ECLI:NL:RBROT:2018:9239

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
10/691121-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met noodweer als verweer in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, wiens naam niet is vermeld, werd beschuldigd van het opzettelijk proberen een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven op 30 juli 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een worsteling heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en het slachtoffer in de woning van de verdachte, waarbij het slachtoffer een steekverwonding heeft opgelopen. De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte tijdens de worsteling een mes heeft gepakt en het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met het verweer van de verdachte, die zich op noodweer beriep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin zij zich moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, die in een geagiteerde toestand haar woning was binnengedrongen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte met haar handelen heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, en heeft daarom het beroep op noodweer geaccepteerd. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezen verklaarde feit niet strafbaar was.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/691121-17
Datum uitspraak: 31 oktober 2018
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
raadsman mr. J. Heinrici, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Standpunt van de officier van justitie en de verdediging

De officier van justitie mr. L.L. van Delft en de verdediging hebben vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank stelt voorop dat zij bij de bewijswaardering de verklaring van [slachtoffer] , zoals afgelegd bij de politie op 9 maart 2018, buiten beschouwing zal laten en zal uitgaan van de verklaring die zij op 11 augustus 2017 bij de politie heeft afgelegd, omdat de verklaring van 9 maart 2018 gedeeltelijk een latere invulling lijkt te zijn van wat er op 30 juli 2017 tussen haar en de verdachte is voorgevallen en inhoudelijk grote verschillen vertoont met haar eerdere verklaring.
Vast staat dat op 30 juli 2017 in de woning van de verdachte een worsteling heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] onder meer een steekverwonding naast het borstbeen en een klaplong heeft opgelopen. De rechtbank constateert dat de verklaringen van [slachtoffer] en de verdachte over de aanleiding en de toedracht van deze worsteling lijnrecht tegenover elkaar staan. Zij verklaren beiden dat de ander haar als eerste heeft aangevallen. Op basis van de dossierstukken kan in ieder geval worden vastgesteld dat [slachtoffer] de verdachte op 30 juli 2017 in geagiteerde toestand in haar woning heeft opgezocht. Zowel getuige [getuige 1] als de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard dat [slachtoffer] beneden bij het portiek stond te schreeuwen naar de verdachte. Daarnaast hebben de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] verklaard dat [slachtoffer] uiteindelijk door iemand anders het portiek is binnengelaten en vervolgens de woning van de verdachte binnen is gestormd.
In de woning van de verdachte is een worsteling tussen de verdachte en [slachtoffer] ontstaan. Zowel [slachtoffer] als de verdachte verklaren hierover dat de verdachte tijdens deze worsteling een mes in handen had. Op welk moment en hoe de verdachte dit mes heeft gepakt is onduidelijk. [slachtoffer] heeft in haar verklaring van 11 augustus 2017 slechts verklaard dat ze het mes op enig moment bij de verdachte zag toen ze in de woning op de grond lag. Hieruit blijkt niet dat de verdachte het mes al in haar handen had toen zij deur van de woning opende. De rechtbank acht voorts de verklaring van de verdachte, dat zij het mes pas heeft gepakt toen zij op de grond lag nadat zij door de aanval van [slachtoffer] in de deuropening van de slaapkamer van haar dochter was gevallen, ongeloofwaardig, omdat de verdachte bij de politie en ter zitting wisselend heeft verklaard over de plek waar het mes in deze kamer zou hebben gelegen. De rechtbank kan dan ook niet meer of anders vaststellen dan dat de verdachte op enig moment tijdens de worsteling met [slachtoffer] een mes heeft gepakt.
Uit onderzoek is gebleken dat het bloed dat op het mes is aangetroffen, afkomstig is van [slachtoffer] . Op welk moment en op welke wijze [slachtoffer] met het mes is geraakt, kan de rechtbank op basis van het dossier en de verklaring van de verdachte ter zitting niet concluderen. Wel staat vast dat [slachtoffer] met het desbetreffende mes een steekverwonding in de borst heeft opgelopen, waarover zij heeft verklaard dat het bloed “eruit spoot”, en als gevolg waarvan zij fors bloedverlies heeft geleden. Afgezet tegen de geringe verwondingen die bij de verdachte zijn waargenomen, acht de rechtbank het aannemelijk dat het bloed dat op het lichaam van de verdachte is aangetroffen, afkomstig is geweest van [slachtoffer] en dat dit bloed op de verdachte terecht is gekomen toen zij tijdens de worsteling op de grond onder [slachtoffer] lag. Gelet hierop acht de rechtbank het ook aannemelijk dat het mes op het moment dat de verdachte onder [slachtoffer] lag, in de borst van [slachtoffer] is gekomen. Uit de in het dossier opgenomen FARR-verklaring met betrekking tot het letsel van [slachtoffer] blijkt dat de borstverwonding potentieel levensbedreigend was.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte door in de chaotische situatie van een worsteling in een kleine ruimte, een mes te pakken en deze tijdens de worsteling in haar hand te houden, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij [slachtoffer] met dit mes dodelijk zou verwonden. Dat de verdachte, zoals zij ter zitting heeft verklaard, het mes gedurende de worsteling met beide handen heeft vastgehouden, waarbij zij één hand om het handvat hield en de andere hand om het snijvlak van het mes, leidt niet tot een ander oordeel, omdat de rechtbank deze handelwijze niet geloofwaardig acht. Een dergelijk handelen zou haar immers hebben beperkt in de worsteling. Bovendien zijn de volgens de verdachte daardoor veroorzaakte verwondingen aan haar handen en dijbenen niet door de politie opgemerkt en heeft zij daar zelf evenmin eerder over verklaard. De fotobijlage bij haar aangifte bevat ook geen foto’s van dit specifieke letsel.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte geprobeerd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven.
4.1.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij
op 30 juli 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de borst heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

De raadsman van de verdachte heeft zich - subsidiair - op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien haar een beroep op noodweer toekomt.
De rechtbank leidt uit de stukken in het dossier af dat het [slachtoffer] is geweest die de confrontatie met de verdachte heeft gezocht. Immers, zoals hiervoor is vastgesteld stond [slachtoffer] in zeer geagiteerde toestand ’s avonds laat voor de deur van de verdachte en is zij vervolgens de woning van de verdachte binnen gestormd, waarna een fysieke confrontatie tussen hen heeft plaatsgevonden.
De rechtbank leidt voorts uit het dossier af dat de fysieke confrontatie in de gang plaatsvond en dat tussen [slachtoffer] en de verdachte sprake was van een duidelijk verschil in lengte en gestalte. [slachtoffer] heeft namelijk een forser postuur en is beduidend langer dan de verdachte. Voorts blijkt uit het dossier dat [slachtoffer] de voordeur van de woning had gesloten en dat de twee jonge kinderen van de verdachte in haar nabijheid in de woning aanwezig waren, zodat de verdachte zich niet aan [slachtoffer] kon onttrekken. De rechtbank is van oordeel dat onder die omstandigheden sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte, waartegen zij zich mocht verdedigen. Deze omstandigheden geven eveneens aanleiding tot de conclusie dat de verdachte met haar handelen heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Gelet op de benarde positie waarin zij zich bevond, mocht van haar niet worden verwacht dat zij een andere uitweg zou hebben gekozen dan het aanwenden van geweld door het pakken van een wapen. Zij kon immers niet de woning uit en zij kon ook haar kinderen daar niet achterlaten. Evenmin had van haar in de gegeven omstandigheden kunnen worden gevergd dat zij lichtere vormen van geweld of anderszins lichtere middelen zou hebben aangewend, omdat het uiterst onzeker was of deze voldoende of hetzelfde effect zouden hebben gehad, te weten het beëindigen van de aanval door [slachtoffer] .
Gelet op het hiervoor overwogene slaagt het beroep op noodweer. Dit is een omstandigheid die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Zij zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. S.E.C. Debets en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat zij:
op of omstreeks 30 juli 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd en/of in de borst heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.