ECLI:NL:RBROT:2018:9170

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
9 november 2018
Zaaknummer
10/660122-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van afpersing in vereniging en diefstal in vereniging met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 november 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van afpersing en diefstal in vereniging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten op 11 februari 2017 de aangever heeft gedwongen tot de afgifte van geld en een horloge door middel van geweld en bedreiging. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij samen met een medeverdachte in de auto van de aangever is gestapt en dat hij betrokken was bij de bedreigingen die de aangever heeft ervaren. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door camerabeelden en andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, en dat de verdachte opzet had op de afpersing en diefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en heeft de tijd in voorarrest in mindering gebracht. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een bedrag van € 24.627,23 vorderde, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij grotendeels toegewezen, met uitzondering van een deel dat niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, maar de schorsing van de voorlopige hechtenis bleef van kracht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/660122-17
Datum uitspraak: 1 november 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. J.H.E.M. Kersemaekers, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. K. Pieters, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair
120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is ten aanzien van de beide ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen omdat niet gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte heeft de groep immers uitsluitend getalsmatig versterkt en hij heeft geen geweld gebruikt. Voorts is aangevoerd dat er geen sprake is van opzet op de afpersing dan wel de diefstal.
4.1.2.
Beoordeling
Medeplegen
De verdachte bekent op de terechtzitting dat hij tezamen met de reeds veroordeelde medeverdachte [naam medeverdachte 1] bij de aangever is ingestapt en dat hij gedurende een groot deel van de 4 uur lange autorit bij de aangever in de auto heeft gezeten. Hij heeft verder erkend dat hij degene is geweest die door [naam medeverdachte 1] twee keer is gebeld, de eerste keer met de instructie om de auto te parkeren en de lichten te doven, en de tweede keer met de opdracht om harder te gaan rijden om minder op te vallen.
De rechtbank gaat er op grond van het dossier en de verklaring van de verdachte van uit dat hij degene is die in het dossier wordt aangeduid als “dader 2”. Dit wordt ook niet betwist door de verdediging. De aangever heeft tijdens zijn verhoor verklaard dat dader 2 iets probeerde met telebankieren te doen en dat die dader ook een Rabobankscanner had meegenomen.
Verder verklaart de aangever dat dader 2 de dader is die op een telefoon heeft opgezocht waar de pinautomaat is en vervolgens is meegegaan met het pinnen bij de pinautomaat in Spijkenisse. De aangever omschrijft dader 2 als de donkere jongen met de witte jas. Dit vindt steun in de camerabeelden van deze pinautomaat waarop te zien is dat een manspersoon met een witte jas, een trainingsbroek en een donkere huidskleur achter de aangever staat terwijl hij aan het pinnen is. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de aangever aangezien hij gedetailleerd over de gebeurtenis heeft verklaard en zijn verklaring over de toedracht steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Tot slot blijkt de nauwe en bewuste samenwerking uit de verdeling van de buit. De Breitling van de aangever, een horloge met een zeer grote waarde, is aangetroffen in het bezit van de verdachte. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij de Breitling in handen gedrukt heeft gekregen en het toen maar heeft gehouden. Gezien de waarde van deze Breitling heeft de verdachte daarmee een niet onaanzienlijk deel van de buit gekregen.
Gezien het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten.
Opzet
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij niets heeft meegekregen van het gebruikte geweld dan wel de bedreiging met geweld van de aangever niet aannemelijk, gelet op het feit dat de verdachte gelijktijdig met medeverdachte [naam medeverdachte 1] in de auto van de aangever is gestapt en de bedreigingen met geweld en het geweld toen hebben plaatsgevonden. Voorts heeft de verdachte ter zitting verklaard dat in de auto werd geschreeuwd en dat het gesprek aan de verhitte kant was. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 11 februari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/ anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam slachtoffer] (telkens) heeft gedwongen tot de afgifte van geld (2000 euro) en een horloge, toebehorende aan die [naam slachtoffer] , welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- ( onverhoeds) bij die [naam slachtoffer] in de auto stappen, en
- tonen en/of voorhouden van een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [naam slachtoffer] , en
- die [naam slachtoffer] met een pistool, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp op/tegen het hoofd slaan, en
- ( daarbij) die [naam slachtoffer] toevoegen de woorden (van de strekking):
* "je hebt twee opties: of ik schiet je helemaal dood of je gaat betalen", en
* "je limiet is verhoogd, ga pinnen", en
* "loop mee, geen rare bewegingen maken en niet zo bang kijken", en
* "ik wil je horloge hebben", en
* "niet de politie bellen, als je de politie belt komt mijn/onze vader langs en die heeft al eerder een moord gepleegd";
2.
hij op 11 februari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen, te weten
- 9643,25 euro (overboeking via stichting Molly Payments), en
- 9215,00 euro (overboeking naar een rekening op naam van [naam 1] ), toebehorende aan [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,

2. diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een afpersing in vereniging en een diefstal in vereniging. Hoewel de verdachte niet de initiator was, heeft hij wel een bijdrage geleverd aan het met geweld en onder bedreiging van geweld afhandig maken van geld en een horloge van de aangever. De aangever heeft met de verdachte en de medeverdachten in zijn auto gezeten en werd naar diverse locaties gedirigeerd, waarbij hij steeds werd bedreigd. Dit heeft urenlang geduurd. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de aangever komt naar voren dat hij hierbij doodsangsten heeft uitgestaan.
Dit zijn zeer ernstige feiten. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen materiële schade veroorzaakt maar tevens een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van de aangever. Zoals ook blijkt uit de verklaring van aangever, ondervinden slachtoffers van afpersingen, zoals aangever, veelal langdurige en ernstige psychische gevolgen van het gebeurde. Dergelijke feiten veroorzaken bovendien gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een blanco uittreksel uit de justitiële documentatie van
3 oktober 2018.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 31 januari 2018. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
De verdachte heeft een verleden van weinig discipline en verantwoordelijkheid en doet waar hij zin in heeft. De praktische leefgebieden zoals werk, financiën en huisvesting lijken momenteel stabiel.
De reclassering ziet aanwijzingen dat de verdachte beïnvloedbaar kan zijn. Hij toont enig inzicht in de mogelijk negatieve gevolgen van zijn gedrag en dat van zijn vrienden, maar in de praktijk komt dit weinig tot uiting en ontstaat er een beeld van een jongen die geen vragen stelt, weinig probleembesef toont en daardoor kwetsbaar kan zijn voor een negatief sociaal netwerk.
De verdachte loopt onder schorsingstoezicht bij de Reclassering en werkt hier redelijk aan mee, al is hij niet van mening dat hij er niets aan heeft.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf, zoals geëist door de officier en bepleit door de verdediging, acht de rechtbank gezien de ernst van de feiten en de rol van de verdachte daarbij, niet passend. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en heeft eveneens acht geslagen op de straffen die in de zaken van medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] zijn opgelegd.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van de onder
1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 22.127,23 aan materiële schade en een vergoeding van € 6.500,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op standpunt dat de vordering geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat in deze strafzaak geen vordering aan de orde is waarop door de rechtbank zou moeten worden beslist, nu het parketnummer van de onderhavige strafzaak niet op de vordering staat vermeld.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het niet de bedoeling is dat slachtofferhulp met een volmacht de vordering op eigen houtje in verschillende zaken gaat indienen. Het gaat erom wat de benadeelde zelf wenst. Het is mogelijk dat in onderhavige kwestie een machtiging is afgegeven voor de zaak van medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Daar komt nog bij dat de volmacht wordt afgegeven aan mevrouw [naam 2] en dat dat niet de medewerkster van slachtofferhulp Nederland betreft.
De verdediging stelt zich subsidiair op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard nu de vordering een onevenredige belasting oplevert voor dit strafproces. In de zaak van [naam medeverdachte 1] is kennelijk een vordering is toegewezen. Het is de raadsman in het geheel niet duidelijk of dit dezelfde vordering betreft, wat er is toegewezen en of de hoofdelijkheid werd toegepast.
De vordering is tevens complex nu causaliteitsvraagstukken aan de orde zijn. Het is de vraag of de gedragingen van de verdachte naar hun aard überhaupt materiële dan wel immateriële schade veroorzaakt hebben en of er meer schade door de één dan door de ander is veroorzaakt.
Meer subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de bepleitte vrijspraak.
Uiterst subsidiair dient de vordering in geval van toewijzing te worden gematigd. De post reiskosten dient te worden afgewezen dan wel te worden gematigd, nu in het geheel niet duidelijk wordt welke kosten voor rekening van aangever komen en welke voor de vriendin in kwestie als gevolg waarvan wordt gesteld dat sprake is geweest van verplaatste schade.
De post immateriële schade dient te worden gematigd, nu de uitspraak waarbij aansluiting is gezocht qua vergelijking niet opgaat. Het is onbekend of de gedragingen van de verdachte naar hun aard überhaupt materiële dan wel immateriële schade hebben veroorzaakt en of dat er meer schade door de één dan door de ander is veroorzaakt.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de vordering deel uitmaakt van het procesdossier van de verdachte en dat deze derhalve behandeld moet worden. De enkele omstandigheid dat het parketnummer van deze strafzaak niet op de vordering staat vermeld onder het kopje “
In te vullen door het Openbaar Ministerie” brengt ook niet met zich dat deze niet in deze strafzaak is ingediend. Daar komt bij dat het juiste parketnummer wel staat vermeld in de onderbouwing van de vordering. Tot slot overweegt de rechtbank dat het in dit geval niet in de rede ligt dat het de bedoeling van de benadeelde partij is geweest om slechts een vordering in te dienen ten aanzien van één specifieke verdachte. De rechtbank verwerpt het primaire en subsidiaire standpunt van de verdediging dan ook.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Nu de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdediging, worden toegewezen.
Voorts is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 februari 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 24.627,23, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Voorlopige hechtenis

9.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst, opgeheven dient te worden wegens het ontbreken van ernstige bezwaren en gronden.
9.2.
Beoordeling en conclusie
Gelet op de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, zal de rechtbank
nietde opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte bevelen. Met deze beslissing blijft het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte in stand.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde]te betalen een bedrag van
€ 24.627,23 (zegge: vierentwintigduizend zeshonderdzevenentwintig euro en drieëntwintig cent), bestaande uit € 22.127,23 (tweeëntwintigduizend honderdzevenentwintig euro en drieëntwintig cent) aan materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde]te betalen
€ 24.627,23(hoofdsom,
zegge: vierentwintigduizend zeshonderdzevenentwintig euro en drieëntwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 24.627,23(hoofdsom,
zegge: vierentwintigduizend zeshonderdzevenentwintig euro en drieëntwintig cent),vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
158 (honderdachtenvijftig) dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.L. Spierings, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en W.J. Loorbach, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
(zaak Klapwijk)
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 11 februari 2017 te Rotterdam en/of Voorne Putten, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] (telkens) heeft gedwongen tot de afgifte van geld (2000 euro) en/of een horloge, in elk geval enig
geldbedrag en/of goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- ( onverhoeds) bij die [naam slachtoffer] in de auto stappen, en/of
- tonen en/of voorhouden van een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [naam slachtoffer] , en/of
- die [naam slachtoffer] met een pistool, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp op/tegen het hoofd slaan, en/of
-(daarbij) die [naam slachtoffer] toevoegen de woorden (van de strekking):
* "je hebt twee opties: of ik schiet je helemaal dood of je gaat betalen", en/of
* "je limiet is verhoogd, ga pinnen", en/of
* "loop mee, geen rare bewegingen maken en niet zo bang kijken", en/of
* "je weet wat er nu gaat gebeuren", en/of
* "ik wil je horloge hebben", en/of
* "niet de politie bellen, als je de politie belt komt mijn/onze vader langs en die heeft al eerder een moord gepleegd";
2.
(zaak Klapwijk)
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 11 februari 2017 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (een) geldbedrag(en), te weten
- 9643,25 euro (overboeking via stichting Molly Payments), en/of
- 9215,00 euro (overboeking naar een rekening op naam van [naam 1] ) in elk geval (telkens) enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.