ECLI:NL:RBROT:2018:9278

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1054
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf wegens plichtsverzuim van een teamleider bij de gemeente Rotterdam in de Waterfrontaffaire

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als teamleider bij de gemeente Rotterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser was sinds 1 september 2008 in dienst en had per 1 augustus 2014 de functie van teamleider. De zaak betreft een disciplinaire straf die aan de eiser is opgelegd wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim was gerelateerd aan de goedkeuring van 13 facturen voor werkzaamheden aan het gebouw Boompjeskade 10-14, waarbij de eiser onvoldoende controle heeft uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de eiser zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door deze facturen goed te keuren zonder de benodigde informatie en controle. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde disciplinaire straf van een eenmalige inhouding op het salaris van de eiser, gelijk aan 0,5% van zijn salaris per jaar, niet onevenredig was in verhouding tot het gepleegde plichtsverzuim. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de gemeente Rotterdam bevoegd was om deze disciplinaire maatregel op te leggen. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 18/1054

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 november 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. C.I. van Gent,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. R. van Arkel.

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf opgelegd van een eenmalige inhouding op zijn salaris en de aan eiser toegekende salaristoelagen van een bedrag van 0,5% van zijn salaris per jaar.
Bij besluit van 19 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 2] .

Overwegingen

1.1
Eiser is sinds 1 september 2008 in dienst bij de gemeente Rotterdam als assetmanager. Per 1 augustus 2014 is hij geplaatst in de functie van teamleider [afdeling] .
1.2
Naar aanleiding van vragen binnen de afdeling Vastgoed over de omvang van onderhoudskosten aan het object Boompjeskade 10-14 Rotterdam (het gebouw) heeft eiser in 2015 een onderzoek geïnitieerd en uitgevoerd. De resultaten van dit eerste (interne) onderzoek gaven de (toenmalige) concerndirecteur van het cluster Stadsontwikkeling aanleiding tot uitvoering van een feitenreconstructie met betrekking tot de verhuur van het gebouw en daaraan gerelateerde onderhoudswerkzaamheden die in de periode juni 2010 tot eind 2015 hebben plaatsgevonden en de facturering, betaling en de controle hierop. Het gebouw werd verhuurd aan [naam 3] en de facturen voor de werkzaamheden werden betaald aan [onderneming] ( [naam onderneming] ), een rechtspersoon van [naam 4]
De eerste bevindingen naar aanleiding van het feitenonderzoek zijn neergelegd in het Concern Auditing verslag van 22 april 2016. Vervolgens heeft (extern) onderzoeksbureau SBV Forensics (SBV) onderzoek verricht naar mogelijke onregelmatigheden inzake huur/verhuur, diverse verbouwingen en onderhoud van het gebouw. Door onderzoeksbureau Crawford is nader destructief bouwkundig onderzoek gedaan. In zijn rapport van 24 juni 2016 concludeert Crawford dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het grootste deel van alle door [naam onderneming] gefactureerde en door de afdeling Vastgoed betaalde werkzaamheden in de periode 2010-2015 niet is uitgevoerd. Van de € 8.691.138,- aan ingediende facturen is daadwerkelijk voor circa € 270.000,- aan werkzaamheden uitgevoerd.
1.3
Naast het feitenonderzoek heeft verweerder ook besloten tot persoonsgericht onderzoek naar het handelen van (onder andere) eiser met betrekking tot het gebouw. De resultaten van het persoonsgerichte onderzoek naar eiser zijn neergelegd in een rapport van SBV van 22 oktober 2016. Op 9 december 2016 vond een verantwoordingsgesprek met eiser plaats.
1.4
Bij brief van 31 januari 2017 heeft verweerder het voornemen geuit eiser de disciplinaire straf op te leggen van een eenmalige inhouding op zijn salaris en de hem toegekende salaristoelagen van een bedrag van 0,5 % van zijn salaris per jaar. Eiser heeft afgezien van het indienen van een zienswijze. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder procesverloop.
2. Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Eiser worden de volgende gedragingen verweten:
Eiser heeft in 2015 in totaal 13 facturen goedgekeurd met een totaalbedrag van € 2.193.232,09 inclusief btw. Ter zake van deze facturen beschikte eiser over ontoereikende informatie om de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de opgedragen en gefactureerde werkzaamheden te kunnen toetsen.
Zo heeft eiser op 26 mei 2015 een factuur (02/2015) ad € 155.255,10 inclusief btw goedgekeurd, zonder werkomschrijving, specificatie en kennelijk op basis van een mondelinge opdracht. Eiser heeft deze factuur niet kunnen toetsen aan het doelmatigheidsonderzoek van Grontmij.
Voor de facturen waren bovendien geen inkoopordernummers aangegeven. Eiser heeft nagelaten te controleren of de facturen in overeenstemming waren met het inkoopbeleid en de aanbestedingsregels. Als eiser dat zou hebben gedaan, was hem gebleken dat de werkzaamheden in strijd met de regelgeving mondeling en enkelvoudig onderhands aan [naam onderneming] zijn gegund en de opdrachten niet voor advies inzake een afwijkende marktbenadering langs de afdeling Aanbestedingszaken zijn geleid. In dat verband heeft eiser teveel op de projectadviseur technisch beheer vertrouwd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 18 augustus 2017, het primaire besluit gehandhaafd.
4. Eiser betwist de gedragingen niet, maar betoogt dat geen sprake is van plichtsverzuim. Hij stelt dat de gedragingen hem vanwege verschillende omstandigheden, die zijn terug te voeren op de slechte werkomstandigheden van destijds, niet verweten kunnen worden. Het betoog faalt.
4.1
Op grond van artikel 78 van het Ambtenarenreglement Rotterdam (AR) kan de ambtenaar wegens plichtsverzuim disciplinair worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van 79, aanhef en onder d, van het AR is één van de disciplinaire straffen eenmalige inhouding op de bezoldiging van een bedrag van maximaal 1% van het salaris per jaar.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de onder 2 omschreven gedragingen in onderlinge samenhang bezien voldoende om de conclusie te dragen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Daarbij is van belang dat de norm niet is hoe iedere andere collega in vergelijkbare omstandigheden heeft gehandeld, maar wat een goed ambtenaar behoorde te doen of na te laten in gelijke omstandigheden. Eiser heeft in strijd met de geldende interne inkoop- en aanbestedingsregels gehandeld door 13 facturen in 5 maanden tijd voor een bedrag van bijna 2,2 miljoen euro zonder toetsing onterecht goed te keuren.
4.3.
Voor facturen van € 15.000,- of meer was eiser tweede goedkeurder. Vanwege het ontbreken van (alle) inkooporders, de onbekendheid van eiser met het gebouw en de gebrekkige informatiesystemen waarmee binnen de afdeling Vastgoed gewerkt moest worden, had het op de weg van eiser gelegen om de ontbrekende informatie op te vragen. Van eiser mocht gelet op zijn rol als tweede goedkeurder en gelet op de hoogte van de bedragen een kritische houding bij de beoordeling van deze facturen verwacht worden. Daarbij is ook van belang dat het niet ging om een enkele, maar om 13 facturen die door dezelfde aannemer voor een zelfde soort werkzaamheden met betrekking tot hetzelfde pand in een betrekkelijk kort tijdbestek (5 maanden) zijn ingediend. Dat de onderliggende stukken van (al) deze 13 facturen niet verkrijgbaar waren, is niet aannemelijk gemaakt. Door blind te vertrouwen op de (mondelinge) informatie van de eerste goedkeurder, de projectmanager technisch beheer, heeft eiser in feite geen invulling gegeven aan zijn rol als tweede goedkeurder. Als eiser te veel objecten in zijn portefeuille had om te controleren en zijn functie naar behoren uit te oefenen, dan had hij dat aan moeten kaarten bij zijn leidinggevende. Van eiser mocht op zijn minst verwacht worden dat hij de facturen steekproefsgewijs controleerde. Ook hiervan is niet gebleken; de 13 facturen waar het hier om gaat heeft eiser in het geheel niet gecontroleerd.
4.4.
De positieve rol die eiser heeft gehad bij de beëindiging van de onregelmatigheden binnen de afdeling Vastgoed door een vastgoeddashboard te ontwikkelen waardoor de onregelmatigheden met het gebouw zichtbaar werden, maakt niet dat er geen sprake is van plichtsverzuim. Dit is een aspect dat een rol speelt bij beoordeling van de evenredigheid van de disciplinaire sanctie. Hetzelfde geldt voor de niet eenvoudige omstandigheden waaronder eiser zijn werkzaamheden binnen de afdeling Vastgoed heeft moeten verrichten.
5. De toerekenbaarheid van dit plichtsverzuim aan eiser is niet in geschil. Verweerder was dan ook bevoegd hem wegens plichtsverzuim een disciplinaire straf op te leggen.
6. De rechtbank acht de opgelegde straf niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. Het gaat niet om een enkele factuur die zonder controle is goedgekeurd, maar om 13 facturen met hoge bedragen over een periode van 5 maanden. Eiser had de nodige ervaring en een voorbeeldpositie waarin een betrouwbare omgang met publieke middelen van groot belang is. Hij heeft te veel vertrouwd op zijn medewerker en heeft de facturen ten onrechte niet gecontroleerd. Verweerder heeft als strafverlagende omstandigheden in aanmerking genomen de organisatorische context van de afdeling Vastgoed en het systeem dat eiser heeft ontwikkeld waardoor de misstanden aan het licht zijn gekomen en op basis waarvan de betalingen uiteindelijk zijn stopgezet. Voorts heeft verweerder gemotiveerd toegelicht hoe de straf van eiser zich verhoudt tot de opgelegde straffen aan de andere 9 ambtenaren die bij het gebouw (de zogeheten Waterfront-affaire) betrokken zijn geweest en plichtsverzuim hebben gepleegd, waaronder de voorganger van eiser. Gelet op het voorgaande, de omstandigheid dat sprake is van plichtsverzuim, de gemeente forse (financiële en imago) schade heeft geleden en verweerder begrijpelijkerwijs zowel intern als extern een signaal heeft willen afgeven, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de aan eiser opgelegde straf passend is.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mr. M. Munsterman en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 9 november 2018.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.