ECLI:NL:RBROT:2018:9073

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
6211838 CV EXPL 17-27291
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na onrechtmatige afkoop van levensverzekering

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 9 november 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en ASR Levensverzekering N.V. en [gedaagde 2]. De zaak betreft een vordering van [eiser] tot schadevergoeding na de onrechtmatige afkoop van een levensverzekering door [gedaagde 2], die als assurantietussenpersoon optrad. [eiser] had in 2001 een levensverzekering afgesloten via [gedaagde 2], maar was in 2005 niet op de hoogte van de afkoop van de polis. ASR had de afkoopwaarde van € 16.877,- uitgekeerd aan [gedaagde 2] zonder de toestemming van [eiser]. [eiser] stelde dat ASR tekortgeschoten was in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst en dat [gedaagde 2] onrechtmatig had gehandeld door de afkoop te initiëren zonder zijn medeweten. ASR voerde aan dat de vordering van [eiser] was verjaard, omdat hij in 2005 op de hoogte was gesteld van de afkoop. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] inderdaad bekend was met de schade en de aansprakelijke partij in 2005, waardoor de vordering was verjaard. De vordering van [eiser] werd afgewezen, evenals de tegenvordering van [gedaagde 2]. ASR werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Uitspraak: 9 november 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de (hoofd)zaak met nummer 6211838 CV EXPL 17-27291
van
[eiser],
wonende te [plaatsnaam] ,
eiser bij exploten van dagvaarding van 24 en 26 juli 2017,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. J.F. Hardeman te Rotterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
ASR LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S. de Nijs-van ’t Hof te Utrecht, en
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaatsnaam] ,
gedaagde,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. W. Suttorp te Rotterdam,
én
in de (vrijwarings)zaak met nummer 6513501 CV EXPL 17-41772
van
de naamloze vennootschap
ASR LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 28 november 2017,
gemachtigde: mr. S. de Nijs-van ’t Hof te Utrecht,
tegen
[gedaagde 2],
wonende te [plaatsnaam] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. W. Suttorp te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’, ‘ASR’ respectievelijk ‘ [gedaagde 2] ’.

1.Het verloop van de procedure(s)

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
in de hoofdzaak:
  • de dagvaardingen, met producties;
  • de door ASR genomen incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring;
  • de door [eiser] genomen conclusie van antwoord in het incident;
  • het vonnis in het incident van 10 november 2017;
  • de conclusie van antwoord, met producties, van ASR;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, van [gedaagde 2] ;
  • de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie van [eiser] ;
  • de conclusie van dupliek, met producties, van ASR;
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie, van [gedaagde 2] ;
  • de conclusie van dupliek in reconventie tevens akte uitlaten producties van [eiser] ;
  • de rolbeslissing van 20 juli 2018;
  • de akte van [eiser] ;
  • de akte van ASR;
  • de akte van [gedaagde 2] ;
  • de akte van [eiser] ;
in de vrijwaringszaak:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek, met productie;
  • de akte van ASR.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis (nader) bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld dan wel blijken uit de overgelegde stukken en anderzijds zijn erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd zijn bestreden:
2.1
In 2001 heeft [eiser] via zijn assurantietussenpersoon ‘ [assurantiekantoor] ’, een destijds door [gedaagde 2] gedreven eenmanszaak, waarvan de activiteiten in 2005 zijn gestaakt, een levensverzekering afgesloten bij (de rechtsvoorganger van) ASR.
2.2
Bij brief van 17 september 2001 heeft deze tussenpersoon ASR verzocht de premie voortaan van haar kantoorrekening te incasseren.
2.3
Met consent van [eiser] is in 2001 voorts aan ASR het woonadres van [gedaagde 2] als correspondentieadres doorgegeven, welk adres ASR vervolgens ook in haar administratie heeft opgenomen en heeft gebezigd voor het voeren van correspondentie met betrekking tot de levensverzekering.
2.4
Bij brief van 8 augustus 2005, onder welke brief de naam van [eiser] en ook een handtekening zijn geplaatst, is ASR verzocht opgaaf te doen van de afkoopwaarde van de levensverzekering.
2.5
Bij brief van 17 augustus 2005, gericht aan [eiser] op genoemd correspondentieadres, heeft ASR medegedeeld dat, ervan uitgaande dat de premies tot dan toe waren betaald, de afkoopwaarde van de polis per 1 september 2005 € 16.877,- bedraagt. Ook heeft zij daarbij medegedeeld welke gegevens zij nog nodig had om tot uitkering te kunnen overgaan.
2.6
Deze brief heeft ASR op 29 augustus 2005 retour ontvangen, waarbij op de plaats waar in die brief om een handtekening van [eiser] was verzocht, een handtekening was geplaatst. Verder was op die brief de volgende tekst met de hand geschreven: “
Gaarne het bedrag overmaken op bankrekening [nummer]” met daarnaast een handtekening. Met die brief heeft ASR ook de door haar verzochte afstandsverklaring retour ontvangen, voorzien van een handtekening op de plaats waar om een handtekening van [eiser] was verzocht.
2.7
Op 1 september 2005 heeft ASR de afkoopwaarde van € 16.877,- uitgekeerd aan het opgegeven bankrekeningnummer, dat aan (de eenmanszaak van) [gedaagde 2] toebehoorde, en een bevestiging van één en ander aan genoemd correspondentieadres doen toekomen.

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1
[eiser] heeft
in conventiegevorderd ASR en [gedaagde 2] bij vonnis, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 16.877,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2005 tot aan de dag der algehele voldoening én (alleen) [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 1.141,96 inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten, met hoofdelijke veroordeling van ASR en [gedaagde 2] in de kosten van de procedure.
Ter toelichting daarop heeft [eiser] -naast de onder 2 genoemde feiten en samengevat weergegeven- aangevoerd dat hij na afsluiting van de levensverzekering jarenlang heeft verbleven in Suriname. In die periode heeft hij geen premie meer betaald omdat hij daartoe de middelen niet had en ging hij ervanuit dat de polis werd stopgezet en dat de opgebouwde waarde in stand bleef. Hij hield de afkoopwaarde achter de hand als ‘appeltje voor de dorst’.
Toen hij in mei 2013 bij ASR navraag deed over de levensverzekering, bleek hem echter dat deze al in 2005, zonder zijn medeweten, was afgekocht terwijl hij ook de afkoopwaarde niet had ontvangen. [eiser] heeft daarop aangifte gedaan van fraude en valsheid in geschrifte.
[eiser] meent dat ASR gehouden is de schade die hij hierdoor heeft geleden, bestaande in de uitgekeerde afkoopwaarde, te vergoeden omdat zij tekortgeschoten is in de nakoming van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst door de afkoopwaarde in 2005 uit te keren zonder eerst behoorlijk te verifiëren of het afkoopverzoek wel van [eiser] afkomstig was en of het opgegeven rekeningnummer wel het zijne was, terwijl de wijze waarop het verzoek is gedaan, waaronder een handgeschreven briefje en afwijkende handtekeningen, daartoe alle aanleiding gaf. Ook heeft ASR, hoewel zij wist dat er van een tussenpersoon sprake was, geen contact opgenomen met tussenpersoon ‘ [assurantiekantoor] ’. Had zij dat wel gedaan, dan was haar gebleken dat die tussenpersoon haar activiteiten toen al had gestaakt, dat er dus iets niet klopte en dat het verzoek niet van [eiser] afkomstig was.
Ook [gedaagde 2] is, naast ASR, aansprakelijk voor de door [eiser] door de afkoop geleden schade, bestaande in de afkoopwaarde van € 16.877,-. Hij heeft de polis inmiddels zonder toestemming en medeweten van [eiser] afgekocht en de afkoopwaarde niet aan [eiser] ten goede laten komen, terwijl hij daarbij de handtekening van [eiser] meerdere malen heeft vervalst. Als assurantietussenpersoon had [gedaagde 2] dat niet mogen doen en is hij dus tekortgeschoten in de nakoming van de tussen hem en [eiser] gesloten overeenkomst. Daarnaast is sprake van een onrechtmatige daad dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
3.2
ASR heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat strekt tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiser] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure alsook in de nakosten. Op hetgeen zij in dat verband naar voren heeft gebracht, wordt hierna bij de beoordeling teruggekomen.
3.3
[gedaagde 2] heeft eveneens gemotiveerd verweer gevoerd, dat tot afwijzing van het door [eiser] gevorderde strekt, met veroordeling, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser] in de proceskosten. Ook op dat verweer wordt hierna teruggekomen.
3.4
[gedaagde 2] heeft een tegenvordering ingesteld. Hij heeft
in reconventiegevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat [eiser] hem een bedrag van € 14.916,- althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, verschuldigd is en [eiser] te veroordelen dat bedrag aan [gedaagde 2] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
Ter toelichting daarop heeft [gedaagde 2] -samengevat weergegeven- aangevoerd dat nadat hij aan [eiser] had medegedeeld dat hij niet langer de premies voor [eiser] zou betalen omdat hij deze niet terugbetaalde, [eiser] aan hem heeft medegedeeld dat de polis gestopt en afgekocht kon worden en dat [gedaagde 2] de door [eiser] onbetaald gelaten premies kon verrekenen. [gedaagde 2] heeft dit in orde gemaakt en [eiser] , die nooit enige premie aan [gedaagde 2] heeft voldaan, heeft hiervoor getekend. [gedaagde 2] heeft de documenten met betrekking tot de afkoop ook aan [eiser] doen toekomen. De afkoopwaarde is aangewend als vergoeding van de door [gedaagde 2] voor [eiser] betaalde premies. Na aftrek van die afkoopwaarde heeft [gedaagde 2] echter nog € 14.916,- van [eiser] te vorderen, zoals door hem uiteengezet in zijn brief van 13 februari 2017 (productie 14 bij dagvaarding).
3.5
[eiser] heeft deze tegenvordering van [gedaagde 2] gemotiveerd bestreden. Ook op dat verweer wordt hierna bij de beoordeling teruggekomen.
in de vrijwaringszaak
3.6
ASR heeft gevorderd [gedaagde 2] , zo mogelijk gelijktijdig met het in de hoofdzaak te wijzen vonnis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan haar te betalen datgene waartoe zij als gedaagde in de hoofdzaak jegens [eiser] mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling, met veroordeling van [gedaagde 2] in de kosten van de procedure.
3.7
Op hetgeen ASR ter toelichting op die vordering alsook op hetgeen partijen overigens nog ter ondersteuning van de eigen vordering dan wel ter afwering van die van de ander naar voren hebben gebracht, wordt hierna, voor zover voor de uitkomst van de procedure van belang, teruggekomen.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak
in conventie
4.1
Vooropgesteld wordt dat de kantonrechter partijen bij genoemde rolbeslissing heeft voorgehouden dat het belang van de door [eiser] ingestelde vordering met inbegrip van de tot de dagvaarding vervallen rente de in artikel 93 sub a Rv neergelegde bevoegdheidsgrens overschrijdt. Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben partijen vervolgens alle verklaard het geschil onder toepassing van artikel 96 Rv door de kantonrechter beslist wensen te zien, zij het met voorbehoud van het recht appel in te stellen. Daarmee is de bevoegdheid van de kantonrechter om het onderhavige geschil te behandelen en te beslissen gegeven.
ten aanzien van de vordering jegens ASR
4.2
Het meest vérstrekkende verweer van ASR betreft het door haar betrokken standpunt dat de vordering van [eiser] jegens haar is verjaard, gezien het feit dat zij in 2005 aan het haar bekende (post)adres van [eiser] schriftelijk heeft bevestigd een afkoopverzoek te hebben ontvangen en vervolgens ook schriftelijk de daadwerkelijke afkoop heeft bevestigd. Vanaf toen mocht [eiser] dus bekend verondersteld worden met de nu gestelde schade en de daarvoor aansprakelijke persoon en toen hij in 2013, acht jaar nadien, telefonisch contact opnam met ASR, was de verjaringstermijn van vijf jaar dan ook ruimschoots verstreken.
4.3
Vooropgesteld wordt dat ingevolge artikel 3:310 lid 1 BW een rechtsvordering tot vergoeding van schade, als hier aan de orde, verjaart door het verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Daarbij geldt voor wat betreft de bekendheid met de schade dat voldoende is dat de benadeelde bekend is met de schade die hij heeft geleden als gevolg van het gewraakte handelen (in dit geval de afkoop van de polis waarbij de afkoopwaarde niet aan hem werd uitgekeerd). Die bekendheid stelt hem immers in staat tegen een aansprakelijke partij een vordering tot schadevergoeding in te stellen. Voor wat betreft de bekendheid met voor de schade aansprakelijke persoon geldt dat indien de identiteit van de aansprakelijke persoon gemakkelijk kan worden vastgesteld, van de benadeelde partij in beginsel mag worden verlangd dat hij zich enigermate inspant om erachter te komen wie voor de schade aansprakelijk is. Het verdraagt zich immers niet met de rechtszekerheid en de billijkheid die het instituut van de verjaring mede beoogt te dienen, dat de benadeelde door het nalaten van een redelijkerwijs van hem te verlangen eenvoudig uit te voeren onderzoek naar de identiteit van de aansprakelijke persoon zou kunnen voorkomen dat voormelde (korte) verjaringstermijn een aanvang neemt.
4.4
Gegeven dat toetsingskader overweegt de kantonrechter dat vaststaat dat [eiser] ermee heeft ingestemd (zie 2.3) dat ASR voor correspondentie omtrent de polis het woonadres van [gedaagde 2] zou gebruiken. Dat brengt met zich dat ook als juist is dat de afkoop van de polis in 2005 zonder toestemming of medeweten van [eiser] heeft plaatsgevonden en de ter zake door ASR in 2005 aan dit (post)adres gezonden correspondentie hem destijds niet heeft bereikt, dit niet-bereiken het gevolg is van een omstandigheid die rechtvaardigt dat hij, in zijn verhouding tot ASR, daarvan het nadeel draagt (artikel 3:37 lid 3 BW). [eiser] kan de door hem gestelde onbekendheid met die correspondentie dan ook niet met recht aan ASR tegenwerpen. Nu niet in geschil is dat uit die correspondentie blijkt dat de afkoop van de polis werd verzocht, dat deze ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en dat de uitkering van de afkoopwaarde toen niet aan [eiser] heeft plaatsgehad, was aan het eerste vereiste, bekendheid met de schade, reeds in 2005 voldaan.
4.5
De (aangenomen) bekendheid van [eiser] met de inhoud van die correspondentie reeds in 2005 brengt voorts met zich dat ook voldaan is aan het tweede vereiste, bekendheid met de voor de schade aansprakelijke persoon, namelijk ASR, die hij (immers) verwijt onjuist en onzorgvuldig te hebben gehandeld, met schade (het uitkeren van de afkoopwaarde aan een ander dan hemzelf) voor hem tot gevolg.
4.6
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het door ASR gedane beroep op verjaring doel treft, nu [eiser] , gezien het voorgaande, mag worden verondersteld reeds in 2005 bekend te zijn geworden met de door hem gestelde schade en met degene (ASR) die volgens hem ter zake aansprakelijk is, terwijl uit zijn eigen toelichting blijkt dat hij eerst in 2013, dus (ruim) meer dan vijf jaar nadien, en dus na het verstrijken van de toepasselijke verjaringstermijn, enige actie heeft gekomen door telefonisch contact op te nemen met ASR. Daaruit stuit de vordering van [eiser] jegens ASR dan ook (reeds) af. De overige verweren behoeven om die reden geen bespreking (meer).
4.7
[eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure tussen hem en ASR. Ook de ter zake gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) wordt toegewezen.
4.8
De voor dit geval door ASR gevorderde nakosten worden eveneens toegewezen, als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
ten aanzien van de vordering jegens [gedaagde 2]
4.9
[gedaagde 2] heeft onder meer aangevoerd dat ook als juist is -maar dat is volgens hem allesbehalve het geval- dat de afkoop van de polis zonder toestemming van [eiser] heeft plaatsgehad, [eiser] niets van hem te vorderen heeft omdat [gedaagde 2] de uitgekeerde afkoopwaarde van € 16.877,- heeft verrekend met (een deel van) het bedrag dat hij op zijn beurt van [eiser] tegoed had wegens de door hem (althans zijn eenmanszaak) ten behoeve van [eiser] aan ASR betaalde (voorgeschoten) premies, die, anders dan tussen partijen was afgesproken, nimmer door [eiser] aan [gedaagde 2] zijn vergoed. In reactie hierop heeft [eiser] onder meer aangevoerd dat niet vast staat dat [gedaagde 2] ASR premie heeft betaald.
4.1
Daarin kan [eiser] echter niet worden gevolgd. Uit de door hem bij dagvaarding als productie 7 in het geding gebrachte brief van ASR van 17 augustus 2005 (zie 2.5) blijkt immers dat ASR een bedrag van € 16.877,- als afkoopwaarde zou uitkeren indien alle premies tot dan toe waren betaald en vast staat dat ASR kort daarna dit bedrag ook daadwerkelijk heeft uitgekeerd. Aangenomen mag daarom dan ook worden dat de premies tot dan toe waren betaald.
4.11
Niet in geschil is voorts (zie 2.2) dat [gedaagde 2] (althans zijn eenmanszaak) ASR in 2001 heeft verzocht de door [eiser] verschuldigde premies van de kantoorrekening van [assurantiekantoor] af te schrijven, hetgeen impliceert dat [eiser] de op die wijze door [gedaagde 2] (althans zijn eenmanszaak) voorgeschoten premies aan hem moet vergoeden.
4.12
Geoordeeld wordt dat tegen deze feitelijke achtergrond bezien van [eiser] hier mocht worden verwacht dat hij, indien en voor zover daarvan althans sprake is geweest, in reactie op de door [gedaagde 2] betrokken stelling dat hij (althans zijn eenmanszaak) telkens heeft zorggedragen voor de premiebetaling aan ASR en dat [eiser] nimmer premiebetalingen aan hem heeft vergoed alsook zijn daarop gebaseerde beroep op verrekening, (nader) concreet zou maken, en zoveel als mogelijk zou onderbouwen, dat hij (kennelijk) zelf voor betaling van die premie aan ASR heeft zorggedragen dan wel (de) door [gedaagde 2] aan ASR gedane premiebetalingen aan hem heeft vergoed. Daarbij zij opgemerkt dat uit de in zoverre niet weersproken processtukken blijkt de levensverzekering heeft ‘gelopen’ van april 2001 tot en met augustus 2005, tegen een premie van € 480,- per maand, hetgeen betekent dat ASR ter zake in totaal (53 maanden á € 480,-, derhalve) € 25.400,- aan premie heeft ontvangen.
4.13
Zulk een concrete toelichting en onderbouwing heeft [eiser] echter niet verstrekt. Aldus heeft [eiser] het door [gedaagde 2] gedane beroep op verrekening onvoldoende (gemotiveerd) weersproken. De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat [gedaagde 2] de door [eiser] over genoemde periode verschuldigde premie voor hem heeft betaald althans voorgeschoten, onder verwerping van het andersluidende standpunt van [eiser] .
4.14
Dat alles leidt de kantonrechter tot de slotsom dat ook als juist is dat de afkoop van de polis zonder toestemming of medeweten van [eiser] heeft plaatsgehad, hij geen aanspraak jegens [gedaagde 2] kan maken op het door hem gestelde schadebedrag van € 16.877,- omdat die vordering dan door verrekening teniet is gegaan. Daarbij is, anders dan door [eiser] , gesteld, niet van belang dat die premiebetalingen door de eenmanszaak van [gedaagde 2] zijn verricht, nu er bij die ondernemingsvorm geen sprake is van een afgescheiden vermogen.
4.15
Hierop strandt de vordering van [eiser] jegens [gedaagde 2] dan ook. Dat brengt met zich dat de overige verweren onbesproken kunnen blijven. De vordering van [eiser] , de nevenvorderingen daaronder begrepen, wordt dan ook afgewezen.
4.16
[eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure tussen hem en [gedaagde 2] .
in reconventie
4.17
Ter adstructie van zijn tegenvordering heeft [gedaagde 2] bij conclusie van eis in reconventie (niet meer dan) gesteld dat [eiser] na aftrek van de afkoopsom van de levensverzekering hem nog een bedrag van € 14.916,- is verschuldigd “
zoals door [gedaagde 2] reeds uiteengezet in de brief d.d. 13 februari 2017” (daarmee kennelijk doelende op zijn door [eiser] bij dagvaarding als productie 14 overgelegde brief).
4.18
In reactie hierop heeft [eiser] betwist dat tussen partijen werd afgesproken dat [gedaagde 2] alle premiebetalingen voor [eiser] zou voldoen en dat hij ter zake jegens [gedaagde 2] tekortgeschoten is. Dit verweer werd hiervoor (in conventie) al verworpen.
4.19
Verder heeft [eiser] bij antwoord betwist van [gedaagde 2] gelden te hebben geleend en gesteld dat hem niet duidelijk is waarom hij (‘ [eiser] ’), zoals uit de bij genoemde brief behorende specificatie volgt, kosten van ‘ [naam] ’ zou moeten voldoen.
4.2
Gelet op dat verweer zou het hier op de weg van [gedaagde 2] hebben gelegen de gronden van zijn eis, door hem bij conclusie van eis al bepaald mager gepresenteerd, bij repliek nader te concretiseren en deze zoveel als mogelijk met ondersteunende bescheiden te onderbouwen. Daarbij zij opgemerkt dat de enkele verwijzing naar de als productie 14 door [eiser] overgelegde brief, zonder verdere en behoorlijke toelichting, niet volstaat.
4.21
Een dergelijke nadere toelichting en onderbouwing heeft [gedaagde 2] echter niet verstrekt. Dat betekent dat zijn vordering, als onvoldoende onderbouwd, wordt afgewezen. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.
4.22
[gedaagde 2] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure, als hierna gemeld, nu [eiser] op basis van een toevoeging procedeert. Daarbij wordt nog opgemerkt dat bij de vaststelling van het aan [eiser] toe te kennen bedrag aan salaris voor zijn gemachtigde rekening is gehouden met de omstandigheid dat de vordering in reconventie is voortgevloeid uit het door [gedaagde 2] gevoerde verweer in conventie.
in de vrijwaringszaak
4.23
Nu de vordering van [eiser] jegens ASR wordt afgewezen, heeft zij geen belang bij haar (vrijwarings)vordering jegens [gedaagde 2] . Die wordt dan ook afgewezen.
4.24
ASR wordt op de voet van artikel 237 Rv veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak
in conventie
ten aanzien van de vordering van [eiser] jegens ASR
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ASR vastgesteld op € 800,- aan salaris voor haar gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening, én indien [eiser] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 131,- aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,- aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, één en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
ten aanzien van de vordering van [eiser] jegens [gedaagde 2]
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 2] vastgesteld op € 800,- aan salaris voor zijn gemachtigde en verklaart dit vonnis voor wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [gedaagde 2] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 300,- aan salaris voor zijn gemachtigde, én indien [gedaagde 2] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 131,- aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,- aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, één en ander voor zover van toepassing inclusief btw, al genoemde bedragen rechtstreeks te betalen aan de gemachtigde van [eiser] ;
in de vrijwaringszaak
- wijst de vordering af;
- veroordeelt ASR in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 2] vastgesteld op € 800,- aan salaris voor zijn gemachtigde;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654