ECLI:NL:RBROT:2018:9397

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
6966437 CV EXPL 18-3507
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen door advocaat na tussentijdse opzegging van de overeenkomst

In deze zaak vordert de advocaat, vertegenwoordigd door een besloten vennootschap, betaling van onbetaalde facturen van een gedaagde partij na tussentijdse opzegging van de overeenkomst. De gedaagde partij had de advocaat in februari 2018 opdracht gegeven voor juridische bijstand in een hoger beroep en een kort geding. De partijen waren overeengekomen dat de advocaat een uurtarief van € 225,00 zou hanteren, met een opslag voor kantoorkosten. Na een conflict over het vertrouwen in de advocaat heeft de gedaagde partij het dossier overgedragen aan een andere advocaat, waarna de oorspronkelijke advocaat een bedrag van € 2.539,60 in rekening heeft gebracht, dat onbetaald bleef.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst tot stand is gekomen en dat de gedaagde partij gehouden is om te betalen voor de verrichte werkzaamheden. De gedaagde partij voerde verweer aan, onder andere dat de advocaat niet deugdelijke bewijsstukken had overgelegd en dat de facturen niet correct waren gespecificeerd. De rechtbank oordeelde echter dat de gedaagde partij onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn verweer en dat de in rekening gebrachte uren redelijk waren. De rechtbank heeft de vordering van de advocaat toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, en de gedaagde partij in de proceskosten veroordeeld.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de gedaagde partij hoofdelijk moet betalen aan de advocaat, met de mogelijkheid dat als de een betaalt, de ander in zoverre is bevrijd. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6966437 CV EXPL 18-3507
uitspraak: 15 november 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[advocatenkantoor] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
vertegenwoordigd door [advocaat] ,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
die zelf procederen.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [advocaat] ’ en ‘ [gedaagde partij] ’.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 29 mei 2018, met producties;
de conclusie van antwoord;
het tussenvonnis van 19 juli 2018 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
de bij brief van 23 augustus 2018 door [advocaat] ingediende productie;
de reactie daarop van [gedaagde partij] van 30 augustus 2018
de aantekening dat de comparitie heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2018.
Het vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[gedaagde partij] heeft [advocaat] begin februari 2018 opdracht gegeven tot het verlenen van juridische bijstand bij het instellen van hoger beroep tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 2 februari 2018. Partijen zijn een uurtarief overeengekomen van € 225,00 per uur met een opslag van 7% voor kantoorkosten.
2.3
Kort na het geven van de opdracht is [gedaagde partij] in een kortgedingprocedure betrokken door Syndion. [gedaagde partij] heeft [advocaat] opdracht gegeven om hen ook in deze procedure bij te staan.
2.4
Op 3 maart 2018 heeft [gedaagde partij] aan [advocaat] geschreven dat hij geen vertrouwen meer heeft in [advocaat] en daarom het dossier heeft overgedragen aan een andere advocaat. [advocaat] heeft vervolgens een bedrag van in totaal € 2.539,60 bij [gedaagde partij] in rekening gebracht. Hij heeft dat bedrag onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1
[advocaat] vordert dat [gedaagde partij] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk, in die zin dat wanneer de een betaalt de ander in zoverre is bevrijd, wordt veroordeeld tot betaling aan [advocaat] van een bedrag van € 2.893,54, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.539,60 vanaf de vervaldatum van de factuur, subsidiair vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten., waaronder een bedrag aan nakosten.
3.2
[advocaat] legt het volgende aan de vordering ten grondslag. Partijen zijn overeengekomen dat [advocaat] [gedaagde partij] zou bijstaan in twee procedures, tegen een uurtarief van € 225,00 per uur exclusief kosten. [advocaat] heeft in dat kader werkzaamheden verricht en [gedaagde partij] is daarom op grond van de overeenkomst gehouden daarvoor de overeengekomen vergoeding te betalen. Het gevorderde bedrag bestaat uit € 2.539,60 aan loon en kantoorkosten (inclusief btw) en € 353,94 aan buitengerechtelijke kosten.
3.3
[gedaagde partij] heeft verweer gevoerd. [advocaat] heeft in strijd met artikel 21 Rv een e-mailbericht van 2 februari 2018 ( [gedaagde partij] heeft geschreven dat de facturen kunnen worden gestuurd aan [bedrijf] [hierna: [bedrijf] ]) niet in het geding gebracht. Partijen zijn overeengekomen dat [advocaat] de facturen zou specificeren in de categorieën ‘zakelijk’ en ‘privé’. De in rekening gebrachte kosten hebben voornamelijk betrekking op studie en voorbereiding. Dat heeft echter in het geheel geen resultaat gehad. [advocaat] heeft er geen bewijs van geleverd dat de uren daadwerkelijk zijn gemaakt.

4.De beoordeling

4.1
Niet in geschil is tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen op grond van welke overeenkomst [gedaagde partij] dient te betalen voor door [advocaat] verrichte werkzaamheden. Voor zover [gedaagde partij] heeft willen aanvoeren dat de overeenkomst niet door hen in privé is aangegaan maar door [bedrijf] , heeft hij dat onvoldoende onderbouwd. Dat de overeenkomst zou zijn aangegaan door [bedrijf] blijkt niet uit de opdrachtbevestiging die [gedaagde partij] heeft ondertekend. [gedaagde partij] heeft ook geen andere feiten of omstandigheden gesteld die maken dat [bedrijf] toch als de contractspartij moet worden aangemerkt. [advocaat] hoefde het e-mailbericht dat door [gedaagde partij] in het geding is gebracht daarom niet bij de dagvaarding te voegen. Het is voor de beoordeling van zijn vordering niet van belang.
4.2
[gedaagde partij] dient op grond van de overeenkomst te betalen voor de werkzaamheden die [advocaat] in redelijkheid heeft verricht bij het uitvoeren van de overeengekomen werkzaamheden. [gedaagde partij] betwist het aantal door [advocaat] in rekening gebrachte uren. [advocaat] heeft in totaal 8,1 uur in rekening gebracht, bestaande uit 4 uur voor bestudering van het dossier en 4,1 uur aan correspondentie en telefoongesprekken. [advocaat] heeft het in rekening gebrachte aantal uren bij de factuur gespecificeerd.
4.3
[gedaagde partij] heeft erkend dat hij bij het geven van de opdracht zelf heeft aangegeven dat bestudering van het dossier ‘wel eens vijf uur in beslag zou kunnen nemen’. Hij heeft ook niet weersproken dat [advocaat] tevens werkzaamheden heeft moeten verrichten in verband met het verzetten van de datum voor de mondelinge behandeling van het kort geding. Van [gedaagde partij] mocht gelet op deze omstandigheden worden verwacht dat hij nader zou onderbouwen waarom hij meent dat de in rekening gebrachte uren niet zijn gemaakt of waarom het aantal uren niet redelijk is. Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van het door [advocaat] gestelde aantal uren, welk aantal bovendien als redelijk moet worden beschouwd.
4.4
Een overeenkomst tot het verlenen van juridische bijstand geeft de advocaat in beginsel een inspanningsverplichting. Dat betekent dat [gedaagde partij] [advocaat] in beginsel niet kan verwijten dat [advocaat] niet het beoogde resultaat heeft behaald. Hij kan het hem wel verwijten als hij zijn taak niet goed heeft uitgevoerd. De maatstaf voor die beoordeling is of [advocaat] heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en vakbekwaam vakgenoot dat zou doen. De door [gedaagde partij] in deze zaak gestelde feiten maken niet dat [advocaat] niet heeft gehandeld als een redelijk en vakbekwaam vakgenoot. Het enkele feit dat de advocaat die [gedaagde partij] na [advocaat] heeft ingeschakeld een andere strategie heeft gekozen en daarmee succesvol is geweest, betekent niet dat [advocaat] fouten heeft gemaakt. Ook is het niet ongebruikelijk dat een advocaat zijn cliënten vraagt om bepaalde zaken te verduidelijken. Dat [advocaat] na zijn verzoek om nadere informatie op vakantie is gegaan, maakt een en ander niet anders omdat daarna nog voldoende tijd was om de nadere informatie te verwerken en voor [gedaagde partij] om een en ander vervolgens te beoordelen. [advocaat] is daarom niet in zijn verplichtingen tekortgekomen.
4.5
Dat [advocaat] de factuur niet heeft gespecificeerd naar ‘zakelijk’ en ‘privé’ rechtvaardigt niet dat de factuur niet wordt betaald. In dit geval was duidelijk dat het enkel privékosten betroffen aangezien er geen andere opdracht is gegeven.
4.6
De vordering tot betaling van de in rekening gebrachte kosten zal gelet op het vorenstaande worden toegewezen. De wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, nu daartegen geen nader verweer is gevoerd. De rente zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, nu [advocaat] niet heeft gesteld dat partijen een fatale termijn zijn overeengekomen.
4.7
[advocaat] maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten, zodat ook het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
4.8
[gedaagde partij] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde partij] hoofdelijk, in de zin dat wanneer de een betaalt de ander in zoverre zal zijn bevrijd, aan [advocaat] te betalen een bedrag van € 2.893,54, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.539,60 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde partij] hoofdelijk in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [advocaat] vastgesteld op € 476,00 aan griffierecht en € 98,01 aan dagvaardingskosten, en indien [gedaagde partij] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
371