ECLI:NL:RBROT:2018:9314

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
C/10/539872 / HA ZA 17-1117
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling onder CAR-verzekering na schade aan coatingsysteem van ijsbaan

In deze zaak vordert Consilium Total Care B.V. betaling van HDI-Gerling Verzekeringen N.V. onder de Construction All Risk (CAR) verzekering na schade aan de toplaag van een ijsbaan. Consilium heeft in 2013 een CAR-verzekering afgesloten en heeft in 2015 een drielaags coatingsysteem aangebracht op het Jaap Eden IJsbaancomplex. Na het aanbrengen van de toplaag op 30 juni 2015, traden er blaasvorming en andere onregelmatigheden op, wat leidde tot een schadeclaim. HDI heeft de dekking onder de verzekering afgewezen, omdat de toplaag nooit gaaf c.q. niet-gebrekkig zou zijn geweest. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij verschillende rapporten van experts zijn ingediend die de oorzaak van de schade onderzochten. De rechtbank concludeert dat de toplaag nooit intact is geweest en dat er geen sprake is van schade in de zin van de polisvoorwaarden. Hierdoor is er geen dekking onder de CAR-verzekering en worden de vorderingen van Consilium afgewezen. Consilium wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/539872 / HA ZA 17-1117
Vonnis van 7 november 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONSILIUM TOTAL CARE B.V.,
gevestigd te Rutten,
eiseres,
advocaat mr. P.J. de Booij te Almere,
tegen
de naamloze vennootschap
HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaten mrs. H. Lebbing en O.B. Zwijnenberg te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Consilium en HDI genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 november 2017, met zes producties,
  • de conclusie van antwoord met twee producties,
  • de brief van 7 maart 2018 waarin een comparitie van partijen wordt gelast,
  • de brief van 7 juni 2018 namens Consilium waarbij productie zeven wordt overgelegd,
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 juni 2018, met daaraan gehecht de reacties van partijen op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Consilium is een organisatie gespecialiseerd in onderhoud en schilderwerk van gebouwen. Ten behoeve van haar werkzaamheden heeft Consilium per 31 juli 2013 via tussenpersoon Univé bij HDI onder meer een Construction All Risk-verzekering (hierna: CAR-verzekering) afgesloten.
2.2.
In de bij de CAR-verzekering behorende polisvoorwaarden staat voor zover relevant het volgende opgenomen:
‘(…)
3.18
Schade
Is personenschade en/of zaakschade
(…)
Zaakschade
Beschadiging, vernietiging of verlies van zaken, alsmede het verontreinigd of vuil worden van zaken en het zich daarop of daarin bevinden van vreemde stoffen met inbegrip van de daaruit voortvloeiende schade. (…)

29.Dekking tijdens de bouwtermijn

Tijdens de bouwtermijn en/of testtermijn (indien van toepassing) dekt de verzekering de schade die een verzekerde lijdt als gevolg van:
a.
Schade aan het werk, ongeacht welke oorzaak, ook indien de oorzaak is gelegen in de aard of een eigen gebrek van het werk (…)’
2.3.
Consilium heeft in opdracht van Stichting Jaap Eden op de betonnen ondervloer van (de buitenbaan en de krabbelbaan van) het Jaap Eden IJsbaancomplex te Amsterdam een drielaags coatingsysteem aangebracht. Op 13 april 2015 zijn de werkzaamheden door Consilium aangevangen.
2.4.
Relius Benelux (hierna: Relius) heeft een verfadvies voor dit drielaags coatingsysteem uitgebracht.
2.5.
Op 30 juni 2015 is door Consilium de Relius Oldodur ADN-toplaag (hierna: de toplaag) op het ijsbaancomplex aangebracht. Toen op 15 juli 2015 bleek dat zich blaasvorming op de toplaag voordeed is de toplaag plaatselijk geschuurd en opnieuw geverfd. Op 1 oktober 2015 is de ijsbaan in gebruik genomen. De eindcontrole van de baan heeft na het schaatsseizoen op 1 april 2016 plaatsgevonden.
2.6.
In opdracht van Relius heeft COT B.V. (hierna: COT) op 24 september 2015 een onderzoek naar de toplaag verricht. In het rapport van 27 november 2015 staat voor zover relevant het volgende opgenomen:
‘(…)
1.2
Doelstelling
Het doel van dit onderzoek is het vaststellen of de aangebrachte eindlaag geschikt is voor toepassing als eindlaag op de ijsbaanvloer van de [adres] .
(…)
2.5
Hechting
(…)
Op de helft van het aantal tegels is Relest Product 311 [Nb. de toplaag, opm Rb.] aangebracht in het voorgeschreven gebruik van 200 – 250 g/m2. De andere helft van de tegels is voorzien van een veel dunnere toplaag, verbruik ca. 100 g/m2.
Opmerking
Na uitharding van de toplaag zijn er bij de laag met het voorgeschreven verbruik veel blaasjes (soort schuimvorming) in de laag ontstaan. Bij de dunnere toplaag komt dit niet voor.
(…)

4.Bespreking

In het productblad Relest Product (…) wordt een theoretisch verbruik van 90 – 110 g/m2 aanbevolen, dit resulteert in een droge laagdikte van 40 µm.
In het advies (…) wordt een verbruik van 200 – 250 g/m2 opgegeven, theoretisch resulteert dit verbruik in een droge laagdikte van 80 – 100 µm.
De laagdikte van de ontvangen losgekomen verfschilfers is ca. 120 µm en ook zijn plaatselijk 2 lagen geconstateerd, waarschijnlijk overlappingen tijdens de applicatie, hier is ook de totale laagdikte 2 x ca. 150 µm.
(…)
Wanneer Relest Product in het voorgeschreven verbruik van 200 – 250 g/m2 met een roller aangebracht is, vertoont de uitgeharde laag veel blaasjes. In de ontvangen verfschilfers zijn plaatselijk poriën aanwezig, waarschijnlijk zijn dit eerst blaasjes geweest die door zoninwerking opengebarsten zijn. (…)’
2.7.
Consilium heeft op 9 februari 2016 via Univé een beroep op de CAR-verzekering gedaan. Het schadeaangifteformulier dateert van 14 februari 2016.
2.8.
HDI heeft Technische Varia B.V., althans Adinex (hierna: Adinex) op 19 februari 2016 opdracht gegeven onderzoek te doen naar de oorzaak en de omvang van de schade. Adinex heeft op 12 mei 2016 en op 19 oktober 2016 gerapporteerd. Adinex heeft de schade aan de ijsbaan vastgesteld op € 92.886,00. In haar rapporten staat voor zover relevant het volgende opgenomen:
‘(…)
Omschrijving van het risico
(…)
Op de betonnen ondervloer zijn door verzekerde [Nb. Consilium] onderstaande coatinglagen aangebracht:
  • primerlaag Relius Monepox 110 (laagdikte ca. 1,5 mm);
  • tussenlaag Relius Monepox 110 (laagdikte ca. 1,5 mm);
  • polyurethaan toplaag Relius Oldodur ADN (laagdikte ca. 75 µm).
Voorafgaand aan het aanbrengen van de Relius Oldodur ADN-toplaag is de Relius Monepox 110-tussenlaag geschuurd. (…)
Oorzaak
Door verzekerde is de Relius Oldodur ADN-toplaag [Nb. de toplaag, opm. Rb] ca. 3x zo dik aangebracht dan de aanbevolen laagdikte. Door de relatief hoge temperatuur op 30 juni 2015 zal aan de bovenzijde van een dergelijke, dikkere toplaag reeds een ‘filmlaag’ zijn ontstaan, waardoor het oplosmiddel niet meer (eenvoudig) uit de toplaag kon uitdampen. Hierdoor ontstonden in de toplaag ‘kratertjes’ naar het oppervlak en ingesloten poriën. Ter plaatse van de kratertjes en de poriën zijn door het (tijdelijk) ingesloten oplosmiddel drukkrachten op het hechtvlak tussen de toplaag en de (…) tussenlaag uitgeoefend en heeft de toplaag over een groter oppervlak losgelaten. Via de kratertjes zal vervolgens ook (regen-)water onder de losgelaten toplaag terecht zijn gekomen, waardoor deze nog verder heeft losgelaten (drukkrachten tijdens uitdampen). Vooralsnog is uit de informatie die wij van verzekerde hebben mogen ontvangen niet gebleken dat mogelijk ingesloten schuurstof onder de toplaag heeft geleid tot een verminderde aanhechting van deze toplaag. (…)’
2.9.
HDI heeft Consilium bericht dat de dekking onder de CAR-verzekering wordt afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
Consilium vordert na vermindering van eis – samengevat – veroordeling van HDI tot betaling van € 92.886,00, minus het eigen risico van € 500,00 en vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Aan haar vordering legt Consilium het volgende ten grondslag. HDI dient dekking te verlenen onder de CAR-verzekering. Er heeft zich immers een onzeker evenement voorgedaan gedurende de bouwtermijn van het werk. De toplaag van het drielaags coatingsysteem is vanaf het begin af aan goed geweest, zodat er sprake is van zaakschade in de zin van de CAR-polis. De schade is in september 2015 reeds bij Univé gemeld, zodat van een late melding geen sprake is. Er is geen rechtsgrond om Relius aansprakelijk te stellen nu Relius een verfadvies heeft gegeven dat binnen de normen valt.
3.3.
De conclusie van HDI strekt tot afwijzing van de vorderingen. Hiertoe voert zij het volgende aan. Het uitgangspunt van de CAR-verzekering is zaakschade, hetgeen betekent dat er vanaf aanvang van het werk een gave vloer moet zijn geweest die later is beschadigd. Nu de ijsbaan nooit gaaf is geweest is van dekking onder de CAR-verzekering geen sprake. De bewijslast dat sprake is geweest van een gave vloer rust op Consilium. Verder is HDI door de late melding van de schade mogelijk in haar belangen geschaad. Ook wordt HDI mogelijk in haar belangen geschaad als Relius niet aansprakelijk wordt gesteld nu HDI in haar regresmogelijkheden wordt belemmerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 29 van de polisvoorwaarden is tijdens de bouwtermijn onder de CAR-verzekering schade aan het werk gedekt. Zaakschade houdt ingevolge de polisvoorwaarden onder andere ‘beschadiging’ in. Beschadiging wordt in de polis omschreven als een fysieke aantasting (zie r.o. 2.2. voor de gehele definitie in de poliswaarden). Onder de CAR-polis leidt het beschadigd zijn van een (deel van het) werk in beginsel tot dekking onder de polis. De kern van het geschil van partijen spitst zich derhalve toe op de vraag of sprake is van zaakbeschadiging zoals bedoeld in de polis. Nu Consilium stelt dat hiervan sprake is draagt zij op grond van de hoofdregel van de bewijslastverdeling (art. 150 Rv) in beginsel de stelplicht en bewijslast hiervan, hetgeen overigens tussen partijen niet in geschil is.
4.2.
Deze dekkingsvraag moet worden beantwoord aan de hand van de uitleg van het onderdeel ‘beschadiging’ van artikel 3.18 van de polisvoorwaarden. Meer specifiek geldt in het onderhavige geval dat voor het antwoord op de vraag of de veroorzaakte onregelmatigheden in de toplaag beschadigingen in de zin van de polisvoorwaarden zijn beslissend is, of de stoffelijke structuur van de natte toplaag zelf aanvankelijk gaaf was, dat wil zeggen voldeed aan alle kenmerken en eisen om te kunnen uitharden tot een verflaag zonder gebreken. Op grond van hierna te noemen omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat Consilium onvoldoende heeft gesteld, dat van dit laatste sprake is geweest.
4.3.
Als uitgangspunt gelden daarbij de rapporten van COT B.V. en Adinex waarin wordt verondersteld dat binnen twee weken nadat de toplaag was aangebracht er blaasjes op de toplaag zijn ontstaan. De oorzaak van de blaasvorming is volgens beide experts gelegen in het feit dat de verflaag te dik is aangebracht. De blaasjes zijn vervolgens geschuurd en de ijsbaan is plaatselijk opnieuw geverfd. Doordat de toplaag in meerdere (dikke) lagen is aangebracht kon echter het oplosmiddel niet meer (eenvoudig) uit de toplaag uitdampen. Hierdoor zijn in de toplaag ‘kratertjes’ ontstaan. Ter plaatse van deze kratertjes zijn door het (tijdelijk) ingesloten oplosmiddel drukkrachten op het hechtvlak tussen de toplaag en de tussenlaag uitgeoefend en heeft de toplaag over een groter oppervlak losgelaten.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat er nimmer een ‘gave (in de zin van niet-gebrekkige) toplaag in wording’ op de ijsbaan aanwezig is geweest. Eén van de voorwaarden voor een natte verflaag om zich te vormen en uit te harden tot een gave verflaag is dat de verflaag op een juiste wijze wordt aangebracht en dat er vervolgens geen blaasvorming optreed. De blaasvorming is op 15 juli 2015, twee weken nadat de toplaag voor het eerst was aangebracht, al ontstaan. Dat de toplaag op dat moment is hersteld heeft verdere verslechtering van de ijsbaan niet kunnen voorkomen. De toplaag is dus nooit gaaf c.q. niet-gebrekkig geweest. De toplaag lijkt juist met een gebrek te zijn ‘geboren’, zodat gesproken kan worden van een mislukt productieproces. Nu de toplaag nooit intact is geworden is de toplaag ook nooit deel geworden van het werk. Hierdoor is er dus ook nooit sprake geweest van schade (lees: beschadiging) van het werk. Iets wat nooit gaaf en intact is geweest kan immers niet beschadigen.
4.5.
Hieruit volgt dat er geen dekking is onder de CAR-verzekering. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn niet gesteld of gebleken. De vorderingen van Consilium zullen daarom worden afgewezen. Gelet hierop kunnen alle andere stellingen en weren onbesproken blijven.
4.6.
Consilium zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van HDI worden begroot op € 4.072,00 bestaande uit
€ 1.924,00 aan griffierecht en € 2.148,00 aan salaris advocaat (2,0 punt × tarief € 1.074,00).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Consilium in de proceskosten, aan de zijde van HDI tot op heden begroot op € 1.924,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Consilium in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Consilium niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Boer en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2018. 3008/1629