In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die ten laste was gelegd dat hij opzettelijk verdovende middelen had vervoerd en betrokken was bij witwassen. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de PI Rotterdam. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor de opzetvariant van de tenlastelegging en veroordeling voor de schuldvariant, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de wetenschap van de verdachte met betrekking tot de aanwezigheid van heroïne en contant geld in de auto. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet had kunnen voorzien dat er drugs en geld in de auto aanwezig waren, en sprak hem vrij van de ten laste gelegde feiten. Tevens werd besloten dat de in beslag genomen voorwerpen moesten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, aangezien er op dat moment geen rechthebbende kon worden aangemerkt. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken.