ECLI:NL:RBROT:2018:9225

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
C/10/534080 / FA RK 17-7159
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en verhuizing van minderjarige na huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 september 2018 een beschikking gegeven in een familiekwestie tussen een man en een vrouw die in een echtscheiding verwikkeld zijn. De vrouw had, vanwege huiselijk geweld, met de kinderen naar een opvanglocatie gevlucht en vroeg toestemming om met de minderjarige naar Eindhoven te verhuizen. De man verzocht om gezamenlijk gezag en om de verhuizing te verbieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk van partijen op 4 februari 2008 is ontbonden en dat zij samen de ouders zijn van een minderjarige en een jong-meerderjarige. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de ingediende verzoekschriften, de rapporten van de raad voor de kinderbescherming en de verklaringen van beide partijen tijdens de zitting op 15 augustus 2018.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat haar verhuizing noodzakelijk is, gezien de omstandigheden van huiselijk geweld en de huidige situatie van de kinderen. De rechtbank heeft het verzoek van de man om de verhuizing te verbieden afgewezen en heeft de vrouw vervangende toestemming verleend om met de minderjarige naar Eindhoven te verhuizen. Tevens heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag over de minderjarige aan beide ouders toegewezen en een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige om de veertien dagen bij de man verblijft. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/534080 / FA RK 17-7159
Beschikking van 12 september 2018 betreffende het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, de zorgregeling, de informatie- en consultatieregeling, alsmede de vervangende toestemming ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[naam verzoeker], de man,
wonende te [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ,
advocaat mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom,
t e g e n
[naam verweerdster], de vrouw,
wonende op een geheim adres,
advocaat mr. M.C. Kwakkelstein-Doornbos te Delft.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 28 augustus 2017;
  • de brief met bijlagen van de man, gedateerd 9 oktober 2017;
  • het aanvullend verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 27 oktober 2017;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 1 februari 2018;
  • het rapport van de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, gedateerd 21 maart 2018;
  • de brief met bijlage van de zijde van de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, gedateerd 3 april 2018;
  • de brief met bijlagen van de vrouw, gedateerd 2 augustus 2018.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 augustus 2018.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. P.R. Klaver;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. M.C. Kwakkelstein-Doornbos;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door de heer [naam vertegenwoordiger] .
Namens het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niemand ter zitting verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 4 februari 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 21 januari 2008 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2008 te [geboorteplaats minderjarige] ;
en van de jong-meerderjarige:
[naam jong-meerderjarige] , geboren op [geboortedatum jong-meerderjarige] 2000 te [geboorteplaats jong-meerderjarige] .
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de vrouw uitgeoefend.
2.4.
De minderjarige is door de man erkend.
2.5.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 17 augustus 2017 is - samengevat - een gebiedsverbod voor de duur van een jaar aan de man opgelegd, alsmede dat er contact tussen de man en [naam minderjarige] tot stand wordt gebracht via het Omgangshuis van TriviumLindenhof te Dordrecht.
2.6.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van
10 november 2017 zijn de vorderingen van de man - samengevat - te verbieden dat de vrouw met de minderjarige zal verhuizen naar Limburg dan wel een andere locatie buiten een straal van 20 kilometer vanuit Maassluis en de vrouw te veroordelen het vonnis van
17 augustus 2017 na te komen, afgewezen.
2.7.
Bij beschikking van 19 maart 2018 is de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering tot
19 maart 2019.
2.8.
De vrouw verblijft thans met de minderjarige en [naam jong-meerderjarige] in Eindhoven.

3.De beoordeling

3.1.
Gezamenlijk gezag
3.1.1.
De man verzoekt om te bepalen dat hij samen met de vrouw met het gezag over [naam minderjarige] zal zijn belast. De vrouw deelt ter zitting mee dat zij met de man kan overleggen over de minderjarige en dat zij daarom onlangs het formulier “Verzoek tot het gezamenlijk uitoefenen van het gezag over een minderjarige” heeft ondertekend. Op grond van artikel 1:252 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient het verzoek tot gezamenlijk gezag aangetekend te worden in het “Register betreffende het over minderjarigen uitgeoefende gezag”, op de wijze zoals is bepaald in artikel 1:244 BW. Het is de rechtbank ambtshalve gebleken dat deze inschrijving tot aan de datum van de uitspraak nog niet is gerealiseerd door het ontbreken van de originele geboorteakte en de akte van erkenning.
Omdat de vrouw heeft ingestemd met het gezamenlijk gezag, en partijen er kennelijk niet in slagen om dit door gezamenlijke inschrijving te realiseren, zal de rechtbank het verzoek van de man toewijzen.
3.2.
Hoofdverblijfplaats
3.2.1.
De man handhaaft niet langer zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, zodat het verzoek wordt afgewezen.
3.3.
Zorgregeling en informatieregeling
3.3.1.
De man verzoekt een zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarige elke woensdag van 17.00 uur tot 19.00 uur, eenmaal per veertien dag van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, bij hem verblijft.
Als informatieregeling verzoekt de man te bepalen dat de vrouw hem om de twee maanden per e-mail of andere wijze informeert over medische behandelingen, school en andere gewichtige aangelegenheden omtrent de minderjarige en dat de vrouw hem zal raadplegen. Hij voert aan dat hij altijd een goede band met minderjarige heeft gehad.
3.3.2.
De vrouw heeft geen bezwaar tegen de door de man verzochte zorgregeling, met dien verstande dat de doordeweekse bezoeken geen doorgang kunnen vinden indien de vrouw met de minderjarige in Eindhoven blijven wonen. De vrouw staat ook achter een zorgregeling tussen de man en de minderjarige, want de minderjarige is een vaderskindje en wil heel graag haar vader blijven ontmoeten.
3.3.3.
Ter zitting is gebleken dat de man de minderjarige al enkele malen in Eindhoven heeft ontmoet en dat de minderjarige ook al een keer bij de man heeft gelogeerd. Volgens de vrouw heeft de nieuwe jeugdbeschermer in Eindhoven, aan wie de zaak na de verhuizing van de vrouw naar Eindhoven is overgedragen, de zorgregeling stopgezet, omdat de man zich niet aan de afspraken heeft gehouden. De jeugdbeschermer zou eerst kennis willen maken met partijen en een onderzoek willen doen naar de veiligheid van de minderjarige bij de man. De raad deelt ter zitting mee dat, na telefonisch onderhoud met het Leger des Heils Eindhoven tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling van de zaak, niet is gebleken dat de jeugdbeschermer beperkingen in het contact tussen de man en de minderjarigen heeft opgelegd en dus ook geen beperking op overnachtingen van de minderjarige bij de man. De rechtbank zal dan ook het verzoek van de man toewijzen, in die zin dat gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen en beslist met betrekking tot de verhuizing van de vrouw, de minderjarige eenmaal per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man zal verblijven, alsmede gedurende de helft van vakanties en feestdagen. De vrouw heeft met deze zorgregeling ingestemd en niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich tegen deze regeling verzet.
Partijen dienen het halen en brengen van de minderjarige naar de andere ouder in onderling overleg te verdelen. De reiskosten Maassluis-Eindhoven en terug worden op dit moment alleen door de man gedragen, terwijl hij stelt dat deze last voor hem nagenoeg niet meer is op te brengen. De vrouw heeft ter zitting aangeboden de minderjarige per trein naar de man te willen brengen. De man dient in dat geval de minderjarige terug te brengen naar Eindhoven. De rechtbank zal dit dan ook bepalen. De rechtbank geeft partijen in overweging ook te bezien of bij het vervoer van de minderjarige naar de man en terug, derden betrokken kunnen worden.
3.3.4.
Het verzoek van de man om een informatieregeling vast te stellen wordt als niet weersproken en op de wet gegrond toegewezen.
3.4.
Opheffing ondertoezichtstelling
3.4.1.
De man verzoekt ter zitting de ondertoezichtstelling op te heffen. Hij heeft weliswaar zelf in het verleden verzocht om een ondertoezichtstelling, maar hij ondervindt geen enkele steun van de jeugdbeschermer, die hij bovendien niet kent.
3.4.2.
De vrouw heeft geen bezwaar tegen het opheffen van de ondertoezichtstelling. Zij ziet de meerwaarde van deze maatregel niet in.
3.4.3.
De rechtbank is van oordeel dat op dit moment geen beslissing op dit verzoek kan worden gegeven. De man was ten tijde van de zitting nog niet met het gezag belast, zodat hij niet bevoegd was om een verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling te verzoeken. Verder is dit verzoek eerst mondeling ter zitting gedaan, terwijl de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering niet ter zitting is vertegenwoordigd. Bovendien beschikt de rechtbank niet over het dossier van de ondertoezichtstelling en dus ook niet over de gronden die aanleiding zijn geweest voor het uitspreken van de ondertoezichtstelling. Om al voorgaande redenen dient de rechtbank dit verzoek buiten beschouwing te laten. De man dient een aparte procedure bij de kinderrechter te starten met het verzoek de ondertoezichtstelling op te heffen.
3.5.
Verhuizing
3.5.1.
De man verzoekt de vrouw te verbieden om met de minderjarige te verhuizen naar Limburg, dan wel een andere locatie buiten de straal van 20 kilometer van Maassluis, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of ieder gedeelte daarvan dat de vrouw nalaat aan dit gebod te voldoen.
3.5.2.
De man voert aan dat iedere ouder de plicht heeft om de ontwikkeling van de banden van de kinderen met de andere ouder te bevorderen. De vrouw heeft op geen enkele wijze de noodzaak om te verhuizen aangetoond. De keuze van de vrouw om te verhuizen is niet in belang van de minderjarige. Op basis van valse beschuldigingen ten opzichte van de man heeft de vrouw hulp en opvang gekregen. De minderjarige mist de man en het gaat niet goed met haar. De minderjarige krijgt dagelijks medicatie vanwege ADHD, terwijl dit alleen voor schooldagen is bedoeld. Zij ondergaat ook te veel wisselingen en veranderingen bij vrouw.
3.5.3.
De vrouw verzoekt haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige te mogen verhuizen en te verblijven op haar huidige locatie, in Eindhoven.
3.5.4.
De vrouw voert aan dat het klopt dat zij meerdere malen is verhuisd zonder toestemming van of overleg met de man, vanwege huiselijk geweld van de zijde van de man en uit angst voor de man en zijn familie. Door een administratieve fout is het geheime verblijfadres van de vrouw in Dordrecht bij de man bekend geworden en was zij weer gedwongen te verhuizen. De vrouw vreest voor herhaling van het gedrag van de man als zij weer in zijn buurt moet gaan wonen. De kinderen van partijen zijn inmiddels gewend aan het verblijf in hun huidige woonplaats en gaan aldaar naar school. Zij willen daarom ook niet meer verhuizen.
3.5.5.
De raad adviseert om de vrouw geen toestemming te verlenen om met de minderjarige op haar huidige verblijfslocatie te verblijven, maar haar dichterbij de man te laten wonen, te weten regio Rotterdam/Dordrecht. Het is voor de minderjarige van groot belang dat het contact met de man op korte termijn wordt hersteld. Vanwege de huidige grote reisafstand is het risico aanwezig dat de omgang niet stabiel wordt en niet consequent kan plaatsvinden. Ondanks dat er weer gewisseld moet worden van woonplaats, is het voor de minderjarige op langere termijn beter als de vrouw weer meer in de buurt van de man gaat wonen.
3.5.6.
Dit geschil wordt door de rechtbank beoordeeld in het kader van artikel
artikel 1:253a BW. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder toestemming dient te krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen.
3.5.7.
De rechtbank overweegt als volgt.
Nadat de vrouw bij de man is weggegaan is zij met de kinderen van partijen telkens opgenomen geweest in een vrouwenopvang op diverse geheime locaties. Zij is daar opgevangen vanwege gewelddadig gedrag van de man jegens haar. De man betwist dat hij gewelddadig tegen de vrouw is geweest. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 17 augustus 2017 is een gebiedsverbod voor de man opgelegd, zodat hij niet in de buurt van de vrouw kon komen. Een gebiedsverbod wordt niet lichtvaardig door de voorzieningenrechter opgelegd, zodat de rechtbank aanneemt dat er wel degelijk sprake is geweest van gewelddadig gedrag van de man. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw dan ook de noodzaak voor haar verhuizing voldoende aangetoond.
De vrouw verblijft sinds september 2017 in haar huidige opvangvoorziening. Uit de door de vrouw in het geding gebrachte verslagen van de hulpverlening blijkt dat de vrouw, sinds zij uit de invloedssfeer van de man weg is, zich heeft zich ontwikkeld tot een meer zelfstandige vrouw en dat zij haar grenzen beter kan aangeven bij de man. De angst bestaat bij de hulpverlening en de vrouw dat zodra zij dichter bij de man komt te wonen, de man vervalt in zijn oude gedrag tegen de vrouw en dat zij daar (nog) geen weerstand aan kan bieden. De huidige afstand tussen de woonplaats van de man en die van de vrouw verhindert juist een meer intensief contact tussen hen en dat is goed voor de verdere ontwikkeling van de zelfstandigheid van de vrouw ten opzichte van de man en dit is uiteindelijk goed voor de kinderen. Voorkomen moet worden dat de relatie van partijen wederom escaleert in geweld, dan wel dat een zodanige vijandige sfeer zal ontstaan dat de kinderen van partijen daarvan de gevolgen zullen ondervinden.
De kinderen van partijen zijn inmiddels geaard in hun huidige omgeving en het gaat goed met ze.
De minderjarige gaat naar school en gaat over naar de volgende klas. De minderjarige heeft aangegeven dat zij niet weer wil verhuizen. De vrouw ontvangt van de huidige hulpverlening de nodige steun en binnen afzienbare tijd krijgt zij zelfstandige woonruimte toegewezen, waar zij met de minderjarige en haar jongmeerderjarige dochter kan gaan wonen. De vrouw heeft, zoals hiervoor overwogen, ingestemd met een zorgregeling van de man met de minderjarige van eenmaal per veertien dagen een heel weekend.
Het contact tussen de man en de minderjarige is daardoor gewaarborgd. Dat de man naar zijn zin minder betrokken kan zijn bij de minderjarige, doordat hij niet met haar naar voetbal kan en behulpzaam kan zijn bij haar school(werk), kan één van de gevolgen van een echtscheiding zijn. Dat wil niet zeggen dat, door het wegvallen van deze betrokkenheid bij de activiteiten van de minderjarige, de man niet een goede vader voor de minderjarige kan zijn en blijven.
3.5.8.
Alle belangen tegen elkaar afwegend, wordt het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen tot verhuizing toegewezen, en het verzoek van de man afgewezen.
3.6.
Proceskosten
3.6.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
belast de man, samen met de vrouw, met het gezamenlijk gezag over de minderjarige;
4.2.
bepaalt dat de regeling inzake de uitoefening van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
de man heeft de minderjarige eenmaal per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede gedurende de helft van vakanties en feestdagen, bij zich;
4.3.
de vrouw brengt de minderjarige naar de man en de man brengt de minderjarige terug naar de vrouw;
4.4.
verleent vervangende toestemming aan de vrouw om met de minderjarige te mogen verhuizen en te verblijven in Eindhoven;
4.5.
bepaalt dat deze vervangende toestemming strekt tot vervanging van de vereiste toestemming van de man;
4.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Lablans, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. C.A. Schreuder en mr. V.L.M. Pabst-Thissen, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier J.C. de Kok op 12 september 2018.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.