ECLI:NL:RBROT:2018:9364

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
C/10/558163 / JE RK 18-2851
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van ouderlijk gezag en contactherstel

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014. Het verzoek is ingediend door de vader, die sinds februari 2015 geen contact meer heeft gehad met zijn dochter. De moeder oefent het ouderlijk gezag uit en de minderjarige woont bij haar. De vader heeft zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige], vooral gezien de psychische gesteldheid van de moeder, die volgens de vader schadelijk kan zijn voor het welzijn van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in deze zaak geen voorlopige ondertoezichtstelling verzocht, omdat er onvoldoende informatie over de minderjarige beschikbaar was. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de situatie van de moeder en het gebrek aan contact tussen de vader en de minderjarige een bedreiging vormen voor de ontwikkeling van het kind. De kinderrechter heeft besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond voor de duur van twaalf maanden, met als doel het herstel van contact tussen de vader en de minderjarige en het waarborgen van haar ontwikkeling. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens : C/10/558163 / JE RK 18-2851
datum uitspraak: 30 oktober 2018

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

[Naam vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats 1] ,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[Naam moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
De Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek van de vader van 6 september 2018;
- de bijlagen behorend bij het verzoek d.d. 25 oktober 2018, ingekomen op de griffie op
26 oktober 2018.
Op 30 oktober 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.F.M. van Weegberg,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [vertegenwoordigster] .
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De feiten
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder. [minderjarige]
woont bij de moeder.

Het verzoek

De vader heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verzocht voor de duur van twaalf maanden.
Namens en door de vader is aangevoerd dat er gronden aanwezig zijn voor een ondertoezichtstelling. Het baart de vader zorgen dat er geen enkel zicht is op de huidige situatie van [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend en heeft haar voor het laatst gezien in februari 2015 toen ze een paar maanden oud was. De vader heeft sindsdien geen enkele contact gehad met [minderjarige] . [minderjarige] heeft geen weet van het bestaan van haar vader. De moeder plaatst de vader volledig buiten spel. De moeder van [minderjarige] verschijnt niet op rechtszittingen en ook niet bij Verilabs voor een DNA-onderzoek, ondanks een opdracht van het Gerechtshof tot onderzoek. Het is schadelijk voor [minderjarige] dat zij opgroeit zonder vader en met een negatief vaderbeeld. Het is van belang dat [minderjarige] in contact komt met haar vader. Gelet op de overgelegde aansprakelijkheidsstelling die de moeder eind 2016 heeft verzonden aan de toenmalige advocaat van de vader, maakt hij zich zorgen over het welzijn van [minderjarige] bij de moeder. Uit het stuk blijkt volgens de vader dat de moeder lijdt aan langdurige en ernstige psychische klachten. De geestelijke, emotionele en fysieke ontwikkeling van [minderjarige] kunnen ook daarom ernstig in gevaar zijn. Verder verwijst de vader naar een uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:295) op grond waarvan niet is uitgesloten dat het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn, indien het ontbreken van een omgangsregeling op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden een ernstig bedreigingsontwikkeling van het kind oplevert en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien, zullen falen.
Een ondertoezichtstelling is de enige manier om de medewerking van de moeder te verkrijgen. Door de benoeming van een neutrale jeugdbeschermer kan er zicht worden verkregen op opvoedingssituatie van [minderjarige] , waardoor er aan contactherstel kan worden gewerkt tussen [minderjarige] en de vader.

De visie van de Raad

Door de Raad is ter zitting naar voren gebracht dat het verzoek moet worden afgewezen. Een kind heeft recht op beide ouders, maar de moeder lijkt in dit geval de hakken in het zand te zetten. De Raad heeft destijds niet verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling omdat er onvoldoende informatie over [minderjarige] is. In de procedure met betrekking tot het gezag en omgang met [minderjarige] heeft de rechtbank bij beschikking van 25 oktober 2018 de behandeling van de verzoekschriften tot 1 maart 2019 pro forma aangehouden en de Raad verzocht een beschermingsonderzoek uit te voeren. De Raad zal onderzoeken of er sprake is van een bedreigingsontwikkeling van [minderjarige] en of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. Dit onderzoek zal op korte termijn starten waarbij ook gekeken zal worden naar de houding van de moeder en het recht van [minderjarige] om haar vader te leren kennen. De Raad wil de resultaten van dit onderzoek eerst afwachten.

De beoordeling

Uit de door de vader overgelegde stukken is met voldoende zekerheid op te maken dat de vader de juridische en biologische vader is van [minderjarige] . Uit een door de vader overgelegd DNA-testrapport kan immers met een waarschijnlijkheid van 99,99999 % worden vastgesteld dat de vader de biologische vader is van [minderjarige] . Daarnaast heeft de vader [minderjarige] destijds al voor haar geboorte als zijn kind erkend, kennelijk met toestemming van de moeder.
Sinds februari 2015 is er geen contact meer geweest tussen de vader en [minderjarige] , omdat de moeder elk contact afhoudt. De vader ontvangt ook geen informatie over [minderjarige] , nu de moeder ook dat weigert.
Met de vader is de kinderrechter van oordeel dat een dergelijke situatie strijdig is met de belangen van [minderjarige] . Deze omstandigheid vormt een bedreiging voor haar (identiteits)ontwikkeling en is in strijd met artikel 7, eerste lid van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind waarin het belang om te weten van wie een kind afstamt, is geborgd. [minderjarige] heeft het recht om beide ouders te leren kennen en daarmee een goede band op te bouwen.
Daarnaast vormt de zorgelijke verstandhouding tussen de vader en moeder een bedreiging voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Uit de procedures bij het Gerechtshof Den Haag en de rechtbank Rotterdam blijkt dat de moeder veelal niet verschijnt op rechtszittingen en de indruk wekt door haar proceshouding de procedures tussen de ouders rond [minderjarige] te frustreren en te traineren. Bij uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 29 november 2017 is zelfs bepaald dat de moeder misbruik van het procesrecht maakt. Anderzijds is de vader vasthoudend in zijn wens het contact met [minderjarige] te herstellen en het kan niet anders dan dat [minderjarige] vroeg of laat geconfronteerd wordt met de gevolgen van deze strijd.
Tenslotte zijn de zorgen rondom [minderjarige] gelegen in de gesteldheid van de moeder. De door de raadsman van de vader overgelegde stukken, waarvan onweersproken is gesteld dat die door de moeder zijn opgesteld, geven een beeld van de moeder dat grote zorgen oproept.
Zo schrijft de moeder onder meer:
“De vrouw is als gevolg van de levensbedreigende en de daaruit voortvloeiende langdurige traumatische ervaringen buitengewoon kwetsbaar (document 1, pagina 1, onder 2);
De vrouw is het vertrouwen in zichzelf en andere mensen verloren (document 1, pagina 1, onder 2);
De vrouw heeft nog steeds het vaste idee dat haar leven en het leven van haar kind nog steeds gevaar loopt. (document 1, pagina 1, onder 3);
De vrouw heeft steeds weer opnieuw de neiging om de ervaren traumatische ervaringen opnieuw te ervaren. De vrouw heeft de neiging om buiten haar lichaam te treden. (document 1, pagina 1, onder 4);
De vrouw ervaart heftige emoties als de vrouw aan vroegere situaties wordt herinnerd. Ook is er sprake van lichamelijke reacties in de vorm van woedeaanvallen, huilpartijen, blinde paniek, heftig verdriet, maagzuuraanvallen, hartklopping, hyperventilatie, rugklachten, nekklachten hoofdpijn, etc. (document 1, pagina 2, onder 4);
De vrouw raakt bij confrontaties uit het verleden als het ware totaal verlamd. De vrouw is dan op dat moment niet langer in staat om adequaat te handelen. (document 1, pagina 2, onder 4);
De vrouw heeft haar hele leven lang al te maken met voortdurende angst en permanente stress (document 1, pagina 2 onder 6).”
Wanneer hetgeen de moeder zelf in deze stukken aangeeft over haar gesteldheid klopt en ook thans nog aan de orde is, kan het niet anders of die gesteldheid heeft direct gevolgen voor de ontwikkeling van [minderjarige] , in de zin dat die ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Wanneer de moeder deze gesteldheid alleen zou voorwenden, om zo de vader uit het leven van [minderjarige] te houden, is dat eveneens een reden tot grote zorg over de ontwikkeling van [minderjarige] .
Gezien de bovenstaande zorgen en gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] , is de kinderrechter van oordeel dat het beschermingsonderzoek van de Raad niet hoeft te worden afgewacht om te kunnen vaststellen dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd.
De inzet van een jeugdbeschermer is noodzakelijk om, met de moeder samen, te bezien op welke wijze de geziene bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] kunnen worden weggenomen, de moeder te stimuleren haar medewerking te verlenen aan het DNA-onderzoek door Verilabs en te bezien of herstel van het contact tussen de vader en [minderjarige] in haar belang is. Nu met het voorgaande de nodige tijd zal zijn gemoeid, wordt geen aanleiding gezien de duur van de ondertoezichtstelling te bekorten.
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, met ingang van 30 oktober 2018 tot 30 oktober 2019;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op
30 oktober 2018 door mr. J. van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. N. Jallal als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 14 november 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.