Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
2.De vaststaande feiten
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
5.De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en haar werkgever. De werknemer, aangeduid als [eiseres], vorderde dat de werkgever, aangeduid als [de gedaagde], haar vakantiedagen zou vaststellen conform haar wensen. De werknemer had in augustus 2018 haar vakantiewensen kenbaar gemaakt, maar de werkgever had deze niet goedgekeurd, onder verwijzing naar gewichtige redenen die zich tegen de vakantieplannen verzetten. De werkgever stelde dat de werknemer in de maanden september en oktober 2018 intensief ingewerkt moest worden, omdat er vanaf november 2018 een piek aan werkzaamheden zou zijn op de afdeling waar de werknemer werkzaam was. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever tijdig en voldoende gewichtige redenen had aangevoerd om de vakantiewensen van de werknemer niet te honoreren. De rechter benadrukte dat de werkgever verplicht is om de werknemer in de gelegenheid te stellen om vakantie op te nemen, maar dat dit niet geldt als er gewichtige redenen zijn. De vordering van de werknemer werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever.