ECLI:NL:RBROT:2018:9370

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 september 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
10/812121-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer als verweer bij zware mishandeling na steekincident

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 september 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De verdachte heeft het slachtoffer, [betrokkene], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht door hem met een houten balk te slaan. Dit gebeurde na een geweldsincident waarbij de medeverdachte door [betrokkene] met een mes was gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zijn medeverdachte wilde verdedigen tegen de aanhoudende aanval van [betrokkene]. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte als geloofwaardig beoordeeld, terwijl de verklaringen van [betrokkene] inconsistent en ongeloofwaardig werden geacht. De rechtbank concludeert dat de verdachte niet strafbaar is, omdat zijn handelen binnen de grenzen van noodweer viel. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/812121-16
Datum uitspraak: 14 september 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .
raadsman mr. D.J. Moll, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 augustus 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Hes heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Bewijs en bewezenverklaring

De verdachte heeft het ten laste gelegde bekend en nadien is geen vrijspraak bepleit. Het ten laste gelegde zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van de wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
op 2 februari 2015 te Rotterdam aan een persoon, te weten [betrokkene] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een breuk van de 3e borstwervel en een breuk van de buitenwand van de oogkas en een breuk van de kaakholte rechts en een breuk van het spaakbeen van de linker onderarm), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen met kracht met een houten lat/balk op/tegen het hoofd en het lichaam te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Beroep op noodweer
Inleiding
Het incident en het letsel
Op 2 februari 2015 heeft omstreeks 18.45 uur een geweldsincident (hierna: het incident) plaatsgevonden in het pand aan de [adres delict] te Rotterdam, dat werd gehuurd door de verdachte. Bij het incident zijn betrokken geweest de verdachte, [medeverdachte] (de medeverdachte) en [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ). Bij dit incident heeft de medeverdachte een steekwond in zijn bovenarm en een steekwond in zijn bovenbeen opgelopen. [betrokkene] heeft aan dit incident het hiervoor vermelde zware lichamelijke letsel overgehouden. Dit letsel is veroorzaakt door voormeld handelen van de verdachte.
Uiteenlopende verklaringen
De verklaringen die de verdachte en de medeverdachte enerzijds en [betrokkene] anderzijds over de aanloop naar en het verloop van het incident hebben afgelegd staan haaks op elkaar.
De verklaringen van de verdachte en de medeverdachte houden het volgende in. De verdachte en de medeverdachte kennen [betrokkene] niet. Toen zij op 2 februari 2015 in het pand op de [adres delict] aanwezig waren, is [betrokkene] dat pand binnengegaan en heeft hij hun onder bedreiging van een mes geprobeerd geld afhandig te maken. Toen de verdachte en de medeverdachte weigerden geld af te staan, heeft [betrokkene] met het mes ingestoken op de medeverdachte. De medeverdachte en met name de verdachte hebben [betrokkene] vervolgens met houten balken geslagen.
De verklaringen van [betrokkene] houden het volgende in. De verdachte heeft [betrokkene] zwijggeld geboden nadat [betrokkene] geruime tijd voor het incident had gezien dat er in het pand aan de [adres delict] een hennepkwekerij werd opgebouwd. Op initiatief van de verdachte was afgesproken dat [betrokkene] op 2 februari 2015 naar de [adres delict] zou komen. Toen [betrokkene] daar aankwam, hebben de verdachte en de medeverdachte hem valselijk beschuldigd van het leeghalen van een wiethok en met houten balken op hem ingeslagen. [betrokkene] heeft zich verdedigd met een mes dat hij daar had gevonden.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verklaringen van [betrokkene] over de aanloop naar het incident worden ondersteund door de bevindingen van de politie. Bovendien zijn de overige onderdelen van de verklaringen van [betrokkene] in de kern consistent. Om deze redenen stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de verklaringen van [betrokkene] over het incident, in tegenstelling tot de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte daarover, geloofwaardig zijn. Uit de verklaringen van [betrokkene] volgt dat hij is aangevallen door de verdachte en de medeverdachte en zich tegen die aanval heeft verdedigd. Niet de verdachte, maar [betrokkene] heeft dus uit noodweer gehandeld. Het noodweerverweer van de verdachte moet daarom worden verworpen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [betrokkene] over het incident volstrekt ongeloofwaardig zijn en dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte wel kloppen. [betrokkene] heeft de medeverdachte aangevallen met een mes en hem gestoken. De verdachte heeft met zijn handelen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de medeverdachte door [betrokkene] willen beëindigen. Hij heeft gehandeld uit noodweer en moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beoordeling
Beoordeling verklaringen [betrokkene]
De verklaringen die [betrokkene] over de aanloop naar het incident heeft afgelegd zijn weliswaar consistent, maar vinden, anders dan de officier van justitie heeft gesteld, onvoldoende steun in de bevindingen van de politie. Vast staat dat [betrokkene] en de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] hadden afgesproken elkaar op 2 februari 2015 omstreeks 18.00 uur te ontmoeten in de zaak van de gebruiker van dat telefoonnummer. Het dossier biedt echter onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie – die de officier van justitie trekt – dat voormeld telefoonnummer werd gebruikt door de verdachte. De omstandigheid dat het telefoonnummer van de verdachte en voormeld telefoonnummer in de periode van 1 januari 2015 tot en met 11 februari 2015 vaak op dezelfde momenten op dezelfde zendmasten zouden zijn aangestraald is onvoldoende voor die conclusie. De zendmasten waarop de beide telefoonnummers vaak tegelijkertijd zouden zijn aangestraald, zijn namelijk zendmasten in het centrum van Rotterdam, waarop telkens honderden, zo niet duizenden, telefoons tegelijkertijd aanstralen. Bovendien woont en werkt de verdachte in deze omgeving, zodat het niet vreemd is dat ook zijn telefoon daar zeer regelmatig aanstraalde. Het dossier biedt eveneens onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie – die de officier van justitie trekt – dat in het pand aan de [adres delict] een hennepkwekerij werd opgebouwd. Tegenover de ontkenning door de verdachte, die het pand aan de [adres delict] huurde, biedt de zich in het dossier bevindende foto waarop een bijna leeg houten hok te zien is, onvoldoende voor die conclusie. Ook de verklaring van een verbalisant dat er in het pand verhuisdozen zijn aangetroffen met daarin spullen die bestemd zijn voor hennepteelt, kan niet tot die conclusie leiden, nu de verdachte dit heeft ontkend en niet is beschreven welke spullen er in die verhuisdozen zaten en er bovendien geen foto’s zijn gemaakt van de inhoud van deze dozen.
De verklaringen die [betrokkene] heeft afgelegd over wat er zich op 2 februari 2015 in het pand aan de [adres delict] heeft afgespeeld zijn bovendien op meerdere onderdelen niet consistent. Met name over de volgorde waarin de verschillende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden heeft [betrokkene] op 2 februari 2015 en 28 augustus 2015 heel verschillend verklaard. Daarnaast zijn deze verklaringen van [betrokkene] op een belangrijk onderdeel tegenstrijdig. Op 2 februari 2015 heeft [betrokkene] namelijk verklaard dat de verdachte hem direct na binnenkomst de sleutels van de afgesloten voordeur van het pand heeft gegeven, terwijl hij op 28 augustus 2015 heeft verklaard dat hij pas na afloop van het incident deze sleutels van de verdachte heeft gekregen. De eerste verklaring, die kort na het incident is afgelegd, past bovendien niet bij de dreigende situatie die [betrokkene] beschrijft.
Een wel consistent onderdeel in de verklaringen van [betrokkene] is dat hij tijdens het incident door het pand heen is gerend en daarbij door de verdachte en de medeverdachte met houten balken is geslagen. Als dit zou kloppen, zou de politie tijdens het sporenonderzoek door een groot deel van het pand bloedsporen hebben moeten aantreffen. Dit is echter niet gebeurd. Er zijn met name bloedsporen aangetroffen in een straal van enkele meters van de voordeur van het pand vandaan. Dit consistente onderdeel in de verklaringen van [betrokkene] wordt dus weerlegd door de resultaten van het sporenonderzoek van de politie.
Beoordeling verklaringen verdachte en medeverdachte
De verdachte en de medeverdachte hebben beiden meerdere keren verklaard over het incident. Zowel de verklaringen van de verdachte als die van de medeverdachte zijn consistent. Bovendien komen die verklaringen met elkaar overeen.
Uit de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte volgt dat het incident zich heeft afgespeeld in een straal van enkele meters van de voordeur van het pand vandaan. Ook hebben zij verklaard dat de medeverdachte zich, nadat hij was gestoken, heeft verplaatst naar een andere ruimte in het pand. De verdachte heeft verder nog verklaard dat [betrokkene] , nadat hij met de houten balken was geslagen, in zijn zoektocht naar de voordeur een uithoek van het pand is ingelopen en daar een ruit kapot heeft geslagen. Deze en ook andere onderdelen van de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte worden volledig ondersteund door de bloedsporen en overige sporen die de politie tijdens het onderzoek in het pand heeft aangetroffen.
Op de zich in het dossier bevindende foto’s van de jas die de medeverdachte ten tijde van het incident aanhad, is te zien dat er meer dan tien snijsporen op verschillende plaatsen op de jas zitten. Deze sporen duiden eerder op een aanvallende actie met een mes dan op een verdedigende actie met een mes en passen daarom bij het noodweerscenario waarover de verdachte en de medeverdachte hebben verklaard.
Tussenconclusie
Gezien het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de verklaringen van [betrokkene] over het incident ongeloofwaardig zijn. Daarbij is ook nog betrokken dat [betrokkene] zijn aangifte van 2 februari 2016 twee dagen later heeft ingetrokken. Op deze verklaringen van [betrokkene] zal dan ook geen acht worden geslagen. De verklaringen van de verdachte en de medeverdachte acht de rechtbank wel geloofwaardig en zullen daarom wel worden betrokken bij de beoordeling van het noodweerverweer.
Heeft de verdachte gehandeld uit noodweer?
Uit de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte leidt de rechtbank het volgende af. De medeverdachte is door [betrokkene] met een mes aangevallen. [betrokkene] heeft de medeverdachte daarbij eerst in zijn bovenarm en daarna in zijn bovenbeen gestoken. Daardoor is de medeverdachte ten val gekomen. [betrokkene] is daarna met het mes in zijn hand op de medeverdachte afgelopen. De medeverdachte heeft, terwijl hij op de grond lag, [betrokkene] met een houten balk een klap gegeven. Kort daarna heeft de verdachte [betrokkene] meerdere klappen met een andere houten balk gegeven.
Gezien het voorgaande is aannemelijk dat de verdachte [betrokkene] met een houten balk heeft geslagen om de medeverdachte te verdedigingen tegen de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van diens lijf door [betrokkene] . Die verdediging was noodzakelijk, omdat het er alle schijn van had dat [betrokkene] zijn aanval doorzette nadat de medeverdachte ten val was gekomen. Hoewel [betrokkene] fors letsel heeft opgelopen door het handelen van de verdachte, is er, gezien de aard van het geweld dat [betrokkene] tegen de medeverdachte heeft gebruikt, geen sprake van dat de verdachte met zijn handelen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft overschreden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de houten balk die de verdachte heeft gebruikt niet gevaarlijker is dan het mes dat [betrokkene] hanteerde en dat niet alleen [betrokkene] , maar ook de medeverdachte fors en blijvend letsel heeft opgelopen. Het beroep van de verdachte op noodweer slaagt.
Conclusie
Gezien het voorgaande acht de rechtbank het bewezenverklaarde feit niet strafbaar. De verdachte zal ten aanzien van dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en
ontslaat de verdachteten aanzien daarvan
van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. W.H.S. Duinkerke en F.A. Groeneveld , rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 september 2018.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 02 februari 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, (te weten [betrokkene] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een breuk van de 3e borstwervel en/of een breuk van de buitenwand van de oogkas en/of een breuk van de kaakholte rechts en/of een breuk van het spaakbeen van de linker onderarm), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met
kracht met een of meer (houten) latten/balken, althans harde voorwerpen, op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan.