ECLI:NL:RBROT:2018:9380

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
C/10/558667 / KG ZA 18-1017
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan verkoop en levering van onroerende zaak in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en een gedaagde, die in gemeenschap van goederen waren getrouwd. De eiseres vorderde dat de gedaagde zou meewerken aan de verkoop van een woning, gelegen aan [adres 1] te Rotterdam, na een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant waarin de woning aan de gedaagde was toebedeeld onder opschortende voorwaarden. De eiseres had eerder geprobeerd om tot een minnelijke regeling te komen, maar dit was niet gelukt. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet in staat was gebleken om zijn financiële verplichtingen na te komen en dat de opschortende voorwaarden niet waren vervuld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseres recht had op medewerking van de gedaagde aan de verkoop van de woning. De gedaagde werd veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis zijn medewerking te verlenen aan de verkoopopdracht aan een NVM-makelaar en aan de verkoop en levering van de woning aan een derde. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde in gebreke zou blijven. De proceskosten werden voor een deel aan de gedaagde opgelegd, met uitzondering van de kosten van de dagvaarding die voor rekening van de eiseres bleven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/558667 / KG ZA 18-1017
Vonnis in kort geding van 16 november 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Teteringen,
eiseres,
advocaat mr. B.P.J. van Riel te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 september 2018;
  • de dagvaarding van 2 oktober 2018;
  • de 10 producties van [eiseres] ;
  • de mondelinge behandeling op 12 oktober 2018, alwaar [eiseres] haar eis heeft verminderd.
1.2.
Aan het einde van de zitting heeft de voorzieningenrechter op verzoek van partijen de procedure voor vier weken aangehouden, zodat partijen in de gelegenheid zijn om verder te praten over een minnelijke regeling. Bij brief van 9 november 2018 heeft [eiseres] laten weten dat het niet is gelukt om afspraken te maken over de verkoop van de woning aan [gedaagde] dan wel aan derden. [eiseres] verzoekt vonnis te wijzen.
1.3.
Daarop is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 18 september 1998 zijn partijen in gemeenschap van goederen getrouwd. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren.
2.2.
Tijdens het huwelijk hebben partijen twee appartementen in Rotterdam gekocht:
  • [adres 1] (gemeente Rotterdam, sectie S, complexaanduiding [code] , appartementsindex 2) en
  • [adres 2] (gemeente Rotterdam, sectie S, complexaanduiding [code] , appartementsindex 3).
2.3.
Bij deelbeschikking van 25 juli 2017 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.4.
Op 15 augustus 2017 is de woning gelegen aan de [adres 2] verkocht en geleverd aan derden.
2.5.
Bij tussenbeschikking van 26 september 2017 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant ten aanzien van de woning aan de [adres 1] (hierna: de woning), voor zover relevant, het volgende overwogen:
“(…)
2.10.
De man is, tezamen met zijn broer, woonachtig in de woning staande en gelegen aan de [adres 1] te Rotterdam. De man wenst het aandeel van de vrouw in de eigendom van deze woning aan zich toebedeeld te krijgen. Indien de man hiertoe de financiële mogelijkheden heeft, verzet de vrouw zich niet tegen deze toebedeling.
Partijen zijn overeengekomen dat zij een onafhankelijke NVM-makelaar zullen gaan aanzoeken, die een voor partijen bindende waardebepaling van de woning zal gaan uitbrengen. De man krijgt vervolgens een periode van vier maanden, te rekenen vanaf de datum van deze beschikking, om te onderzoeken of hij financieel in staat is om het eigendomsaandeel van de vrouw in deze woning over te nemen, onder de voorwaarde dat de vrouw zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid van de op de deze woning rustende hypothecaire geldlening(en). De kosten van de taxateur dienen door partijen gezamenlijk, ieder voor de helft, te worden gedragen.
(…)
2.12.
Indien blijkt dat de man geen financiële mogelijkheden heeft om de woning aan zich te laten toedelen, dan wel de woning niet langer aan zich toebedeeld wenst te zien, ofwel deze toedeling niet kan geschieden onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op die woning rustende hypothecaire leningen, dan zal de woning zo spoedig mogelijk ter verkoop worden aangeboden. Het ligt daarbij in de rede dat partijen de verkoopopdracht verstrekken aan de makelaar die de woning voor hen bindend heeft getaxeerd. De alsdan te realiseren verkoopprijs bepaalt dan de uiteindelijke overwaarde die tussen partijen bij helfte zal worden verdeeld dan wel de eventuele onderwaarde die door partijen bij helfte dient te worden gedragen.
(…)”
2.6.
Bij eindbeschikking van 17 april 2018 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant (onder meer) de woning aan [gedaagde] toebedeeld onder de opschortende voorwaarde dat de met de woning verbonden hypothecaire geldleningen door [gedaagde] worden overgenomen, met gelijktijdig ontslag van [eiseres] uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypotheek. Voorts is bepaald dat, indien de opschortende voorwaarden niet worden vervuld, de woning aan een derde zal worden verkocht. Een eventuele overwaarde wordt in dat geval tussen partijen bij helfte verdeeld en ten aanzien van een eventuele restschuld is ieder van de partijen voor de helft draagplichtig.
2.7.
Bij brief van 17 mei 2018 is [gedaagde] door de advocaat van [eiseres] onder meer verzocht medewerking te verlenen aan het in de verkoop zetten van de woning bij een door partijen aan te wijzen NVM-makelaar. [gedaagde] heeft daar geen gevolg aan gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – na eisvermindering ter zitting – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] te veroordelen binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis zijn volledige medewerking te verlenen aan het verstrekken van een verkoopopdracht van de onroerende zaak, staande en gelegen aan de [adres 1] te Rotterdam, aan een NVM-makelaar naar keuze van [eiseres] , bij gebreke waarvan het te wijzen vonnis in de plaats zal treden voor de medewerking van [gedaagde] , waarbij de NVM-makelaar de vraag- en laatprijs bindend vaststelt;
- [gedaagde] te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, zulks binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis, waarbij bij gebreke van de medewerking van [gedaagde] aan de verkoop van de woning het vonnis in de plaats treedt voor alle noodzakelijke handelingen die verricht dienen te worden om tot verkoop en transport van de woning te komen;
- te bepalen dat:
a. [gedaagde] binnen drie dagen na verzoek van de makelaar zijn medewerking verleent aan een bezichtiging door de makelaar en de potentiële kopers toegang tot de woning verleent;
b. [gedaagde] en derden niet aanwezig mogen zijn bij de bezichtiging van de woning;
c. [gedaagde] ervoor zorg draagt dat de woning in een voor bezichtiging representatieve staat bevindt;
vorenstaande op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag/dagdeel dat [gedaagde] in gebreke blijft met uitvoering van het bovenstaande;
- [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vorderingen vloeit voldoende voort uit de aard van de zaak en is ook niet betwist door [gedaagde] .
4.2.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 17 april 2018 de woning onder opschortende voorwaarden (zie 2.6.) toebedeeld aan [gedaagde] en bepaald dat, indien die voorwaarden niet worden vervuld, de woning aan een derde zal worden verkocht.
Vaststaat dat de opschortende voorwaarden niet vervuld zijn. Blijkens de beschikking van 26 september 2017 hadden partijen afspraken gemaakt over de wijze waarop (het aandeel van [eiseres] in) de woning zou worden verkocht, aan [gedaagde] of aan een derde. Conform die regeling had [gedaagde] vier maanden de tijd om te onderzoeken of hij financieel in staat was om het aandeel van [eiseres] in de woning over te nemen. Die termijn is ruimschoots verstreken. Ter zitting, meer dan een jaar later, is niet gebleken dat [gedaagde] voldoende financiële middelen heeft om het aandeel van [eiseres] in de woning over te nemen. Evenmin heeft hij feiten of omstandigheden aangedragen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hij daartoe binnen afzienbare tijd wel in staat is.
Tegen die achtergrond is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde] voldoende gelegenheid heeft gehad om de woning van [eiseres] over te nemen en dat, nu duidelijk is dat [gedaagde] daartoe niet in staat is, van [eiseres] niet langer kan worden gevergd om in een onverdeelde gemeenschap te blijven zitten. [eiseres] mag op grond van de beschikking van 17 april 2018 van [gedaagde] verlangen dat hij medewerking verleent aan de verkoop en levering van de woning aan een derde.
4.3.
[gedaagde] zal worden veroordeeld binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis zijn volledige medewerking te verlenen aan het verstrekken van een verkoopopdracht van de woning aan een NVM-makelaar naar keuze van [eiseres] , waarbij de NVM-makelaar de vraag- en laatprijs bindend vaststelt.
4.4.
[gedaagde] zal eveneens worden veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning, zulks binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis.
4.5.
Gelet op de weigerachtige houding van [gedaagde] , ziet de voorzieningenrechter aanleiding op de voet van artikel 3:300 BW te bepalen dat, indien [gedaagde] niet voldoet aan (één van) deze veroordelingen, dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagde] aan het verstrekken van de verkoopopdracht aan een makelaar, de verkoop en de levering van de woning.
4.6.
De vordering dat [gedaagde] zijn medewerking verleent aan bezichtigingen van de woning door de makelaar en potentiële kopers alsmede de in dat kader noodzakelijke handelingen, worden toegewezen op de hierna te melden wijze. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd.
4.7.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, zij het dat de kosten van de dagvaarding van 24 september 2018 voor rekening van [eiseres] blijven. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 98,01
- griffierecht € 79,00
- salaris advocaat
€ 633,00
Totaal € 810,01

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis zijn volledige medewerking te verlenen aan het verstrekken van een verkoopopdracht van de woning aan een NVM-makelaar naar keuze van [eiseres] , waarbij de NVM-makelaar de vraag- en laatprijs bindend vaststelt;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan een derde;
5.3.
bepaalt dat, indien [gedaagde] in gebreke blijft aan (één van) de veroordelingen in 5.1. en 5.2. te voldoen, dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [gedaagde] aan het verstrekken van de verkoopopdracht aan een makelaar en van zijn medewerking aan de verkoop en de levering van de woning;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] binnen drie dagen na verzoek van de makelaar zijn medewerking te verlenen aan een bezichtiging door de makelaar en de potentiële kopers toegang tot de woning te verlenen, waarbij [gedaagde] niet aanwezig mag zijn bij de bezichtiging van de woning, en ervoor zorg te dragen dat de woning in een voor bezichtiging representatieve staat bevindt, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of deel daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van € 10.000,00;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 810,01;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2018.
2091 / 2009