ECLI:NL:RBROT:2018:9357

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
C/10/556427 / FA RK 18-6362
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarigen afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een vrouw die toestemming vroeg om met haar minderjarige kinderen te verhuizen naar [plaats 1]. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. P.C.E. van den Hoek, verzocht de rechtbank om vervangende toestemming op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.A. van den Berg, voerde gemotiveerd verweer tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk van partijen op 10 augustus 2011 is ontbonden en dat zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over hun twee minderjarige kinderen, geboren in 2004 en 2007.

De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij de oudste minderjarige haar mening heeft kunnen geven. De vrouw onderbouwde haar verzoek met de wens om naar de Veluwe te verhuizen en daar een Bed and Breakfast te beginnen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de noodzaak voor de verhuizing niet voldoende is aangetoond en dat de belangen van de minderjarigen voorop staan. De huidige zorgregeling, waarbij de kinderen nagenoeg gelijk verdeeld zijn tussen beide ouders, zou door de verhuizing ernstig worden verstoord.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor verhuizing afgewezen. De rechtbank heeft wel bepaald dat als de vrouw zonder de kinderen verhuist, de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man zal zijn. De rechtbank heeft ook de zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen meer dan de helft van de vakanties en feestdagen bij de vrouw verblijven. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/556427 / FA RK 18-6362
Beschikking van 19 oktober 2018 betreffende vervangende toestemming ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[Naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. P.C.E. van den Hoek te Rotterdam,
t e g e n
[Naam man], de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. A.A. van den Berg te Bleiswijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 8 augustus 2018;
  • de brief met bijlagen van de zijde van de vrouw, gedateerd 21 september 2018 en
  • het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 24 september 2018.
1.2.
De oudste minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft met de voorzitter gesproken op 4 september 2018.
1.3.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 26 september 2018.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. Van den Hoek;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. Van den Berg en
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door [medewerker kinderbescherming] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 10 augustus 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 16 mei 2011 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2004 te [geboorteplaats 1] en
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2007 te [geboorteplaats 2] .
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.

3.De beoordeling

3.1.
Verzoek tot verhuizing
3.1.1.
De vrouw verzoekt uiteindelijk:
- haar toestemming te verlenen om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verhuizen naar [plaats 1] en te bepalen dat de thans geldende zorgregeling wordt gewijzigd in die zin dat de minderjarigen één weekend per veertien dagen bij de man verblijven;
of
- te bepalen dat zij met [minderjarige 1] naar [plaats 1] mag verhuizen en dat een zorgregeling wordt vastgelegd tussen de minderjarigen, waarbij zij elkaar elk weekend afwisselend bij de ene of de andere ouder zien;
of
- te bepalen dat zij toestemming krijgt om te verhuizen naar [plaats 1] , in welk geval de minderjarigen beiden hun hoofdverblijf bij de man krijgen en de minderjarigen een uitgebreide zorgregeling met de vrouw zullen krijgen inhoudende: drie weekends per vier weken, waarbij [minderjarige 1] van vrijdag tot zondagavond bij de vrouw is en [minderjarige 2] indien mogelijk ook, en anders dat [minderjarige 2] van zaterdag tot zondagavond bij de vrouw verblijft en met verdeling van de feestdagen en vakanties, in die zin dat de minderjarigen meer dan de helft daarvan bij de vrouw verblijven.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder toestemming dient te krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen.
3.1.4.
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Daar tegenover staan andere belangen waarbij te denken valt aan (niet uitputtend opgesomd):
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de extra kosten van contact na de verhuizing;
  • de bestendigheid van de nieuwe relatie van de verhuizende ouder;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg.
3.1.5.
De rechtbank stelt vast dat partijen na de verhuizing van de vrouw in november 2017 van [woonplaats 2] naar Rotterdam uitvoering geven aan de overeengekomen
co-ouderschapsregeling, die erop neerkomt dat elk van partijen nagenoeg de helft van de zorg- en opvoedingstaken op zich neemt. Daarvoor was er sinds de echtscheiding een regeling waarbij de minderjarigen om de week één weekend en iedere dinsdagavond en –nacht bij de man verbleven.
De vrouw onderbouwt haar wens om te verhuizen met de stelling dat het altijd haar droom is geweest om naar de Veluwe te verhuizen met de minderjarigen. Het is haar wens en bedoeling om met haar nieuwe partner een Bed and Breakfast te beginnen en om met die onderneming een inkomen te verdienen, naast een parttime inkomen uit dienstverband. Toen zij in [plaats 1] een huis vond dat helemaal aan haar wensen voldeed, heeft zij haar huis in Rotterdam verkocht en dat huis in [plaats 1] gekocht. Per 1 januari 2019 is zij een arbeidsovereenkomst voor één jaar als HR adviseur in [plaats 2] aangegaan.
Hoewel de rechtbank de diepe wens van de vrouw om te verhuizen naar [plaats 1] begrijpt, is met deze wens geen onderbouwing van de noodzaak om te verhuizen gegeven. Dat een verhuizing naar [plaats 1] in het belang van de minderjarigen is, zoals de vrouw stelt en de man gemotiveerd betwist, is niet komen vast te staan. Op dit moment verdelen partijen de zorg- en opvoedingstaken nagenoeg gelijk en zijn de minderjarigen ongeveer even vaak bij hun vader als bij hun moeder. Een verhuizing van de vrouw met de minderjarigen naar [plaats 1] zou betekenen dat het contact tussen de minderjarigen en de man noodgedwongen drastisch zou worden beperkt. Daarnaast zouden de minderjarigen (weer) uit hun vertrouwde omgeving worden weggehaald en naar een andere school moeten. Alle belangen tegen elkaar afwegend en alle omstandigheden in aanmerking genomen, acht de rechtbank, gelijk de raad, het belang van de vrouw om op dit moment met de minderjarigen of uitsluitend met [minderjarige 1] naar [plaats 1] te verhuizen, onvoldoende zwaarwegend. [minderjarige 1] heeft laten weten dat ze graag mee wil naar de Veluwe. De rechtbank acht het echter, net als de raad, niet in het belang van de minderjarigen om van elkaar te worden gescheiden door [minderjarige 1] bij haar moeder te laten wonen en [minderjarige 2] bij de man. De verzoeken van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen tot verhuizing met de minderjarigen of uitsluitend met [minderjarige 1] , worden dan ook afgewezen.
3.1.6.
Het staat de vrouw vrij om zonder de minderjarigen te verhuizen naar [plaats 1] , temeer omdat de man niet verzoekt de vrouw daartoe een verbod op te leggen. Het verzoek van de vrouw om in het geval dat zij daadwerkelijk verhuist naar [plaats 1] de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man te bepalen, zal de rechtbank als niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, toewijzen. De man heeft weliswaar naar voren gebracht dat hij praktische problemen voorziet in het geval dat de minderjarigen hoofdverblijfplaats bij hem zullen hebben, maar hij heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw dienaangaande.
3.1.7.
Hoewel de vrouw ter zitting haar (tertiaire) verzoek tot vaststelling van een zorgregeling heeft uitgebreid naar drie weekends per vier weken en meer dan de helft van de vakanties en feestdagen en de man daarmee kan instemmen, acht de rechtbank een regeling waarbij de minderjarigen één weekend per twee weken bij de vrouw zijn, meer in het belang van de minderjarigen. De regeling die partijen voor ogen hebben, waarbij de minderjarigen doordeweeks in [woonplaats 2] zijn en het merendeel van de weekenden in [plaats 1] , staat naar het oordeel van de rechtbank het onderhouden van sociale contacten en het sporten van de minderjarigen in hun vertrouwde omgeving in [woonplaats 2] in de weg. De rechtbank zal dit verzoek dus afwijzen. Vanwege de voetbalactiviteiten van de jongste minderjarige zal de weekendregeling de ruimte bieden dat de jongste meerderjarige niet op de vrijdag, maar op de zaterdag naar [plaats 1] gaat. Verder zal de rechtbank, conform de overeenstemming tussen partijen, bepalen dat de minderjarigen meer dan de helft van de vakanties en feestdagen bij de vrouw verblijven.
Het staat partijen vrij de zorgregeling in onderling overleg en in samenspraak met de minderjarigen uit te breiden.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming te verhuizen met de minderjarigen;
4.2.
bepaalt, in het geval dat de vrouw (zonder de minderjarigen) verhuist naar [plaats 1] , dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen vanaf dat moment bij de man zal zijn;
4.3.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken alsdan als volgt zal zijn:
  • de oudste minderjarige verblijft één weekend per twee weken van vrijdag tot zondagavond bij de vrouw;
  • de jongste minderjarige verblijft indien mogelijk ook één weekend per twee weken van vrijdag tot zondagavond bij de vrouw en anders van zaterdag tot zondagavond;
  • de minderjarigen verblijven meer dan de helft van de vakanties en feestdagen bij de vrouw;
waarbij de man en de vrouw in onderling overleg en in samenspraak met de minderjarigen deze zorgregeling kunnen verruimen;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A. Schreuder, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. L.M. Coenraad en mr. E.M.C. Dumoulin, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier B. Prooij op 19 oktober 2018.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.