ECLI:NL:RBROT:2018:935

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
10/710336-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie na schietincident te Spijkenisse

Op 2 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietincident op 4 november 2016 in Spijkenisse. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Tijdens de rechtszaak verklaarde de verdachte wisselend over zijn aanwezigheid op de plaats delict, maar de rechtbank achtte zijn verklaringen onaannemelijk. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De rechtbank concludeerde dat de verdachte op de plaats delict was en beschikte over het vuurwapen dat hij later ook bij een ander schietincident gebruikte. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor poging tot moord, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging en achtte de poging tot doodslag wel bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van voorarrest, en een schadevergoedingsmaatregel van € 876,32 aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/710336-17
Datum uitspraak: 2 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteland verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. S. Urcun, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (poging tot moord)
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair (poging tot doodslag) en onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken van poging tot moord.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Vaststaande feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 4 november 2016 rond 21.50 uur hebben meerdere personen op elkaar geschoten op een parkeerplaats aan de [plaats delict 1] , in de wijk De Akkers in Spijkenisse. Op de plaats delict zijn vijf hulzen en een kogel gevonden. Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 13 april 2017 is gebleken dat er aanwijzingen zijn dat drie van deze hulzen [ [code huls 1] , [code huls 2] en [code huls 3] ] en de kogel [code kogel] ] zijn verschoten met het vuurwapen dat de verdachte gebruikt heeft bij een ander schietincident, op 26 februari 2017 aan de [plaats delict 2] te Spijkenisse. De bevindingen uit het vergelijkend hulsonderzoek zijn minimaal zeer veel waarschijnlijker wanneer de hulzen zijn verschoten met dat vuurwapen, dan wanneer deze zijn verschoten met een ander vuurwapen met hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken. Datzelfde geldt voor het vergelijkend kogelonderzoek.
Uit zendmastgegevens is gebleken dat de telefoon van de verdachte op 4 november 2016 om 21.43 uur een zendmast in de buurt van de [plaats delict 1] heeft aangestraald en dat er op dat moment een telefoongesprek met zijn vriendin heeft plaatsgevonden.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte het vuurwapen, dat hij gebruikt heeft bij het incident aan de [plaats delict 2] , nog niet had op 4 november 2016. De verdachte heeft verklaard dat hij dat vuurwapen vier weken voor 26 februari 2017 voorhanden heeft gekregen.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat het feit dat de telefoon van de verdachte op 4 november 2016 een zendmast in de buurt van de [plaats delict 1] aangestraald heeft, niet zonder meer tot de conclusie leidt dat hij daar was. Zijn vriendin en ex-vriendin wonen beiden in de buurt van deze zendmast.
4.2.3.
Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
Beschikte de verdachte op 4 november 2016 over het vuurwapen?
De verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen, dat hij bij het incident aan de [plaats delict 2] heeft gebruikt, vier weken daarvoor heeft gekocht en dat hij daarvoor nog geen wapen had. Hij heeft echter niet willen of kunnen verklaren waar of van wie hij dat wapen gekocht heeft. Zijn verklaring is dus niet te verifiëren.
Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte op 3 november 2016, een dag voor de schietpartij, bij haar aan de deur kwam. Hij was boos en vroeg naar haar broertje. [naam getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte toen de kolf en een stukje van de loop van een vuurwapen heeft getoond. De verdachte ontkent dit - en ook dat hij ruzie had met het broertje van de getuige, genaamd [naam broer getuige] - maar ook dit acht de rechtbank niet geloofwaardig. De verklaring van de getuige wordt ondersteund door de vriendin van de verdachte, [naam vriendin verdachte] , die verklaarde dat de verdachte een ontmoeting heeft gehad met de zus van [naam broer getuige] , met wie hij ruzie had.
[naam getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte in augustus 2016 een vuurwapen had en dat dit wapen haperde toen de verdachte hem wilde beschieten.
Gelet op al deze omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte op 4 november 2016 al over het vuurwapen beschikte, dat hij nadien ook bij het incident aan de [plaats delict 2] heeft gebruikt. Aan deze conclusie doet niet af dat de verdachte, zoals de verdediging heeft gesteld, blijkens een telefoongesprek op 17 februari 2017 een wapen, een ’25 baby brown’, lijkt te bestellen. Ook wanneer de verdachte in zijn verklaring dat hij het vuurwapen waarmee zowel op 26 februari 2017 (zaak [plaats delict 2] ) als in de onderhavige zaak is geschoten, wordt gevolgd (dat hij het wapen op 26 februari 2017 sinds vier weken in zijn bezit had), beschikte hij ten tijde van het telefoongesprek van 17 februari 2017 al over een wapen. Kennelijk - gezien dat telefoongesprek - zag de verdachte aanleiding om op zoek te gaan naar nog een wapen.
Was de verdachte op 4 november 2016 op de plaats delict?
De verdachte heeft wisselend verklaard over waar hij zich bevond ten tijde van het schietincident. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij sinds de zomer van 2016 niet meer in die omgeving is geweest. Ter zitting verklaart de verdachte eerst dat hij bij zijn vriendin was, om vervolgens het standpunt in te nemen dat hij bij zijn ex-vriendin, de moeder van zijn kinderen, was.
Rond het tijdstip van het schietincident aan de [plaats delict 1] straalde de telefoon van de verdachte een zendmast aan in de buurt van de plaats delict. Op zijn telefoon kwam op dat moment een telefoongesprek binnen van zijn vriendin [naam vriendin verdachte] , dat 56 seconden duurde. [naam vriendin verdachte] heeft verklaard dat zij op dat moment dan niet samen met de verdachte was en dat de verdachte dan vaak in Spijkenisse, in de wijk De Akkers, was. Gelet hierop acht de rechtbank het dan ook niet aannemelijk dat de verdachte ten tijde van het telefoongesprek en het schietincident bij haar was; daarnaast hebben de verdachte en zijn vriendin verklaard dat hij nooit bij haar thuis is geweest. Ook overigens biedt de verklaring van de verdachte geen concrete aanknopingspunten die verklaren waarom zijn telefoon een zendmast in de buurt van [plaats delict 1] aanstraalde. Het adres van de ex-vriendin van de verdachte bevindt zich, blijkens het door de raadsman ter zitting overgelegde kaartje buiten het bereik van een UMTS-zendmast in een stedelijke omgeving. De rechtbank schuift verdachtes steeds aan verandering onderhevige verklaring als onaannemelijk terzijde.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte op 4 november 2016 op de plaats delict was en dat hij op dat moment beschikte over het vuurwapen dat hij in februari 2017 bij het incident aan de [plaats delict 2] heeft gebruikt.
Op basis van het onder 4.2.1 aangehaalde NFI-onderzoek concludeert de rechtbank dat de op de plaats delict aangetroffen hulzen [ [code huls 1] , [code huls 2] en [code huls 3] ] en kogel [code kogel] ] zijn verschoten met datzelfde vuurwapen. Daaruit volgt dat de verdachte degene is geweest die deze hulzen en kogel verschoten heeft.
Heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag?
Uit de bewijsmiddelen volgt dat één van de kogels die de verdachte in een woonwijk heeft afgevuurd, een geparkeerde auto heeft geraakt. De kogel is door de rugleuning van de bestuurdersstoel gegaan. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte heeft geschoten op een hoogte, geschikt om een persoon te raken. Een getuige verklaarde dat zij tijdens het schietincident vier personen gezien heeft, die in elkaars richting schoten. Bij dergelijk handelen is de kans aanmerkelijk dat een ander dodelijk wordt geraakt. De verdachte heeft meermalen gericht geschoten. De gedragingen van de verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het doden van een ander, dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte - op zijn minst - voorwaardelijk opzet had op de dood van een ander of anderen.
4.2.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Hij op 4 november 2016 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een of meer (tot op heden onbekend gebleven) personen van het leven te beroven, met dat
opzet met een vuurwapen kogels op een of meer (tot op heden onbekend gebleven) personen heeft afgeschoten/afgevuurd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
Hij op 4 november 2016 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd alarmpistool, geschikt om kogelpatronen van het kaliber 6,35 millimeter mee te verschieten,
en
voor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie,
te weten een of meer kogelpatronen (kaliber 6,35 millimeter), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.Poging tot doodslag

2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van Categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in een woonwijk meermalen met een vuurwapen op één of meerdere personen geschoten. Daarmee heeft hij een uiterst gevaarlijke en beangstigende situatie geschapen. De verdachte heeft met zijn handelen getoond zich niet te bekommeren om de veiligheid van anderen. Dat niemand geraakt is, is een gelukkig toeval, dat niet aan het handelen van de verdachte te danken is. Door het schietincident is schade ontstaan aan de ruit van een woning gelegen aan de [plaats delict 1] en aan een daar geparkeerde auto. Bewoners van de wijk zijn getuige geweest van de schietpartij. Schietpartijen als deze zorgen niet alleen voor de bewoners in de directe omgeving, maar ook in het algemeen in de samenleving voor veel angst en onrust. De rechtbank rekent dat de verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden vuurwapenbezit. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met de daarbij behorende munitie dient, gelet op het onaanvaardbare risico dat het met zich meebrengt voor de veiligheid van personen, streng te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 december 2017, waaruit blijkt dat de verdachte, nadat hij onderhavig feit gepleegd heeft, veroordeeld is voor een soortgelijk strafbaar feit. Het betreft het schietincident aan de [plaats delict 2] . De rechtbank houdt daarom rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 oktober 2017. Uit dit rapport volgt dat de verdachte weinig gemotiveerd lijkt te zijn voor een reclasseringstoezicht. De reclassering onthoudt zich van advies over een sanctie.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, ten behoeve van [naam slachtoffer] , de eigenaar van de beschadigde Renault Clio. Zij is ten onrechte niet als slachtoffer geregistreerd, maar heeft wel schade geleden die rechtstreeks door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit veroorzaakt is. De geleden schade bedraagt € 876,32.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering van de officier van justitie af te wijzen. Er zijn geen stukken overlegd en vernieling is niet tenlastegelegd.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat mevrouw [naam slachtoffer] bij haar aangifte te kennen heeft gegeven dat zij haar schade op de verdachte wil verhalen. Bij de aangifte zijn twee nota’s gevoegd, waaruit blijkt dat de totale geleden schade € 876,32 bedraagt. Nu het slachtoffer zelf heeft aangegeven de schade te willen verhalen, ziet de rechtbank aanleiding om ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel, als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aan de verdachte op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van drie jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] ( [adres benadeelde] , [woonplaats benadeelde] ) te betalen
€ 876,32(hoofdsom,
zegge: achthonderdzesenzeventig euro en tweeëndertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 876,32 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
17 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. J.C.M. Persoon en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 februari 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 04 november 2016 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met
voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk,
een of meer (tot op heden onbekend gebleven) personen
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat
opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een
of meer kogels op een of meer (tot op heden onbekend gebleven) personen heeft
afgeschoten/afgevuurd,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij
op of omstreeks 04 november 2016 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, tezamen
en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van
Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
een (omgebouwd) alarmpistool, geschikt om kogelpatronen van het kaliber 6,35
millimeter mee te verschieten,
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte)
munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van
Categorie III van de Wet wapens en munitie,
te weten een of meer kogelpatronen (kaliber 6,35 millimeter),
voorhanden heeft gehad.