4.2.1.Vaststaande feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 4 november 2016 rond 21.50 uur hebben meerdere personen op elkaar geschoten op een parkeerplaats aan de [plaats delict 1] , in de wijk De Akkers in Spijkenisse. Op de plaats delict zijn vijf hulzen en een kogel gevonden. Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 13 april 2017 is gebleken dat er aanwijzingen zijn dat drie van deze hulzen [ [code huls 1] , [code huls 2] en [code huls 3] ] en de kogel [code kogel] ] zijn verschoten met het vuurwapen dat de verdachte gebruikt heeft bij een ander schietincident, op 26 februari 2017 aan de [plaats delict 2] te Spijkenisse. De bevindingen uit het vergelijkend hulsonderzoek zijn minimaal zeer veel waarschijnlijker wanneer de hulzen zijn verschoten met dat vuurwapen, dan wanneer deze zijn verschoten met een ander vuurwapen met hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken. Datzelfde geldt voor het vergelijkend kogelonderzoek.
Uit zendmastgegevens is gebleken dat de telefoon van de verdachte op 4 november 2016 om 21.43 uur een zendmast in de buurt van de [plaats delict 1] heeft aangestraald en dat er op dat moment een telefoongesprek met zijn vriendin heeft plaatsgevonden.
4.2.2.Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte het vuurwapen, dat hij gebruikt heeft bij het incident aan de [plaats delict 2] , nog niet had op 4 november 2016. De verdachte heeft verklaard dat hij dat vuurwapen vier weken voor 26 februari 2017 voorhanden heeft gekregen.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat het feit dat de telefoon van de verdachte op 4 november 2016 een zendmast in de buurt van de [plaats delict 1] aangestraald heeft, niet zonder meer tot de conclusie leidt dat hij daar was. Zijn vriendin en ex-vriendin wonen beiden in de buurt van deze zendmast.
4.2.3.Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
Beschikte de verdachte op 4 november 2016 over het vuurwapen?
De verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen, dat hij bij het incident aan de [plaats delict 2] heeft gebruikt, vier weken daarvoor heeft gekocht en dat hij daarvoor nog geen wapen had. Hij heeft echter niet willen of kunnen verklaren waar of van wie hij dat wapen gekocht heeft. Zijn verklaring is dus niet te verifiëren.
Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte op 3 november 2016, een dag voor de schietpartij, bij haar aan de deur kwam. Hij was boos en vroeg naar haar broertje. [naam getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte toen de kolf en een stukje van de loop van een vuurwapen heeft getoond. De verdachte ontkent dit - en ook dat hij ruzie had met het broertje van de getuige, genaamd [naam broer getuige] - maar ook dit acht de rechtbank niet geloofwaardig. De verklaring van de getuige wordt ondersteund door de vriendin van de verdachte, [naam vriendin verdachte] , die verklaarde dat de verdachte een ontmoeting heeft gehad met de zus van [naam broer getuige] , met wie hij ruzie had.
[naam getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte in augustus 2016 een vuurwapen had en dat dit wapen haperde toen de verdachte hem wilde beschieten.
Gelet op al deze omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte op 4 november 2016 al over het vuurwapen beschikte, dat hij nadien ook bij het incident aan de [plaats delict 2] heeft gebruikt. Aan deze conclusie doet niet af dat de verdachte, zoals de verdediging heeft gesteld, blijkens een telefoongesprek op 17 februari 2017 een wapen, een ’25 baby brown’, lijkt te bestellen. Ook wanneer de verdachte in zijn verklaring dat hij het vuurwapen waarmee zowel op 26 februari 2017 (zaak [plaats delict 2] ) als in de onderhavige zaak is geschoten, wordt gevolgd (dat hij het wapen op 26 februari 2017 sinds vier weken in zijn bezit had), beschikte hij ten tijde van het telefoongesprek van 17 februari 2017 al over een wapen. Kennelijk - gezien dat telefoongesprek - zag de verdachte aanleiding om op zoek te gaan naar nog een wapen.
Was de verdachte op 4 november 2016 op de plaats delict?
De verdachte heeft wisselend verklaard over waar hij zich bevond ten tijde van het schietincident. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij sinds de zomer van 2016 niet meer in die omgeving is geweest. Ter zitting verklaart de verdachte eerst dat hij bij zijn vriendin was, om vervolgens het standpunt in te nemen dat hij bij zijn ex-vriendin, de moeder van zijn kinderen, was.
Rond het tijdstip van het schietincident aan de [plaats delict 1] straalde de telefoon van de verdachte een zendmast aan in de buurt van de plaats delict. Op zijn telefoon kwam op dat moment een telefoongesprek binnen van zijn vriendin [naam vriendin verdachte] , dat 56 seconden duurde. [naam vriendin verdachte] heeft verklaard dat zij op dat moment dan niet samen met de verdachte was en dat de verdachte dan vaak in Spijkenisse, in de wijk De Akkers, was. Gelet hierop acht de rechtbank het dan ook niet aannemelijk dat de verdachte ten tijde van het telefoongesprek en het schietincident bij haar was; daarnaast hebben de verdachte en zijn vriendin verklaard dat hij nooit bij haar thuis is geweest. Ook overigens biedt de verklaring van de verdachte geen concrete aanknopingspunten die verklaren waarom zijn telefoon een zendmast in de buurt van [plaats delict 1] aanstraalde. Het adres van de ex-vriendin van de verdachte bevindt zich, blijkens het door de raadsman ter zitting overgelegde kaartje buiten het bereik van een UMTS-zendmast in een stedelijke omgeving. De rechtbank schuift verdachtes steeds aan verandering onderhevige verklaring als onaannemelijk terzijde.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte op 4 november 2016 op de plaats delict was en dat hij op dat moment beschikte over het vuurwapen dat hij in februari 2017 bij het incident aan de [plaats delict 2] heeft gebruikt.
Op basis van het onder 4.2.1 aangehaalde NFI-onderzoek concludeert de rechtbank dat de op de plaats delict aangetroffen hulzen [ [code huls 1] , [code huls 2] en [code huls 3] ] en kogel [code kogel] ] zijn verschoten met datzelfde vuurwapen. Daaruit volgt dat de verdachte degene is geweest die deze hulzen en kogel verschoten heeft.
Heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag?
Uit de bewijsmiddelen volgt dat één van de kogels die de verdachte in een woonwijk heeft afgevuurd, een geparkeerde auto heeft geraakt. De kogel is door de rugleuning van de bestuurdersstoel gegaan. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte heeft geschoten op een hoogte, geschikt om een persoon te raken. Een getuige verklaarde dat zij tijdens het schietincident vier personen gezien heeft, die in elkaars richting schoten. Bij dergelijk handelen is de kans aanmerkelijk dat een ander dodelijk wordt geraakt. De verdachte heeft meermalen gericht geschoten. De gedragingen van de verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het doden van een ander, dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte - op zijn minst - voorwaardelijk opzet had op de dood van een ander of anderen.