ECLI:NL:RBROT:2018:9226

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
C/10/507870 / HA ZA 16-802
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis inzake projectontwikkeling en overeenkomst tussen projectontwikkelaar en eigenaar grond

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 oktober 2018 een eindvonnis uitgesproken na een tussenvonnis van 5 juli 2017. De zaak betreft een geschil tussen een projectontwikkelaar en de eigenaar van de grond over de uitleg van een koopovereenkomst en de eindafrekening daarvan. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Turenhout, vorderde betaling van een bedrag van € 1.521.720,20, vermeerderd met wettelijke rente, en andere kosten. De gedaagden, Maasstede Bleiswijk B.V. en twee andere vennootschappen, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.F. de Groot, hebben betwist dat de eindafrekening zoals door eiser gesteld, correct was.

De rechtbank heeft in het tussenvonnis de gedaagden toegelaten tot tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van eiser. Tijdens de getuigenverhoren zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de gedaagden en de advocaat van eiser. De rechtbank heeft de verklaringen van de gedaagden als niet overtuigend beoordeeld en heeft de verklaringen van eiser en zijn getuigen als meer consistent en geloofwaardig beschouwd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de eindafrekening dient plaats te vinden over alle vierkante meters van het verkochte die door Maasstede Bleiswijk aan Prisma zijn geleverd en niet zijn teruggeleverd. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten, en de gedaagden veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/507870 / HA ZA 16-802
Vonnis van 17 oktober 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.J. Turenhout te Alphen aan den Rijn,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAASSTEDE BLEISWIJK B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. J.F. de Groot te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Maasstede c.s. genoemd worden. Gedaagde sub 1 zal als Maasstede Bleiswijk worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 juli 2017 (hierna: het tussenvonnis) en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 januari 2018;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 3 april 2018 en de daarin genoemde (tevoren door partijen toegezonden) stukken;
  • de conclusie na enquête van 16 mei 2018 van Maasstede c.s., met producties;
  • de conclusie na enquête van 13 juni 2018 van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij het tussenvonnis heeft de rechtbank Maasstede c.s. toegelaten tot tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van [eiser] dat de eindafrekening zoals omschreven in de laatste alinea van artikel 3.2 van de koopovereenkomst/akte van levering van 30 mei 2006 (hierna: de akte; zie het tussenvonnis onder 2.3) dient plaats te vinden over alle vierkante meters van het Verkochte die door Maasstede Bleiswijk aan Prisma zijn geleverd en tien jaar na die levering niet aan Maasstede Bleiswijk zijn teruggeleverd.
2.2.
Maasstede c.s. hebben als getuigen doen horen de heren [gedaagde 3] , [persoon 1] en [gedaagde 2] . [eiser] heeft in contra-enquête als getuigen doen horen zichzelf en de heren [persoon 2] en [persoon 3] . Voorts hebben beide partijen producties overgelegd.
2.3.
Maasstede c.s. zijn niet geslaagd in het tegenbewijs. Dat motiveert de rechtbank als volgt.
2.4.
Allereerst verwijst de rechtbank naar hetgeen zij reeds heeft overwogen bij het tussenvonnis onder 4.2 tot en met 4.6. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarop terug te komen.
2.5.
[gedaagde 3] en [gedaagde 2] waren middels hun persoonlijke holdings betrokken bij de transactie. [gedaagde 3] heeft verklaard dat is afgesproken dat er naast de overeengekomen eerste betaling nog een extra vergoeding zou komen per uitgeefbare vierkante meter op het moment dat die vierkante meter werd uitgegeven aan Maasstede c.s. [gedaagde 2] heeft verklaard dat hij zich volledig aansluit bij de door [gedaagde 3] afgelegde verklaring.
2.6.
[persoon 1] , destijds optredend als advocaat van Maasstede c.s., heeft verklaard dat hij niet aanwezig is geweest bij het maken van de commerciële afspraken. Hij heeft voorts verklaard dat hij de informatie die hij kreeg van Maasstede c.s. heeft vertaald naar het juridische.
2.7.
[eiser] heeft verklaard dat er afgerekend moest worden over alle meters. Zijn advocaten en zijn accountant waren daarbij betrokken. Het staat allemaal zwart op wit en volgens hem is het duidelijk. Hij heeft voorts verklaard dat met hem nooit is gesproken over een verschil tussen commercieel uitgeefbare meters en andere meters.
2.8.
[persoon 2] , destijds optredend als advocaat van [eiser] , heeft verklaard dat absoluut niet is gesproken over betaling van slechts de commercieel uitgeefbare vierkante meters in het kader van de tweede tranche. De door [gedaagde 3] afgelegde verklaring is in zijn visie onjuist. Op verzoek van Maasstede Bleiswijk zijn partijen overeengekomen dat een deel van de koopprijs ten tijde van het transport zou worden betaald en een deel later. Het tweede gedeelte zou worden betaald zodra de gronden werden overgedragen aan de koper of zodra betreffende gronden bouwrijp werden gemaakt. In de conceptakte was het tweede gedeelte van de koopsom nog precies in geld uitgedrukt. Op een gegeven moment is dat totaalbedrag eruit gehaald. [persoon 2] heeft toen aan [persoon 1] gevraagd waarom het concept op dat punt werd gewijzigd. De reactie van [persoon 1] was toen dat de wederpartij dat totaalbedrag zelf toch ook wel kon uitrekenen, aldus [persoon 2] .
2.9.
[persoon 3] , destijds optredend als accountant van [eiser] , heeft verklaard dat hij er vanaf de eerste minuut bij is geweest. De afspraak is steeds geweest dat alle vierkante meters tegen 80 gulden per vierkante meter zouden worden betaald. De stelling van Maasstede Bleiswijk dat er anders zou moeten worden afgerekend, kwam als een volslagen verrassing. Er is volgens [persoon 3] nooit gesproken over betaling voor commercieel uitgeefbare vierkante meters. Met betrekking tot de tweede tranche was zijns inziens de afspraak dat over tien jaar alles betaald zou zijn.
2.10.
De rechtbank acht de verklaringen van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] die, net als [eiser] , financieel belang bij de uitkomst van deze procedure hebben, niet overtuigend. De verklaring van [persoon 1] biedt weinig of geen steun aan de verklaringen van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] . De verklaringen van [eiser] , [persoon 2] en [persoon 3] stemmen, anders dan de verklaringen van [gedaagde 3] en [gedaagde 2] , overeen met hetgeen valt af te leiden uit wat destijds door de advocaten van partijen op schrift is gesteld en met de inhoud van de akte. Bovendien maakt de inhoud van het vierde ontwerp van de akte (zie het tussenvonnis onder 2.4), in combinatie met de correspondentie die daarover destijds tussen de advocaten heeft plaatsgevonden en met hetgeen [persoon 2] daarover als getuige heeft verklaard, zeer aannemelijk dat juist is het standpunt dat [eiser] heeft ingenomen over hetgeen partijen destijds zijn overeengekomen en dat onjuist is het daarover door Maasstede c.s. ingenomen standpunt.
2.11.
Ter nadere toelichting wijst de rechtbank op het volgende. Onaannemelijk is dat [eiser] jegens Maasstede c.s. zou hebben ingestemd met een zeer substantiële verlaging van de prijs waarover steeds was gesproken. Nog meer onaannemelijk is dat indien partijen op enig moment wel een dergelijke veel lagere prijs zouden zijn overeengekomen dat Maasstede c.s. en hun toenmalige advocaat mr. [persoon 1] er destijds niet voor zouden hebben zorggedragen dat zulks klip en klaar schriftelijk zou worden vastgelegd. Duidelijk is dat voor wat betref het moment, of beter gezegd, de momenten van betaling van de tweede tranche van belang was wanneer Maasstede c.s. inkomsten zouden gaan verwerven uit het gerealiseerde project. Daarmee zouden immers middelen vrij komen waaruit het nog door Maasstede c.s. aan [eiser] verschuldigde kon worden voldaan. Daar kan echter niet uit worden afgeleid dat er dus overeenstemming over bestond dat Maasstede c.s. voor wat betreft de tweede tranche de overeengekomen vierkante meterprijs alleen nog aan [eiser] hoefden te betalen voor zover die vierkante meters werden uitgegeven aan Maasstede c.s. Een aanleiding om aan te nemen dat [eiser] daarmee, en dus met een substantiële verlaging van de prijs, akkoord is gegaan, ontbreekt.
2.12.
De rechtbank acht thans bewezen de bij het tussenvonnis nog voorshands bewezen geachte stelling, dat de eindafrekening zoals omschreven in de laatste alinea van artikel 3.2 van de akte dient plaats te vinden over alle vierkante meters van het Verkochte die door Maasstede Bleiswijk aan Prisma zijn geleverd en tien jaar na die levering niet aan Maasstede Bleiswijk zijn teruggeleverd.
2.13.
[eiser] is in de gelegenheid gesteld om zich bij akte na tussenvonnis uit te laten over de (onderliggende) berekening van het door hem gevorderde bedrag. Maasstede c.s. hebben daar bij antwoordakte na tussenvonnis op gereageerd. De rechtbank is van oordeel dat Maasstede c.s. hun betwisting van de berekening niet voldoende gemotiveerd hebben gehandhaafd. [eiser] heeft er bij conclusie na enquête onder 3.40 terecht op gewezen dat de zeer summiere motivering van de betwisting door Maasstede c.s. bij de antwoordakte is gebaseerd op door Maasstede c.s. zelf gemaakte afrondingsfouten. Dat de door [eiser] gepresenteerde berekening fouten bevat kan uit de stellingen van Maasstede c.s. niet worden afgeleid.
2.14.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de gevorderde hoofdsom zal worden toegewezen. De wettelijke handelsrente daarover zal conform de vordering worden toegewezen vanaf 1 juni 2016. De tussen partijen overeengekomen uiterste dag van betaling was op die datum reeds verstreken.
2.15.
Dat [eiser] voor een bedrag van € 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, is door Maasstede c.s. niet betwist. Ook dat bedrag zal worden toegewezen.
2.16.
[eiser] heeft gevorderd Maasstede c.s. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 2.694,69 voor verschotten en € 3.211,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 3.211,00).
2.17.
Over de buitengerechtelijke incassokosten en de beslagkosten zal geen wettelijke rente worden toegewezen nu dat niet is gevorderd.
2.18.
Maasstede c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 112,23
- griffierecht 1.548,00
- salaris advocaat
12.844,00(4,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 14.504,23
2.19.
Maasstede c.s. zullen conform de vorderingen hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van de onder "de beslissing" genoemde bedragen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Maasstede c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.521.720,20 (één miljoen vijfhonderdéénentwintig duizendzevenhonderdtwintig euro en twintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 1 juni 2016 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Maasstede c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen € 6.775,00 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten,
3.3.
veroordeelt Maasstede c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 5.905,69,
3.4.
veroordeelt Maasstede c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 14.504,23, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dag waarop dit vonnis wordt uitgesproken tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt Maasstede c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Maasstede c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. C.M.E. van der Hoeven en mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2018.
[1729; 39; 2504]