ECLI:NL:RBROT:2018:9070

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
C/10/560896 / KG ZA 18-1132
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op schip en vervangende zekerheid in kort geding

Op 23 oktober 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam in kort geding uitspraak gedaan in een geschil tussen een Duitse rechtspersoon, eiseres in conventie, en een Rotterdamse besloten vennootschap, verweerster. Eiseres vorderde dat verweerster het beslag op haar zeeschip zou opheffen en niet langer een retentierecht zou uitoefenen, tegen het stellen van zekerheid door een verzekeringsmaatschappij. Verweerster voerde verweer en vorderde in reconventie betaling van een factuur voor verrichte werkzaamheden aan het schip. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag opgeheven moest worden, omdat eiseres voldoende zekerheid had gesteld. De rechter verwierp het standpunt van verweerster dat zij integrale betaling kon verlangen voordat het schip vertrok. De voorzieningenrechter stelde vast dat het retentierecht van verweerster vervalt zodra voldoende zekerheid is gesteld. De vorderingen in conventie werden toegewezen, terwijl de vorderingen in reconventie werden afgewezen. Verweerster werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/560896 / KG ZA 18-1132
Vonnis in kort geding van 23 oktober 2018
in de zaak van
rechtspersoon naar het land van vestiging
[eiseres 1],
gevestigd te Hamburg, Duitsland,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.J. van de Velde te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster 1],
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
eiseres in reconventie
advocaat mr. R. Sinke te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres 1] en [verweerster 1] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de vrijwillige verschijning van partijen,
  • de dagvaarding met producties,
  • de mondelinge behandeling ter openbare zitting van 23 oktober 2018,
  • de pleitnota van [eiseres 1]
  • de pleitnota van [verweerster 1] , genaamd conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie .
1.2.
In verband met de spoedeisendheid is ter zitting van 23 oktober 2018 mondeling vonnis gewezen. Het onderhavige vonnis is een schriftelijke uitwerking daarvan.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres 1] vordert samengevat - [verweerster 1] te bevelen het gelegde beslag op het zeeschip [naam schip] op te heffen en niet langer een retentierecht daarop uit te oefenen, tegen het stellen van zekerheid door West of England Ship Owners Mutual Insurance Association (Luxemburg) op het Rotterdams Garantieformulier voor een bedrag van
€ 121.000 binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [verweerster 1] in de kosten, inclusief nakosten
2.2.
[verweerster 1] voert gemotiveerd verweer en vordert in reconventie, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres 1] te veroordelen tot betaling van € 158.391,35 in hoofdsom,
€ 23.758,70 aan buitengerechtelijke kosten uit hoofde van de toepasselijke algemene voorwaarden, vermeerderd met een rente van 1,5 % per maand, met veroordeling van [eiseres 1] in de kosten, inclusief de beslagkosten.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen is in confesso dat Nederlands recht van toepassing is.
[verweerster 1] heeft in oktober 2018 reparatiewerkzaamheden aan het aan [eiseres 1] toebehorende schip [naam schip] , IMO nummer [nummer] , (inmiddels [nieuwe naam schip] genaamd) verricht. Bij factuur van 19 oktober 2018 heeft [verweerster 1] daarvoor aan [eiseres 1] € 158.391,35 in rekening gebracht, onder vermelding dat [eiseres 1] daarvan 90% diende te betalen voor vertrek van het schip uit de haven van Rotterdam.
Toen [eiseres 1] niet betaalde heeft [verweerster 1] op 19 oktober 2018 verlof verzocht en verkregen om beslag op het schip te leggen; het beslag is diezelfde dag gelegd. De vordering is daarbij door de voorzieningenrecher op € 205.000,= inclusief rente en kosten begroot. Inmiddels is € 84.000,= betaald.
[eiseres 1] heeft zekerheid aangeboden in de vorm van het door de P&I Club (zie 2.1.) af te geven Rotterdams Garantie Formulier tot een bedrag van € 121.000,= met de inhoud zoals in concept overgelegd als productie 11 (ordentelijk getekend).
3.2
[verweerster 1] heeft erkend dat deze zekerheid naar vorm en inhoud volstaat. Zij heft het beslag echter niet op omdat zij meent dat zij geen genoegen hoeft te nemen met zekerheid, doch integrale betaling kan verlangen voordat het schip vertrekt. Als [eiseres 1] meent dat zij teveel heeft betaald kan [eiseres 1] desgewenst het betreffende bedrag terugvorderen in een bodemprocedure.
Dit standpunt wordt verworpen. Conservatoir verhaalsbeslag, zoals hier aan de orde, is bedoeld als zekerheid voor betaling. Als, zoals in dit geval, genoegzame alternatieve zekerheid wordt aangeboden voor het volle bedrag waarop de vordering bij het verlof is begroot -en dat is zo, gelet op de betaling van € 84.000,= - volgt uit art. 705 Rv dat het beslag moet worden opgeheven. De voorzieningenrechter zal het beslag zelf opheffen
3.3
Op basis van hetgeen ter zitting naar voren is gekomen valt te betwijfelen of er op dit moment, gelet op de feitelijke situatie en de aan het uitoefenen van een retentierecht te stellen eisen, sprake is van een daadwerkelijk geldig uitoefenen van een dergelijk recht door [verweerster 1] . Omdat [verweerster 1] zich echter wel op een retentierecht beroept en meent dat zij dit thans uitoefent heeft [eiseres 1] belang bij het gevorderde bevel tot staking. Dat [eiseres 1] een zwaarwegend en spoedeisend belang heeft bij het zo snel mogelijk kunnen vertrekken van het schip is immers aannemelijk.
Het (veronderstellenderwijs aangenomen) retentierecht geeft [verweerster 1] de bevoegdheid tot opschorting van haar verplichting tot afgifte van het schip totdat [eiseres 1] aan haar verplichting tot betaling van het werk heeft voldaan, maar uit art. 6:55 BW blijkt dat die bevoegdheid vervalt zodra (genoegzame) zekerheid is gesteld. Dat is hier, gelet op de betaling en de bankgarantie, het geval. Dat de betaling van de rekening daardoor onredelijk wordt vertraagd is niet aannemelijk, gelet op hetgeen hierna in reconventie wordt overwogen. Weliswaar valt vertraging te vrezen, maar die is niet onredelijk.
Zoals gevorderd zal op de nakoming van dit bevel een dwangsom worden gesteld, die wordt gematigd en gemaximeerd.
3.4
In reconventie vordert [eiseres 2] betaling van haar factuur. Ter zitting is toegelicht dat daarop de reeds betaalde € 84.000,= in mindering gebracht kan worden. Dat er werk is verricht staat vast en het is, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, zeer wel mogelijk dat aan [eiseres 2] meer toekomt dan de € 84.000,= die thans is voldaan. De eigen stellingen van [verweerster 2] omtrent het karakter van dat bedrag als richtprijs impliceren die mogelijkheid ook.
Er is echter niet voldaan aan de eisen voor toewijzing van een geldvordering in kort geding. Het spoedeisend belang is slechts toegelicht met de onwenselijkheid van het afsluiten van een project met een negatief resultaat. Dat volstaat niet.
Dat aan [eiseres 2] het thans gevorderde bedrag (of enig thans concreet vast te stellen ander bedrag) toekomt is voorts op dit moment onvoldoende duidelijk. Partijen verschillen op vele punten van inzicht, zowel over de tot stand koming en inhoud van de overeenkomst als over de redelijkheid van de in rekening gebrachte materialen en uren en in dat verband de betekenis van de time sheets. Het thans door [eiseres 2] ingenomen standpunt (dat het ging om, op 4 oktober 2018, overeengekomen regiewerk) wijkt voorts af van het standpunt in het beslagrekest (een meerwerkdispuut). Wie op welk punt gelijk heeft en welk bedrag eventueel nog verschuldigd is zal in een bodemprocedure, al dan niet na deskundigenbericht, moeten worden uitgemaakt.
Een belangenafweging leidt niet tot een ander standpunt. Weliswaar vertrekt het schip, is geen ander verhaalsobject bekend en is er onduidelijkheid over overdracht van het schip, maar het onbetwiste deel van de vordering is reeds betaald en voor het restant (inclusief rente en kosten) zal, zoals overwogen, genoegzame zekerheid worden gesteld.
3.5
De vorderingen in conventie worden dus toegewezen en die in reconventie afgewezen, met veroordeling van [verweerster 1] in de kosten.
De kosten aan de zijde van [eiseres 1] worden in conventie begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat
€ 980,00
totaal € 1.606,00.
In reconventie worden de kosten aan de zijde van [verweerster 2] begroot op nihil aan verschotten en € 490,00 aan salaris advocaat.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter,
In conventie
Heft op het op 19 oktober 2018 gelegde beslag op het zeeschip [naam schip] , IMO nummer [nummer] , (inmiddels [nieuwe naam schip] genaamd), onmiddellijk nadat [eiseres 1] zekerheid heeft gesteld voor € 121.000,= op een ordentelijk getekend Rotterdams Garantie Formulier als in concept als productie 11 bij de dagvaarding gevoegd;
Beveelt [verweerster 1] vanaf het moment dat die zekerheid is gesteld geen retentierecht (meer) op het schip uit te oefenen in verband met de betaling voor de thans aan de orde zijnde werkzaamheden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,= per dag, ingaande 24 uur na betekening van dit vonnis, met een maximum van € 100.000,=;
Veroordeelt [verweerster 1] in de kosten van dit geding, tot op heden bepaald op € 1.606,=;
Veroordeelt [verweerster 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,= aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [verweerster 1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,= aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
In reconventie:
Wijst de vorderingen af.
Veroordeelt [eiseres 2] in de kosten van dit geding, tot op heden bepaald op € 490,= aan kosten voor de advocaat;
In conventie en in reconventie:
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2018.
106/2515