ECLI:NL:RBROT:2018:922

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
vordering TUL: 10/691075-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in verband met niet-naleving van bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 januari 2018 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf die eerder was opgelegd aan de veroordeelde. De officier van justitie had deze vordering ingediend omdat de veroordeelde zich niet had gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn voorwaardelijke veroordeling waren verbonden. De veroordeelde, die ten tijde van de zitting gedetineerd was in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn, had een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd gekregen, waarvan één maand voorwaardelijk was. De bijzondere voorwaarden omvatten onder andere meldplicht bij de reclassering en behandeling voor zijn problematiek.

Tijdens de zitting is de officier van justitie gehoord, evenals de veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. I.V. Nagelmaker. De reclassering had in een rapport aangegeven dat de veroordeelde zich vanaf het begin van het toezicht niet aan de voorwaarden had gehouden. Ondanks dat er rekening was gehouden met zijn hersenletsel, bleek de veroordeelde niet gemotiveerd om mee te werken aan de voorgestelde behandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd en dat er een hoog recidiverisico aanwezig is.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf te gelasten voor de duur van één maand. De overige verzoeken van de veroordeelde zijn afgewezen. Deze beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer TUL: 10/691075-16
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn,
raadsvrouw mr. I.V. Nagelmaker, advocaat te Apeldoorn.

Vordering

De officier van justitie heeft een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank van 7 oktober 2016 aan de veroordeelde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Bij de vordering is overgelegd een rapport van 2 maart 2017 van Bouman GGZ, afdeling reclassering (hierna: de reclassering).

Feiten

Bij voornoemd vonnis, dat onherroepelijk is geworden, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 6 maanden. Daarbij is met vaststelling van een proeftijd van 2 jaar bepaald dat een deel van deze straf te weten 1 (één) maand, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de veroordeelde de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Als bijzondere voorwaarden zijn is gesteld dat:
1. de veroordeelde zich zal melden bij reclassering Bouman GGZ, zo lang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zich zal laten behandelen bij de Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. de veroordeelde zal verblijven in een begeleide woonvoorziening van Bouman GGZ te Rotterdam (bij voorkeur Romanohof of Baan) of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich houden aan het dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
4. de veroordeelde zich op basis van een door het NIFP-IFZ af te geven indicatiestelling zo nodig zal laten opnemen in een kliniek voor mensen met met-aangeboren hersenletsel (bij voorkeur Bavo Europoort te Rotterdam) of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het IMIFP-IFZ waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven, voor de duur van maximaal één jaar gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de (geneesheer-)directeur van die instelling verantwoord acht.
De mededeling voorwaardelijke veroordeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 13 november 2016 aan de veroordeelde verzonden.

Procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 23 januari 2018. De officier van justitie mr. M.O. van Driel, de veroordeelde en de raadsvrouw zijn gehoord. Voorts is als deskundige gehoord A. Barara, als reclasseringswerker verbonden aan voornoemde reclasseringsinstelling.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft op de terechtzitting gepersisteerd bij de ingediende vordering.

Standpunt veroordeelde

De raadsvrouw heeft op de terechtzitting zich op het standpunt gesteld dat de veroordeelde alsnog voor een klinische behandeling in aanmerking moet komen waarbij rekening moet worden gehouden met het hersenletsel dat de veroordeelde heeft. De veroordeelde zou aansluitend aan de huidige detentie, waaruit de veroordeelde medio februari dit jaar zal vrijkomen, in een kliniek kunnen worden geplaatst. De raadsvrouw verzoekt dan ook om deze vordering tenuitvoerlegging, dan wel die in de zaak met parketnummer 10‑203499-16 af te wijzen.

Bevoegdheid

De meervoudige kamer van deze rechtbank is bevoegd van de vordering kennis te nemen, aangezien deze kamer de straf waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, heeft opgelegd.

Ontvankelijkheid

De proeftijd van 2 jaar is ingegaan op 22 oktober 2016.
De vordering is ingediend op 17 maart 2017.
De vordering is dus tijdig voor het verstrijken van de proeftijd ingediend.
Het openbaar ministerie is daarom ontvankelijk in de vordering.

Gegrondheid vordering

Het rapport van de reclassering van 7 november 2017 houdt in:
De reclassering heeft de veroordeelde begeleid in het kader van de voorwaardelijke veroordeling onder parketnummers 10-203499-16 en 10/691075-16. De veroordeelde heeft zich vanaf het begin van het toezicht niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden. Naar aanleiding hiervan hebben is op 2 maart 2017 een advies tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling uitgebracht. Dit is een tweede advies tot tenuitvoerlegging dat in het kader van dit toezicht wordt uit gebracht.
De reclassering heeft voldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat de veroordeelde blijvend hersenletsel heeft en dat zijn kortetermijngeheugen is aangetast. Vanaf het begin van het toezicht is ervoor gekozen om de veroordeelde een uur van te voren telefonisch aan zijn meldplicht afspraken te herinneren. Dit heeft niet geholpen. De veroordeelde verscheen regelmatig niet op zijn meldplicht afspraken, zo ook op 20 juni 2017, op 22 juni 2017, op 6 juli 2017, op 13 juli 2017 en op 31 augustus 2017.
Op 23 juni 2017 is besloten om de uitvoer van een werkstraf door de veroordeelde negatief retour te sturen, omdat hij niet verscheen op de daartoe gemaakte afspraken.
Rekening houdend met zijn problematisch middelengebruik (alcohol en cocaïne) en zijn agressieproblematiek is een indicatie aangevraagd voor klinische opname. De veroordeelde is inmiddels voor een klinische opname geïndiceerd, maar wil hier niet aan mee werken. Hij wil evenmin meewerken aan behandeling bij de Waag in verband met zijn agressieproblematiek. De veroordeelde wil wel begeleiding krijgen van Stichting Mozaïk, maar alleen voor zover dat betrekking heeft op praktische zaken. Hij verwachtte dat deze stichting een woonurgentie voor een woning voor hem zou aanvragen. Omdat de veroordeelde niet mee wil werken aan de interventies die als bijzondere voorwaarde in het vonnis zijn opgenomen, is intern besloten om de veroordeelde niet bij de Stichting Mozaïk aan te melden.
Gedurende het reclasseringstoezicht is onvoldoende verandering in het gedrag van de veroordeelde gekomen. Hierdoor is nog steeds sprake van een recidiverisico. De reclassering kan met de huidige mogelijkheden hiervoor geen verantwoordelijkheid nemen. Voortzetting van het toezicht acht de reclassering niet mogelijk. Er is sprake van problemen in de impulscontrole bij de veroordeelde en zijn vaardigheden voor probleemhantering zijn zeer beperkt, waardoor het risico op onttrekken aan de voorwaarden als hoog wordt ingeschat.
De
deskundigeheeft op de terechtzitting verklaard dat de veroordeelde vaker niet kwam dan wel. Er is rekening gehouden met de beperkingen van de veroordeelde als gevolg van hersenletsel. Een klinische opname heeft niet plaatsgevonden, omdat veroordeelde niet gemotiveerd was om hieraan deel te nemen. Hij is daarom ook nog niet aangemeld. Ook de behandeling bij De Waag is niet opgestart. Mozaïk kan veroordeelde niet verder helpen omdat zijn problematiek te zwaar is. De veroordeelde is niet gemotiveerd voor behandeling en hij is voor het overige ook niet bereid om zijn medewerking te verlenen aan reclasseringstoezicht. Hij bagatelliseert zijn problematiek, waardoor het toezicht niet uitvoerbaar is.
De
rechtbankis op grond van het voorgaande van oordeel dat de veroordeelde de hiervoor vermelde bijzondere voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd. Duidelijk is dat veroordeelde baat zou hebben bij behandeling voor zijn agressie- en middelenproblematiek. Aangezien veroordeelde er wel in slaagt om met Stichting Mozaïek samen te werken, concludeert de rechtbank dat veroordeelde hiertoe ook in staat zou zijn als het om een klinische opname gaat, maar dat kennelijk de motivatie daarvoor ontbreekt bij veroordeelde. Er is dan ook aanleiding om de tenuitvoerlegging te gelasten van de aan de veroordeelde in voorwaardelijke vorm opgelegde strafdeel.

Beslissing

gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
1 (één) maand, van de bij voormeld vonnis aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf;
wijst af het meer of anders verzochte en gevorderde.
Deze beslissing is genomen door mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. S. Riege en A. Greve-Kortrijk, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 januari 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.