoor zal de reclassering over het volgen van een dergelijke vervolgbehandeling, zoals bijvoorbeeld een schematherapie, informeren.
Psycholoog R.K.F. Lemmens heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd
14 juli 2017. Dit rapport houdt – samengevat – het volgende in. De verdachte lijdt aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis en ten tijde van het plegen van het delict was er ook sprake van een depressieve stoornis. Gelet op de beschreven stoornissen is er een verhoogd risico op recidive waar het gaat om kindermishandeling. De deskundige heeft geadviseerd om de verdachte poliklinisch te laten behandelen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De eerdere veroordeling van de verdachte werkt niet in haar voordeel. Niettemin zal de rechtbank volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, omdat slechts de mishandeling op 26 april 2017 bewezen wordt verklaard.
Gelet op de nog aanwezige (psychische) problematiek van de verdachte alsmede de ontwikkelingen met betrekking tot [naam slachtoffer 1] acht de rechtbank voortzetting van de behandeling en begeleiding door de reclassering noodzakelijk en geboden. De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden aan de eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf. .
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 8 december 2016 van de politierechter van deze rechtbank is de verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld voor zover van belang tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 23 december 2016 en aan deze voorwaardelijke veroordeling waren geen bijzondere voorwaarden verbonden.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verlenging van de proeftijd bepleit.
8.4.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat zij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, doch in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met één jaar. Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank het, in het belang van het welzijn van het gezin en van de verdachte, noodzakelijk en geboden dat de reeds ingezette begeleiding en behandeling zullen worden voortgezet. Om voornoemde reden zal de rechtbank niet alleen de proeftijd verlengen, maar op grond van artikel 14f lid 2 van het Wetboek van Strafrecht alsnog aan de voorwaardelijke veroordeling de bijzondere voorwaarden verbinden zoals die nu door de reclassering zijn geadviseerd in het rapport van 18 oktober 2018.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 60 (zestig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 8 december 2016 in de zaak met parketnummer 10/156833-16 van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf;
verlengt de proeftijd van de bij genoemd vonnis opgelegde voorwaardelijke taakstraf met 1 jaar;
verbindt aan de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde taakstraf alsnog de volgende bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt, en zal zich houden aan de door of namens die instelling te geven voorschriften en aanwijzingen;
2. de veroordeelde zal geen contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2013, tenzij dit contact plaatsvindt onder begeleiding van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond of een soortgelijke stichting, zolang de reclassering dit nodig acht;
3. de veroordeelde zal haar medewerking verlenen aan de afspraken en voorwaarden die aan haar gesteld worden door de stichting Bureau Jeugdzorg of een soortgelijke stichting in verband met de eventuele omgang met haar kinderen;
4. de veroordeelde zal zich niet bevinden in de [adres] te Rotterdam en de straat waar de school gevestigd is, te weten de Van Enckevoirtlaan te Rotterdam. Dit locatieverbod zal gelden totdat [naam slachtoffer 1] elders in een pleeggezin is geplaatst en/of zolang als de reclassering dit nodig acht;
5. de veroordeelde zal zich ambulant laten behandelen bij de forensisch psychiatrische polikliniek Het Dok of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. dr. M.M. Koevoets, voorzitter,
en mrs. P. Putters en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 26 april 2017 te Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, haar kind, te weten [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2013), heeft mishandeld door hem (meermalen)
- ( al dan niet met een voorwerp) op/tegen zijn bil(en) en/of arm(en) en/of
o(o)r(en) en/of nek en/of voet(en) en/of gezicht althans op/tegen zijn lichaam
te slaan/stompen en/of
- tegen zijn lichaam te schoppen/trappen en/of
- in zijn gezicht te krabben en/of
- aan zijn o(o)r(en) te trekken en/of
- bij zijn keel te pakken en/of in zijn keel te knijpen;
(met een brandend voorwerp) (een) brandwond(en) toe te brengen op zijn
arm(en), althans op zijn lichaam;
2.
Zij op of omstreeks 26 april 2017 te Rotterdam (haar zus) [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar (meermalen) te slaan/stompen en/of aan haar haren te trekken;