ECLI:NL:RBROT:2018:9409

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
561935 / HA RK 18-1338
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 november 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. drs. E. Tamas. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. P. de Bruin, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, naar aanleiding van een mondelinge behandeling die op 7 november 2018 had plaatsgevonden in een executiegeschil. Tijdens deze zitting had de advocaat van verzoeker de wraking aangevraagd, omdat hij vond dat de rechter hem niet de gelegenheid gaf om over bepaalde onderwerpen te spreken, terwijl de advocaat van de wederpartij dat wel mocht. De verzoeker stelde dat dit leidde tot de schijn van vooringenomenheid van de rechter.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de aanvullende grond voor het wrakingsverzoek, die tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek werd aangevoerd, niet tijdig was ingediend. Dit betekende dat deze grond niet kon worden beoordeeld. De wrakingskamer heeft vervolgens alleen de oorspronkelijke wrakingsgrond beoordeeld, die was neergelegd in het proces-verbaal van de zitting van 7 november 2018. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor de vrees van verzoeker dat de rechter vooringenomen was. De rechter had de regie over de zitting en had het recht om de orde te bewaken, inclusief het onderbreken van partijen indien nodig. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking ongegrond was en heeft dit afgewezen.

De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter mr. M.G.L. de Vette en de rechters mr. drs. J. van den Bos en mr. N. Doorduijn. De uitspraak werd gedaan ter openbare terechtzitting, waarbij ook de griffier mr. O.M. Stoute aanwezig was.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 561935 / HA RK 18-1338
Beslissing van 14 november 2018
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. drs. E. Tamas te Den Haag,
strekkende tot wraking van:
mr. P. de Bruin, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team handel en haven (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1
Ter zitting van 7 november 2018 heeft een door de rechter gelaste mondelinge behandeling in de zaak met zaak-/rekestnummer 560348 / KG ZA 18-1106 plaatsgevonden.
Het betreft een executiegeschil tussen verzoeker als eiser enerzijds en mevrouw [naam] als gedaagde anderzijds.
Tijdens de zitting heeft de advocaat van verzoeker de wraking van de rechter verzocht.
1.2
Het griffiedossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het van de zitting van 7 november 2018 opgemaakte proces-verbaal, is ter beschikking van de wrakingskamer gesteld.
Verzoeker, de rechter en de advocaat van mevrouw [naam] , mr. M.C. Carli-Lodder, zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld, te weten heden, 14 november 2018, en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt door middel van een schriftelijke reactie gedateerd 7 november 2018.
1.3
Ter zitting van heden, 14 november 2018, zijn verzoeker, zijn advocaat en de rechter verschenen. Zij hebben allen hun standpunt mondeling toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek jegens de rechter heeft (de advocaat van) verzoeker ter zitting, zo blijkt uit het ter zake opgemaakte proces-verbaal, het volgende aangevoerd:
“(...)
Ik wraak u. U laat mij niet praten over bepaalde onderwerpen, zoals het huis, de kinderen en de voorgeschiedenis. U laat mijn collega dat wel doen.
Dat leidt tot de schijn van vooringenomenheid.”.
Ter mondelinge behandeling is van de zijde van verzoeker toegelicht dat de rechter de advocaat van verzoeker twee maal heeft onderbroken en hem toen heeft gemaand zich te beperken tot het executiegeschil als zodanig. Hieraan heeft de advocaat van verzoeker ook gevolg gegeven. Toen vervolgens de advocaat van de wederpartij aan het woord was, ging deze echter wel in op zaken die niet met het executiegeschil als zodanig te maken hadden. De advocaat van verzoeker heeft hiertegen toen geprotesteerd waarop de rechter richting hem tot twee maal toe antwoordde met “Hou je mond” of “Mond dicht houden”, dit terwijl de rechter de advocaat van mevrouw [naam] wel beleefd bejegende. De rechter heeft de schijn van partijdigheid gewekt door de advocaat van verzoeker niet, en de advocaat van mevrouw [naam] wel, toe te staan bepaalde onderwerpen, zoals het huis, de kinderen en de voorgeschiedenis, te bespreken. Dat is meten met twee maten.
Verder heeft de rechter verzoeker geweigerd een usb-stick met daarop een geluidsopname in het geding te brengen.
Het van de zitting opgemaakte proces-verbaal is op onderdelen onjuist dan wel onvolledig, zoals ten aanzien van de daarin opgenomen mededeling van de rechter dat de advocaat van verzoeker nog in de tweede termijn kan reageren. Die mededeling is niet gedaan.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake een omstandigheid is van die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Het is niet juist dat zij de advocaat van verzoeker niet over de onderwerpen het huis, de kinderen en de voorgeschiedenis heeft laten praten. Ondanks het verzoek van de rechter aan het begin van de zitting heeft de advocaat van verzoeker daarover wel gesproken en heeft de rechter hem dat ook laten doen. Dat blijkt ook uit het proces-verbaal.
De rechter heeft de advocaat van verzoeker, evenals die van mevrouw [naam] , slechts één maal onderbroken, op een moment dat zij in herhaling vielen.
Een deel van het betoog van de advocaat van mevrouw [naam] was een inhoudelijke reactie op de door verzoeker aan zijn vordering ten grondslag gelegde noodtoestand, waarmee het onvermijdelijk ging over de onderwerpen huis, kinderen en voorgeschiedenis. Uit het van de zitting opgemaakte proces-verbaal blijkt dat de rechter de advocaat van verzoeker ter zake heeft aangegeven dat hij daarop in zijn tweede termijn zou mogen reageren.
De rechter bestrijdt dat zij de advocaat van verzoeker op de door hem beschreven gebiedende wijze heeft gemaand stil te zijn. Wel heeft zij hem gevraagd zijn mond te houden en de advocaat van mevrouw [naam] te laten uitspreken.
De rechter verzet zich tegen de door verzoeker eerst tijdens de wrakingszitting als (nieuwe) grond voor het wrakingsverzoek geduide weigering van een usb-stick met daarop een geluidsopname.
Tot slot verwerpt de rechter de door de advocaat van verzoeker gedane suggestie dat het proces-verbaal van de zitting van 7 november 2018 niet naar waarheid is opgemaakt.

3.De beoordeling

3.1
In de eerste plaats is aan de orde de vraag in hoeverre het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden, zoals artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vereist. Daarbij geldt naar vaste jurisprudentie dat de zinsnede ‘zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn’ betekent dat een wrakingsverzoek, met inbegrip van de grond of gronden daarvoor, dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is. In het derde lid van voornoemd artikel is bepaald dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen.
Uit het van de zitting van 7 november 2018 opgemaakte proces-verbaal blijkt dat verzoeker de rechter heeft gewraakt omdat zij de advocaat van verzoeker niet, en de advocaat van mevrouw [naam] wel, toestond bepaalde onderwerpen, zoals het huis, de kinderen en de voorgeschiedenis, te bespreken. De juistheid van dit deel van het proces-verbaal is niet betwist, zodat de wrakingskamer daarvan uitgaat.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker een aanvullende omstandigheid benoemd die volgens hem zou moeten leiden tot toewijzing van het verzoek tot wraking van de rechter, namelijk de door hem geduide weigering van de rechter van een usb-stick met daarop een geluidsopname.
Voor zover die omstandigheid bedoeld is als een aanvulling op (de gronden voor) het wrakingsverzoek zoals dit is gedaan op de zitting van 7 november 2018, is die aanvulling naar het oordeel van de wrakingskamer zodanig laat gedaan dat niet kan worden gesproken van ‘een korte tijd voor beraad’. In zoverre heeft verzoeker dan ook gehandeld in strijd met artikel 37 lid 3 Rv. Deze aanvullende omstandigheid die het wrakingsverzoek mede zou moeten dragen, heeft zich immers voorgedaan ter zitting van 7 november 2018, terwijl die eerst bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, een week nadien, kenbaar is gemaakt.
Nu van feiten of omstandigheden die deze termijnoverschrijding verschoonbaar maken, niet is gebleken, betekent het voorgaande dat de door verzoeker aangevoerde aanvullende grond voor het wrakingsverzoek niet wordt beoordeeld omdat deze niet tijdig, als hiervoor bedoeld, kenbaar is gemaakt.
Ter beoordeling ligt thans dan ook uitsluitend voor de wrakingsgrond als neergelegd in het proces-verbaal van de zitting van 7 november 2018.
3.3
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.4
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.5
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.6
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat het aan de rechter die de zaak behandelt is om het verloop van de zitting en de regie te bepalen en om de orde tijdens de zitting te bewaken. Daarbij hoort dat de advocaten van beide partijen voldoende in de gelegenheid worden gesteld om het eigen standpunt tijdens de zitting naar voren te brengen. Het staat de rechter vrij om partijen wel of niet te onderbreken of aan partijen en hun advocaten kritische vragen te stellen.
Niet gebleken is dat de rechter verzoeker of zijn advocaat heeft belet om het standpunt van verzoeker adequaat toe te lichten en te verdedigen of om te reageren op het standpunt van de wederpartij als gevolg waarvan sprake zou zijn van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Of de wederpartij wel (of meer) ruimte kreeg om in te gaan om de onderwerpen ‘huis, kinderen en voorgeschiedenis’ is geen grond tot wraking. De advocaat van de wederpartij was nog aan het woord toen het wrakingsverzoek werd gedaan. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd of gebleken op grond waarvan de verzoeker gerechtvaardigd gedacht kan hebben dat de rechter voornemens was om verzoeker geen gelegenheid te geven om te reageren op het pleidooi van de wederpartij en dat deze dan niet zou kunnen ingaan op hetgeen door de wederpartij is aangevoerd.
Het voorgaande leidt de wrakingskamer tot het oordeel dat niet gebleken is dat het door verzoeker aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde optreden van de rechter op de zitting van 7 november 2018 zodanig is geweest dat dit een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
Het verzoek is mitsdien ongegrond en wordt derhalve afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. P. de Bruin.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, mr. drs. J. van den Bos en mr. N. Doorduijn, rechters, en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2018 in tegenwoordigheid van mr. O.M. Stoute, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-