ECLI:NL:RBROT:2018:9398

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
7209858 CV EXPL 18-75
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering werknemer tot vaststelling van vakantie in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en haar werkgever. De werknemer, aangeduid als [eiseres], vorderde dat de werkgever, aangeduid als [de gedaagde], haar vakantiedagen zou vaststellen conform haar wensen. De werknemer had in augustus 2018 haar vakantiewensen kenbaar gemaakt, maar de werkgever had deze niet goedgekeurd, onder verwijzing naar gewichtige redenen die zich tegen de vakantieplannen verzetten. De werkgever stelde dat de werknemer in de maanden september en oktober 2018 intensief ingewerkt moest worden, omdat er vanaf november 2018 een piek aan werkzaamheden zou zijn op de afdeling waar de werknemer werkzaam was. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever tijdig en voldoende gewichtige redenen had aangevoerd om de vakantiewensen van de werknemer niet te honoreren. De rechter benadrukte dat de werkgever verplicht is om de werknemer in de gelegenheid te stellen om vakantie op te nemen, maar dat dit niet geldt als er gewichtige redenen zijn. De vordering van de werknemer werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7209858 CV EXPL 18-75
uitspraak: 21 september 2018
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. D.H.P.M. Müskens,
tegen
de stichting
[de gedaagde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. L.M. van der Sluis.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [de gedaagde] ’.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 18 september 2018;
de akte van [de gedaagde] van 20 september 2018;
de overgelegde producties.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 september 2018.

2.De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[eiseres] is sinds 1 november 1992 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst van [de gedaagde] . [eiseres] heeft jaarlijks recht op 80,01 wettelijke en 25,45 bovenwettelijke vakantie-uren. In 2018 heeft [eiseres] in totaal 7,5 uur opgenomen.
2.3
In februari 2018 heeft [eiseres] een vakantie geboekt naar Indonesië van 17 oktober tot en met 4 november 2018. In april 2018 heeft [eiseres] een vakantie geboekt naar Spanje van 27 september tot en met 1 oktober 2018.
2.4
[eiseres] werkte op de afdeling ‘incasso’. [de gedaagde] heeft op 26 maart 2018 de kantonrechter in deze rechtbank verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Dat verzoek is bij beschikking van 7 augustus 2018 afgewezen. [eiseres] is vervolgens, conform hetgeen in de beschikking is overwogen, overgeplaatst naar de afdeling ‘servicekosten’.
2.5
Op 21 augustus 2018 heeft de gemachtigde van [eiseres] in een e-mailbericht – voor zover van belang – aan [de gedaagde] het volgende geschreven:
“Verder geef ik hierbij namens cliënte de volgende vakantiedagen door: 27 september t/m 1 oktober 2018 en 17 oktober t/m 5 november 2018. Ik verzoek u mij kort te bevestigen dat deze data bij uw cliënte geregistreerd staan.”
2.6
De gemachtigde van [de gedaagde] heeft op 22 augustus 2018 – voor zover thans van belang – als volgt gereageerd:
“Uw cliënte weet dat vakantiedagen met de leidinggevende dienen te worden besproken. Uw cliënte kan dan ook haar wensen op dit punt begin september met haar leidinggevende bespreken en dan zal gekeken worden of deze wensen kunnen worden ingewilligd.”
2.7
Op 23 augustus 2018 heeft [eiseres] haar vakantiewensen ingevuld in het HRM-softwaresysteem van [de gedaagde] .
2.8
Op 3 september 2018 heeft [eiseres] gesproken met haar leidinggevende, mevrouw [leidinggevende] . Op 4 september 2018 zou een nadere bespreking volgen.
2.9
[eiseres] heeft de bespreking van 4 september 2018 bij e-mailbericht van 3 september 2018 afgezegd. Op 4 september 2018 heeft [leidinggevende] een brief geschreven aan [eiseres] waarin de op 3 september gemaakte afspraken werden weergegeven.
2.1
Op 11 september 2018 heeft [leidinggevende] in een e-mailbericht – voor zover thans van belang – het volgende geschreven aan [eiseres] :
Het besluit:Zoals besproken tijdens ons gesprek op 3 september en vandaag 11 september, word je de komende maanden intensief ingewerkt met als doel dat je begin december 2018 zelfstandig kunt werken. Dit traject wordt zorgvuldig gedaan en jouw collega’s worden hiervoor vrijgemaakt. Ik heb verteld dat vanaf 1ste week november er een piek aan werkzaamheden op de afdeling ontstaat omdat wij het stookseizoen 2017-2018 gaan afrekenen. Het is essentieel belangrijk dat je dan inzetbaar bent op de afdeling. Daarom heb ik besloten jouw verlofaanvraagniette accorderen.
Weliswaar bied ik je de mogelijkheid om 1 week verlof op te nemen, te weten 29 oktober t/m 2 november 2018. Hiermee kan ik een deel van je verzoek inwilligen. Hiervoor wil ik je vragen een nieuwe aanvraag in te dienen via ESS. Na het indienen van deze aanvraag zal ik deze formeel goedkeuren. Tijdens onze tussentijdse evaluatiegesprekken de komende maanden kunnen wij bekijken of een tweede week verlof in de maand december 2018 bespreekbaar is.”
2.11
Op 12 september 2018 heeft de gemachtigde van [eiseres] [de gedaagde] gesommeerd de vakantie conform de wensen van [eiseres] vast te stellen. De advocaat van [de gedaagde] heeft in reactie hierop bij brief van 13 september 2018 geschreven dat [de gedaagde] daartoe niet zal overgaan.

3.De vordering en het verweer

3.1
[eiseres] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening, [de gedaagde] wordt bevolen de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie van [eiseres] vast te stellen op 27 september tot en met 1 oktober 2018 en van 17 oktober tot en met 5 november 2018, op straffe van een aan [eiseres] te betalen dwangsom van € 5.000,--, met veroordeling van [de gedaagde] in de proceskosten.
3.2
[eiseres] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [eiseres] heeft haar vakantiewensen op 21 augustus 2018 kenbaar gemaakt aan [de gedaagde] . [de gedaagde] heeft niet binnen twee weken daarna, zijnde vóór 5 september 2018, gewichtige redenen aangevoerd tegen haar vakantiewensen. Daarom is de vakantie vastgesteld conform het verzoek van [eiseres] .
3.3
[de gedaagde] heeft verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang – hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Bij een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening als de onderhavige dient te worden beoordeeld of [eiseres] een zodanig spoedeisend belang heeft dat van haar niet mag worden verwacht dat zij de uitkomst een bodemprocedure afwacht. Daarbij dienen te worden betrokken het belang van [eiseres] bij het treffen van de voorziening en de gevolgen voor [de gedaagde] bij het ten onrechte treffen van een voorziening. Uit de aard van de vordering vloeit voort dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
4.2
[eiseres] vraagt om bij wijze van een voorlopige voorziening [de gedaagde] te veroordelen haar vakantie vast te stellen. Het oordeel van de rechter in kort geding betreft een voorlopig oordeel. Dat heeft tot gevolg dat de rechter die in een eventueel nog te voeren bodemprocedure moet oordelen, niet gehouden is aan het kortgedingvonnis.
4.3
De werkgever is verplicht om de werknemer in de gelegenheid te stellen de vakantie op te nemen waarop de werknemer op grond van de wet aanspraak heeft. De werkgever stelt de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vast overeenkomstig de wensen van de werknemer tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. Indien de werkgever niet binnen twee weken nadat de werknemer haar wensen schriftelijk heeft kenbaar gemaakt, schriftelijk aan de werknemer gewichtige redenen heeft aangevoerd, is de vakantie vastgesteld overeenkomstig de wensen van de werknemer (artikel 7:638 leden 1 en 2 BW).
4.4
[eiseres] heeft middels het e-mailbericht van haar gemachtigde van 21 augustus 2018 haar vakantiewensen kenbaar gemaakt. [de gedaagde] diende daarom binnen twee weken daarna schriftelijk eventuele gewichtige redenen aan te voeren tegen de door [eiseres] gewenste vakantiedagen. Vast staat dat [leidinggevende] in het gesprek van 3 september 2018 aan [eiseres] kenbaar heeft gemaakt dat het antwoord op de vraag of de vakantiewensen gefiatteerd kunnen worden, ervan afhangt wanneer de mensen van AX beschikbaar zijn om haar in te werken in het nieuwe bedrijfssysteem en hoe de vakantieplanning op de afdeling ‘servicekosten’ is geregeld. Bij brief van 4 september 2018 heeft [leidinggevende] namens [de gedaagde] geschreven dat [eiseres] zal worden begeleid door collega [collega] , dat er een afspraak zal worden gemaakt met de AX-consultant en dat er een juridische cursus geregeld zou worden wat betreft wet en regelgeving bij het afrekenen van de stook- en servicekosten. Ook is in die brief gemeld dat [de gedaagde] nog in afwachting was van de bevestiging wanneer de consultant op het kantoor aanwezig kon zijn. Met dit gesprek en deze brief heeft [de gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter redenen aangevoerd die afhankelijk van de uitvoering aan de wensen van [eiseres] in de weg zouden kunnen staan. Aldus heeft [de gedaagde] binnen de wettelijke termijn van 2 weken gereageerd. Artikel 7:638 lid 2 BW schrijft niet voor dat binnen genoemde 2 weken definitief uitsluitsel omtrent de vakantiewens moet zijn gegeven. De vakantie is daarom niet van rechtswege vastgesteld.
4.5
Beoordeeld dient te worden of de bezwaren die [de gedaagde] heeft aangevoerd van voldoende gewicht zijn. [de gedaagde] heeft in dit verband gesteld dat het van belang is dat het inwerken plaatsvindt in september en oktober 2018, omdat vanaf november 2018 er een piekperiode is op de afdeling ‘servicekosten’. In september en oktober 2018 is een collega vrijgesteld van werkzaamheden om [eiseres] in te werken. Vanaf november 2018 zijn er geen collega’s meer beschikbaar voor inwerken. Voorts bleek de docent voor de juridische cursus ‘afrekenen servicekosten en stookkosten’ maar beperkt beschikbaar te zijn. De wel beschikbare data vallen beide in de door [eiseres] gewenste vakantieperiodes. Ter zitting heeft [de gedaagde] aanvullend aangevoerd dat de praktijk leert dat een onafgebroken periode van 3 maanden inwerktijd noodzakelijk is om op de afdeling ‘servicekosten’ te kunnen werken. [eiseres] heeft voorts zelf kenbaar gemaakt dat zij verwacht meer inwerktijd nodig te hebben.
4.6
[eiseres] heeft al hetgeen [de gedaagde] heeft aangevoerd niet weersproken, zodat daarvan zal worden uitgegaan. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben de door [de gedaagde] aangevoerde redenen te gelden als gewichtige redenen zoals bedoeld in artikel 7:638 lid 2 BW. [eiseres] heeft hiertegenover gesteld dat het voor haar van belang is om tijdens de gewenste vakantieperiodes te recupereren in verband met het moeilijke jaar dat achter haar lag. Dit moge zo zijn maar [eiseres] heeft er zelf voor gekozen om reeds in februari en april 2018 haar vakanties te boeken zonder hierover ook maar enig overleg te hebben met [de gedaagde] . Aldus heeft zij zelf het risico over zich afgeroepen dat deze bij [de gedaagde] onbekende wens niet zou kunnen worden gehonoreerd. In het kader van de afweging van belangen speelt ten slotte nog mee dat de bewuste vakantie-uren voor [eiseres] niet verloren zullen gaan. Zij kunnen nog tot 1 juli 2019 - uiteraard in goed overleg - worden opgenomen.
4.7
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [de gedaagde] vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
371