In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 januari 2018 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van de veroordeelde. De officier van justitie had deze vordering ingediend omdat de veroordeelde zich niet aan de opgelegde bijzondere voorwaarden had gehouden. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan een deel voorwaardelijk was opgelegd met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank had eerder al een gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast, maar de veroordeelde had opnieuw de voorwaarden overtreden door niet te verschijnen bij de reclassering en door een behandeling in een forensische kliniek te weigeren. De reclassering had geadviseerd tot volledige tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel, gezien de hoge recidivekans en de aanhoudende problematiek van de veroordeelde. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde verwijtbaar de bijzondere voorwaarden niet had nageleefd en gelastte de tenuitvoerlegging van het resterende voorwaardelijke gedeelte van negen maanden. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken.