ECLI:NL:RBROT:2018:9079

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
7131014
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en loonvordering in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 1 november 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en een gedaagde, waarbij de eiseres een loonvordering heeft ingediend. De eiseres, werkzaam bij de gedaagde als [naam functie 3], heeft zich ziekgemeld en betwist dat zij haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. De gedaagde, een logistieke dienstverlener, stelt dat de arbeidsovereenkomst door de eiseres is beëindigd en heeft de loonvordering betwist. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat, en dat de eiseres geen recht heeft op het gevorderde loon. De vordering van de eiseres is afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijkheid over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst en de gevolgen daarvan voor loonvorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7131014 VV EXPL 18-357
uitspraak: 1 november 2018
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[naam eiseres]
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 20 augustus 2018,
gemachtigde: mr. H.J. Weekers,
tegen
[naam gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. K. van Overloop en mr. M. IJzelenberg.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [naam eiseres] ” respectievelijk “ [naam gedaagde] ”.

1.Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- de dagvaarding, met producties;
- de fax van 10 oktober 2018 van [naam gedaagde] , met één productie;
- de pleitaantekeningen van [naam gedaagde] ;
- de in het kader van het (voorwaardelijk) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen met zaaknummer 7219751 VZ VERZ 18-20613 ingediende processtukken.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018, gelijktijdig met het door [naam gedaagde] ingediende (voorwaardelijk) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. [naam eiseres] is in persoon verschenen, vergezeld van haar echtgenoot en bijgestaan door de gemachtigde. Namens [naam gedaagde] is de heer [naam 1] ( [naam functie 1] ) en
mevrouw [naam 2] ( [naam functie 2] ) verschenen, bijgestaan door de gemachtigden.
Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekeningen gehouden.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[naam gedaagde] is een logistieke dienstverlener en richt zich op transport, opslag en distributie van goederen.
2.2
[naam eiseres] , geboren op [geboortedatum eiseres] , is vanaf 1 december 2013 in dienst van [naam gedaagde] , in de functie van [naam functie 3] . Het salaris van [naam eiseres] bedraagt € 3.071,43 per maand exclusief emolumenten.
2.3
Aanvankelijk werkte [naam eiseres] 38,5 uur per week en sinds 1 februari 2016 30,8 uur en ontvangt zij vanaf die datum naast haar salaris een reiskostenvergoeding van € 354,88 netto per maand.
2.4
Vanaf april 2018 ontvangt [naam eiseres] geen reiskostenvergoeding meer. De opvolger van de heer [naam 3] , de heer [naam 1] , (hierna: [naam 1] ) heeft aan [naam eiseres] te kennen gegeven dat haar reiskosten niet meer worden uitbetaald.
2.5
Begin april 2018 heeft [naam eiseres] een vakantie geboekt naar Korea van 12 april tot en met 21 april 2018. Haar schoonvader werd 70 jaar en [naam eiseres] wilde dat met familie in Korea vieren.
2.6
Op 10 april 2018 heeft [naam 1] een emailbericht gestuurd aan [naam eiseres] met –voor zover van belang- de volgende inhoud: (vertaald vanuit het Koreaans in het Engels):
“It is pitiful that you are leaving the company after the long period of working. As you mentioned yesterday, I informed the HQ regarding the holiday on the third week of April and the leaving company as of end May after calculating the remaining holidays.
(…)
In order for me to finally report to the HQ, I request you to submit a letter of resignation before you leave for holiday.
And, I suggest farewell party on 24 April.
Please inform if you need to change the schedule. And, please also inform who will be participating the farewell party”.
2.8
[naam eiseres] heeft op 12 april 2018 zich ziekgemeld. Zij heeft – voor zover van belang- het volgende emailbericht naar [naam 1] gestuurd:
“As informed, I have been suffering from tinnitus for a month, so have been visited a home doctor.
Recently I even had a problem with my left eyesight as well, so I visited the home doctor again yesterday, but the situation is not good.
The home doctor recommended me to immediately visit a hospital. Since I have a planned holiday to Korea from today, it is not possible to visit the hospital in the Netherlands an d I will have to continue to check up and receive treatment going forward in Korea.
Under this circumstance, we will have to re-discuss the date of leaving the company until having the outcome of my treatment and recovery, and herewith I report sick leave from today
(…)”.
2.9
Op 23 april 2018 heeft [naam eiseres] aan [naam gedaagde] te kennen gegeven dat zij nog niet beter is en zij niet kwam werken.
2.1
Er heeft op 23 mei 2018 een eindafrekening plaatsgevonden, waarbij de vakantietoeslag en de 13e maand pro rata is uitbetaald.
2.11
Bij brief van 7 juni 2018 heeft de gemachtigde van [naam eiseres] –voor zover van belang- het volgende aan [naam gedaagde] geschreven:
“(…) In your letter you claim that my client has given notice to end your employment contract as of 1 June 2018. My client was surprised to read this. She has not given her notice nor did she have any intend to do so. (…)”
2.12
Ook wordt in de brief van 7 juni 2018 aanspraak gemaakt op het salaris vanaf 1 juni 2018.

3.De vordering en de grondslag daarvan

[naam eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis in kort geding, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [naam gedaagde] te veroordelen:
a. de hoofdsom van € 3.071,43 bruto per maand vanaf 1 juni 2018, vermeerderd met 8,33% vakantietoeslag en 8,33 % aan bruto 13e maandsalaris, te betalen voor de maand juni 2018, voor de maand juli 2018 en elke volgende maand dat [naam eiseres] nog in dienst is;
de maximale wettelijke verhoging van 50% over de som sub a, mede gelet op de kwade trouw aan de zijde van [naam gedaagde] ;
de buitengerechtelijke kosten van € 625,00;
de wettelijke rente over het sub a gevorderde vanaf 1 juli 2018, over het sub b gevorderde vanaf 5 juli 2018 tot aan de dag van volledige betaling;
subsidiair een loonbedrag dat de kantonrechter aangewezen acht;
alsmede:
de kosten van deze procedure, waaronder begrepen een salaris voor de gemachtigde;
betaling van de nakosten.
3.1
Aan de vordering heeft [naam eiseres] het volgende – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd.
3.1.1
Vanwege de urenteruggang in 2016 heeft [naam eiseres] destijds met haar voormalige manager afgesproken dat zij een verhoogde reiskostenvergoeding ontvangt. De nieuwe manager, de heer [naam 1] , erkende deze gemaakte afspraak over de salarisverhoging niet en vanaf april 2018 werd de reiskostenvergoeding ook niet meer uitbetaald. De discussie over de reiskostenvergoeding heeft voor [naam eiseres] veel stress en slapeloosheid gezorgd. In maart 2018 heeft [naam eiseres] haar huisarts bezocht vanwege tinnitus en oogproblemen. De huisarts heeft [naam eiseres] geadviseerd om een specialist te raadplegen.
3.1.2
[naam eiseres] betwist dat zij haar arbeidsovereenkomst in april 2018 heeft opgezegd. Zij heeft op 9 april 2018 in een gesprek met [naam 1] slechts aangegeven dat zij overwoog het bedrijf te willen verlaten, omdat zij veel stress ervaarde met betrekking tot de discussie van de loonafspraak. Over een mogelijke einddatum van het dienstverband is niet gesproken. De overgelegde e-mailberichten duiden niet op een opzegging van de arbeidsovereenkomst van [naam eiseres] .
3.1.3
[naam eiseres] heeft zich op 12 april 2018 bij [naam gedaagde] ziekgemeld. Tijdens haar vakantie in Korea heeft [naam eiseres] een psychiater bezocht die een paniekstoornis, stemmingswisse-lingen, angstgevoelens, duizeligheid en slapeloosheid vaststelde. Als gevolg daarvan had [naam eiseres] vliegangst ontwikkeld en kon zij pas later terugkeren naar Nederland. Tijdens haar vakantie heeft zij de bedrijfsarts schriftelijk geïnformeerd over haar medische situatie en haar terugkomst naar Nederland.
3.1.4
Gelet op de eisen die de Hoge Raad volgens vaste rechtspraak stelt aan een geldige ontslagneming, staat buiten kijf dat [naam eiseres] geen ontslag heeft genomen en nog in dienst is. Er is geen sprake van een ondubbelzinnige op beëindiging van het dienstverband gerichte wilsverklaring van [naam eiseres] . Bovendien rustte op [naam gedaagde] de plicht te onderzoeken of [naam eiseres] wel echt haar arbeidsovereenkomst wil opzeggen. [naam gedaagde] heeft die onderzoeksplicht verzuimd.
3.1.5
[naam eiseres] maakt aanspraak op het loon vanaf 1 juni 2018 totdat het dienstverband rechtmatig is geëindigd. Voorts vordert [naam eiseres] de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het aan haar toekomende loon, de wettelijke rente alsmede de buitengerechtelijke kosten.
3.1.6
[naam eiseres] heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen, omdat zij geen inkomsten ontvangt en daardoor in betalingsproblemen komt.

4.Het verweer

4.1
[naam gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
4.1.1
[naam eiseres] heeft geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening nu zij haar financiële problemen onvoldoende heeft aangetoond.
4.1.2
[naam gedaagde] meent dat [naam eiseres] wel de arbeidsovereenkomst eenzijdig heeft beëindigd. [naam eiseres] heeft op 9 april 2018 tijdens een gesprek met [naam 1] haar arbeidsovereenkomst opgezegd.
4.1.3
[naam gedaagde] betwist dat [naam eiseres] al vanaf 21 maart 2018 last had van gezondheidsklachten. [naam eiseres] meldde zich pas op 12 april 2018 ziek. [naam eiseres] heeft het over stressklachten, maar de bedrijfsarts heeft geen stressklachten genoemd als oorzaak voor de arbeidsongeschiktheid. De arbeidsongeschiktheid is volgens de bedrijfsarts veroorzaakt door een arbeidsconflict.
4.1.4
Nu [naam eiseres] haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en deze arbeidsovereenkomst per 31 mei 2018 heeft beëindigd, heeft zij geen recht meer op salaris vanaf juni 2018. De vordering van [naam eiseres] dient derhalve te worden afgewezen.

5.De beoordeling

5.1
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [naam eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.2
Vooropgesteld wordt dat nu het hier gaat om een loonvordering de spoedeisendheid van de zaak hiermee voldoende aannemelijk is.
5.3
Aan de orde is de vraag of [naam eiseres] de arbeidsovereenkomst zelf heeft opgezegd, zoals bedoeld in artikel 7:667 lid 3 BW. Slechts indien de arbeidsovereenkomst niet door [naam eiseres] is opgezegd loopt deze nog door en maakt [naam eiseres] aanspraak op het loon vanaf juni 2018 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is geëindigd. Volgens vaste rechtspraak geldt een strenge maatstaf ter beantwoording van de vraag of een werknemer zijn dienstbetrekking vrijwillig heeft willen beëindigen. Deze strenge maatstaf dient ertoe de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van het dienstverband voor hem kan hebben, kort gezegd het verloren gaan van de mogelijkheid zich op ontslagbescherming te beroepen, en het mogelijk verlies van aanspraken ingevolge de sociale zekerheidswetgeving, met name een werkloosheidsuitkering. In verband met die ernstige gevolgen zal de werkgever niet spoedig mogen aannemen dat een verklaring van de werknemer is gericht op vrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking.
5.4
[naam gedaagde] heeft feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de opzegging van [naam eiseres] zou blijken. Op 6 april 2018 heeft [naam eiseres] haar resterende vakantiedagen bij de boekhouder opgevraagd, de heer [naam 1] heeft per mail van 10 april 2018 bevestigd dat [naam eiseres] vertrekt, [naam eiseres] heeft bij email van 12 april 2018 aangegeven “re-discuss the date of leaving the company”, het wachtwoord van de computer van [naam eiseres] is opgevraagd en door [naam eiseres] afgegeven en per 23 april 2018 is een nieuwe medewerker aangetrokken voor de plaats van [naam eiseres] . Er was voorts een farewell party voor [naam eiseres] georganiseerd en er is een eindafrekening opgesteld. Ook zou [naam eiseres] zelf tegen diverse collega’s (op 9 april 2018) hebben verteld dat ze het bedrijf ging verlaten, aldus [naam gedaagde] .
5.5
Nu [naam gedaagde] het voortbestaan van de arbeidsovereenkomst gemotiveerd heeft weersproken, staat niet vast dat het dienstverband tussen partijen nog bestaat. Op grond van de door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat [naam eiseres] haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en dat er per 1 juni 2018 een einde aan de arbeidsovereenkomst tussen partijen is gekomen. Om hierover uitsluitsel te geven is echter nader onderzoek naar de feiten nodig is, waarvoor dit kort geding zich niet leent.
5.6
Gezien het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat in de onderhavige procedure de situatie over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst thans dusdanig onduidelijk is, dat onvoldoende grond bestaat bij wijze van voorlopige voorziening te oordelen dat voldoende is komen vast te staan [naam eiseres] recht heeft op het door haar gestelde loon.
5.7
Het voorgaande brengt met zich dat de loonvordering en de daarmee samenhangende vorderingen niet toewijsbaar zijn.
5.8
[naam eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de proceskosten.

6.De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen van [naam eiseres] af;
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten tot op heden aan de zijde van [naam gedaagde] vastgesteld op
€ 400,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
821