ECLI:NL:RBROT:2018:934

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
10/660612-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot verkrachting met bijzondere voorwaarden en taakstraf

Op 2 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot verkrachting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 29 oktober 2016, waarbij de verdachte de aangeefster volgde van metrostation Hesseplaats naar haar woning. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aangeefster bij haar keel greep en haar de bosjes in trok, wat leidde tot een worsteling. De rechtbank concludeerde dat de verdachte seksuele intenties had, gezien de aard van het geweld en de omstandigheden waaronder het gebeurde. De verdachte ontkende echter de intentie om de aangeefster te verkrachten en stelde dat hij was gestruikeld. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig en oordeelde dat het bewezen was dat hij had geprobeerd de aangeefster te verkrachten.

De rechtbank legde een taakstraf op voor de maximale duur en een voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij bijzondere voorwaarden werden gesteld, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een zedendaderbehandeling. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, en besloot af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door het bewezen verklaarde feit. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, maar vond ook dat de verdachte de kans moest krijgen om zich te rehabiliteren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/660612-16
Datum uitspraak: 2 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. A. Jhingoer, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Ekiz heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (poging tot verkrachting);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering voorgesteld.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht om vrijspraak van het ten laste gelegde. Aangevoerd is dat de aangifte niet voldoende is om tot een bewezenverklaring van een poging tot verkrachting te komen. De handelingen waarover de aangeefster verklaart, hebben geen seksueel karakter. Er zijn geen andere bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de verdachte de intentie had de aangeefster te verkrachten dan wel haar te beroven of te mishandelen, zoals subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd. De verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het oversteken over de stoep is gestruikeld en toen tegen de aangeefster is gevallen. Voorts is gesteld dat enige vorm van opzet ontbreekt.
4.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 29 oktober 2016 liep de aangeefster omstreeks 00.45 uur van metrostation Hesseplaats naar haar woning. Vanaf de metro liep de verdachte achter haar. Op enig moment zijn zij met elkaar in aanraking gekomen en zijn zij samen op de grond beland.
Verklaring aangeefster
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar bij haar keel greep en haar de bosjes in trok. Zij lag toen op haar rug. Zij is gaan schreeuwen en trappen en kon daardoor wegkomen. Vervolgens greep de verdachte haar opnieuw vast en duwde haar weer op de grond. Uiteindelijk kon zij wegkomen. Tijdens de worsteling is zij een oorbel en de ‘oortjes’ van haar telefoon waarmee zij op dat moment muziek luisterde, kwijtgeraakt.
Alternatief scenario
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij de aangeefster niet heeft vastgegrepen, maar dat hij is gestruikeld en daardoor tegen de aangeefster aan is gekomen, waardoor ook zij viel. Volgens de verdachte wilde hij de aangeefster helpen. Toen hij zijn hand naar haar uitstak om haar weer overeind te helpen, begon zij te gillen. Daarop raakte de verdachte in paniek en is hij weggerend.
Overweging
De oorbel en de oortjes van aangeefster zijn verspreid op de weg en enkele meters van de stoep teruggevonden, terwijl de aangeefster en de verdachte op de stoep met elkaar in aanraking zijn gekomen. De rechtbank acht het waarschijnlijker dat de oorbel en de oortjes zijn losgeraakt en een stukje verderop terecht zijn gekomen door een worsteling, dan door een botsing na een struikelpartij. De verklaring van de verdachte wordt niet ondersteund met enig bewijsmiddel in het dossier en de rechtbank acht het zeer opmerkelijk dat de verdachte eerst ter zitting met deze verklaring is gekomen, waardoor zij de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig acht. Daarentegen heeft de rechtbank op basis van de inhoud van het dossier geen reden om aan de verklaring van de aangeefster te twijfelen, nu deze verklaring past bij de plek waar de oortjes en de oorbel zijn gevonden en bovendien ondersteund wordt door verklaringen van getuigen die aangeefster om hulp hebben horen roepen.
Opzet verdachte
Nu de verdachte ontkent, dient op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen te worden vastgesteld wat zijn intentie was. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De verdachte is de aangeefster ’s nachts gevolgd vanaf een metrostation, waarbij hij een andere richting is gaan lopen dan de ‘gebruikelijke’ route naar zijn woning. Zijn woning bevindt zich aan de andere kant van het metrostation. In een rustige straat (een andere voetganger was net de hoek om gegaan) heeft hij haar van achteren vastgepakt en de bosjes in gesleurd. Toen zij zich had los geworsteld, duwde hij haar weer naar de grond. De verdachte heeft niet naar de spullen van de aangeefster gegrepen, haar tas, telefoon en oortjes liet hij met rust.
De aard van het door de verdachte toegepaste geweld in combinatie met het nachtelijke tijdstip, de stille plek en de verschillende pogingen de aangeefster op de grond, in de bosjes, te krijgen, maken dat naar het oordeel van de rechtbank sprake was van seksuele intenties bij de verdachte. Uit niets blijkt dat bij de verdachte sprake kan zijn geweest van een ander motief dan verkrachting. De verschijningsvorm van bovenbeschreven feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank ook niet anders te duiden. Te meer nu uit de verklaring van de aangeefster blijkt dat zij haar tasje slechts om één schouder had en de verdachte die makkelijk had kunnen meenemen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Ook heeft hij niet geprobeerd haar oortjes of haar telefoon te pakken. De rechtbank weegt ook mee dat de aangeefster de situatie direct interpreteerde als een poging om haar te verkrachten en de rechtbank heeft geen reden om aan haar oordeelsvermogen te twijfelen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte heeft geprobeerd de aangeefster te verkrachten.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 29 oktober 2016 te Rotterdam
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en
een andere feitelijkheid [naam slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, die [naam slachtoffer] is gevolgd en haar vervolgens van achteren met zijn arm om haar keel heeft
vastgepakt en de bosjes in heeft getrokken en op de grond heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Poging tot verkrachting
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer te verkrachten. Hij is haar vanaf de metro gevolgd en heeft haar op een rustige plek de bosjes in gesleurd. Toen zij zich verweerde en zich los wist te worstelen, is hij achter haar aan gegaan en heeft hij haar nogmaals naar de grond geduwd. Voor de aangeefster was dit erg beangstigend. Zij had al vanaf het metrostation het gevoel dat zij gevolgd werd en nam daarom een andere route naar huis, aan de openbare weg en met lantaarnpalen. Zij had er geen goed gevoel bij. Dat gevoel bleek helaas terecht. Dankzij het kordate optreden van de aangeefster is het handelen van de verdachte beperkt gebleven tot een poging tot verkrachting.
De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Het handelen van de verdachte heeft blijkens de ter zitting afgelegde slachtofferverklaring een grote impact op het slachtoffer gehad. De gedachte wat haar had kunnen overkomen, blijft zich aan haar opdringen en beperkt haar in haar dagelijks leven. Ook in de maatschappij veroorzaken dergelijke feiten grote onrust.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 december 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 6 juli 2017. Dit rapport houdt het volgende in. De verdachte lijkt zijn leven redelijk op orde te hebben. Hij heeft niet willen verklaren over het ten laste gelegde delictgedrag, waardoor de reclassering daarop geen inzicht heeft verkregen. De reclassering heeft geadviseerd het
volwassenenstrafrecht toe te passen en een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en de verplichting - om na een gedegen risicotaxatie en duiding van het delictgedrag - een zedendaderbehandeling te volgen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank komt tot die beslissing op grond van de volgende omstandigheden.
Verkrachting is een zeer ernstig feit. Volgens de landelijke richtlijnen wordt voor een verkrachting doorgaans een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd. Hier is sprake van een poging daartoe. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte, die ten tijde van het plegen van het delict net 18 jaar was Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de gedragingen van de verdachte en de mate van inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het feit dateert van 29 oktober 2016. De verdachte is na twee nachten hechtenis in vrijheid gesteld en is sindsdien op vrije voeten geweest. Inmiddels zijn er vijftien maanden verstreken. Hij is nog niet gestart met zijn opleiding, maar is dat per september wel van plan. Verder lijkt het goed met hem te gaan. De verdachte is in de tussentijd niet met politie en justitie in aanraking gekomen. Hij is niet eerder veroordeeld en heeft ook niet eerder vastgezeten. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf weliswaar past bij het feit, maar niet bij de persoon van de verdachte. De rechtbank wil voorkomen dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een positieve ontwikkeling van deze jonge verdachte belemmert. De rechtbank ziet dan ook af van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dat neemt echter niet weg dat een forse straf op zijn plaats is. Daarom zal aan de verdachte een taakstraf voor de maximale duur worden opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Nu de reclassering begeleiding en een zedendaderbehandeling noodzakelijk acht, zal de rechtbank bij de voorwaardelijke gevangenisstraf die bijzondere voorwaarden stellen. Daarnaast stelt de rechtbank de voorwaarde dat de verdachte, indien de reclassering dat noodzakelijk vindt, een behandeling volgt die gericht is op middelen die zijn bewustzijn beïnvloeden. De verdachte heeft namelijk verklaard dat hij op de avond voordat het ten laste gelegde feit plaatsvond alcohol en drugs had gebruikt.
Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 376,83 aan materiële schade en een vergoeding van € 600,00 aan immateriële schade.
8.1.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 29 oktober 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.2.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 976,83, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 36f, 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 212 dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 210 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich laten behandelen middels een zedendaderbehandeltraject bij polikliniek De Waag, dan wel polikliniek Het Dok te Rotterdam, of soortgelijke ambulante forensische zorg, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar verantwoord vindt;
3. indien de reclassering dat noodzakelijk vindt, zal de veroordeelde meewerken aan een behandeling gericht op middelen die zijn bewustzijn beïnvloeden, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar verantwoord vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] (geboren op [geboortedatum benadeelde] te [geboorteplaats benadeelde] ), te betalen een bedrag van
€ 976,83 (zegge: negenhonderdzesenzeventig euro en drieëntachtig cent), bestaande uit
€ 376,83 aan materiële schade en € 600,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 976,83(hoofdsom,
zegge: negenhonderdzesenzeventig euro en drieëntachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 976,83 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
19 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. J.C.M. Persoon en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 februari 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 oktober 2016 te Rotterdam
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of
bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [naam slachtoffer]
, te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, die [naam slachtoffer] is
gevolgd en/of haar vervolgens van achteren met zijn arm om haar keel heeft
vastgepakt en/of de bosjes in heeft getrokken en/of op de grond heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 oktober 2016 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen
goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen
en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer]
, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk
te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
die [naam slachtoffer] is gevolgd en/of haar vervolgens van achteren met zijn arm om
haar keel heeft vastgepakt en/of de bosjes in heeft getrokken en/of op de
grond heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 oktober 2016 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door haar van achteren met zijn arm om haar
keel vast te pakken en/of de bosjes in te trekken en/of op de grond te duwen;