ECLI:NL:RBROT:2018:9023

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
C/10/557760 / JE RK 18-2801
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van opvoedingsvaardigheden van de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2018 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De zaak betreft de belangen van de kinderen, die sinds oktober 2015 in een pleeggezin verblijven. De moeder van de kinderen heeft verzocht om een gefaseerde thuisplaatsing, maar de rechtbank oordeelt dat de opvoedvaardigheden van de moeder onvoldoende zijn onderzocht en dat de huidige situatie in het belang van de kinderen is. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat er zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder en de veiligheid van de kinderen bij haar. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen reële mogelijkheden zijn om op korte termijn zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder en dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 6 april 2019 en een nieuw onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming naar een gezagsbeëindigende maatregel gelast.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Meervoudige kamer
zaakgegevens: C/10/557760 / JE RK 18-2801
datum uitspraak: 5 november 2018

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2012 te [geboorteland minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2014 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te Rotterdam,

[naam pleegvader] en [naam pleegmoeder] ,

hierna te noemen de pleegouders, wonende te Almere.
De rechtbank merkt als informant aan:

[naam informant] ,

hierna te noemen de vader van [voornaam minderjarige 1] , wonende te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 20 september 2018 en de daarin genoemde stukken,
- de briefrapportage van de GI van 15 oktober 2018, ingekomen bij de griffie op
16 oktober 2018,
- de brief met bijlagen van de advocaat van de pleegouders, mr. S. Visser, advocaat te Rotterdam, van 17 oktober 2018, ingekomen bij de griffie op 17 oktober 2018,
- de brief met bijlagen van de GI van 18 oktober 2018, ingekomen bij de griffie op
18 oktober 2018,
- de brief met bijlagen van mr. S.R. van Laar, advocaat te Arnhem, kantoorgenoot van de advocaat van de moeder, mr. M.J.R. Roethof, van 18 oktober 2018, ingekomen bij de griffie op 18 oktober 2018.
Op 19 oktober 2018 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. S.R. van Laar, voornoemd,
- de pleegouders, bijgestaan door mr. S. Visser, voornoemd,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan mw. [naam ambulant begeleidster] , de ambulant begeleidster van de moeder van het Leger des Heils.
Opgeroepen als informant en niet verschenen is de vader van [voornaam minderjarige 1] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven bij de pleegouders.
Bij beschikking van 5 april 2018 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlengd tot 6 april 2019.
Bij beschikking van 20 september 2018 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 6 november 2018. De beslissing is voor het overig verzochte aangehouden.

Het aangehouden verzoek

De GI heeft verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI handhaaft het verzoek ter zitting en licht het, mede aan de hand van haar brief van 15 oktober j.l., als volgt toe. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven sinds oktober 2015 in het huidige pleeggezin. De omgangsregeling houdt in dat de kinderen één keer in de twee weken contact hebben met de moeder. In de zomer van 2018 is er een tijd geen omgang geweest. De GI heeft de zaak overgenomen van JBRR na de beschikking van 1 augustus 2018. De GI heeft vervolgens als lijn uitgezet in deze zaak dat een gezinsopname bij Yulius zou moeten plaatsvinden om te onderzoeken of een thuisplaatsing bij de moeder mogelijk is en in het belang van de kinderen, nu dat de voor de kinderen de minst schadelijke manier is, en tevens de manier die de meeste duidelijkheid zal geven. Er zal niet alleen sprake zijn van behandeling en therapie maar ook van observatie en coaching. Daarnaast is een gezinsopname ook de snelste manier om te voldoen aan wat de GI ziet als de opdracht van de rechtbank. De opvoedvaardigheden van de partner van de moeder zullen hierbij ook in beeld (moeten) worden gebracht. Van de andere opties, zoals een plaatsing in een neutraal pleeggezin in combinatie met een gezinstrainingsprogramma of een gefaseerde thuisplaatsing, is de GI van mening dat deze te belastend zijn voor de kinderen. De kinderen zullen bij een gefaseerde thuisplaatsing, zeker gelet op de moeizame verhouding tussen de moeder en de pleegouders, te veel moeten schakelen in hun loyaliteit naar de moeder enerzijds en naar de pleegouders anderzijds. Nu de moeder in december 2018 een kindje verwacht – zij is 7 december 2018 uitgerekend - én er sprake is van wachtlijsten bij Yulius, is een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening van pleegzorg noodzakelijk voor de duur van de ondertoezichtstelling.

De standpunten

De moeder verzet zich tegen het verzoek van de GI. Het afgelopen jaar is er onvoldoende gedaan om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder. De wens van de moeder is nu, om in te zetten op een gefaseerde thuisplaatsing van de kinderen, met hulpverlening, waarbij de contacten tussen de moeder en de kinderen worden geïntensiveerd en eventueel worden begeleid om zicht te verkrijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder. De moeder wil alleen meewerken aan een gezinsopname als dat de enige optie is, omdat zij het niet zonder meer ziet zitten om direct na de kraamtijd te worden opgenomen in een gezinshuis. De advocaat verzoekt namens de moeder om het verzoek van de GI af te wijzen, dan wel voor een zeer beperkte periode toe te wijzen, zodat na de bevalling van de moeder een gefaseerde thuisplaatsing van de kinderen kan plaatsvinden, met de nodige begeleiding in de thuissituatie.
De pleegouders zijn het eens met het verzoek van de GI. Zij menen dat een plaatsing van de kinderen bij de moeder op dit moment niet haalbaar is. Er is geen band tussen de moeder en de kinderen en de moeder komt de bezoek- en belafspraken niet na. Daarnaast ontwikkelen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zich positief bij de pleegouders. De pleegouders zijn van mening dat een gezinsopname bij Yulius zeer schadelijk zal zijn voor de kinderen. Zij zullen deze opname waarschijnlijk (weer) ervaren als een uithuisplaatsing. De aanvaardbare termijn voor terugplaatsing van de kinderen, of om een onderzoek te doen gedurende drie maanden middels een gezinsopname bij Yulius, is verstreken. De bestaande situatie dient te worden gehandhaafd.
De pleegouders lichten nog toe dat [voornaam minderjarige 2] bij hun kwam toen zij één jaar en twee maanden oud was en dat zij toen nog maat 50/56 had
( [voornaam minderjarige 2] is prematuur geboren, toev. Rb), en meteen in de eerste twee weken aanzienlijk groeide en sprongen maakte in haar ontwikkeling. [voornaam minderjarige 1] was drie jaar oud
(3 jaar en driekwart, toev. Rb)en amper te verstaan. In minder dan één maand was zijn spraak begrijpelijk maar hij heeft ook nu nog spraakles. [voornaam minderjarige 1] zit sinds augustus 2018 op voetbal. Hij wilde dat al heel lang maar steeds was niet duidelijk wat er ging gebeuren. Nadat hij een eerste wedstijd heeft gespeeld mocht hij meteen naar een hoger niveau. De pleegouders wijzen er verder op dat zij ervaren (pleeg)ouders zijn, maar geen gespecialiseerde, en dat de kinderen hechtingsproblemen hebben in de zin van liegen, soms slaapproblemen en angst dat ze de pleegouders kwijtraken. De pleegouders vinden dat vooral [voornaam minderjarige 1] hulp moet hebben. Op school heeft hij tekentherapie gehad. Voordat andere therapie kan worden ingezet is het nodig dat er rust komt, dus duidelijkheid omtrent het perspectief. De pleegouders verwachtten de moeder afgelopen zondag voor een bezoek van 13.00 uur tot 17.00 uur, maar zij kwam niet en niemand heeft afgezegd. Vanwege eerdere van dergelijke ervaringen vertellen zij het de kinderen niet wanneer de moeder volgens de bezoekregeling naar Almere zal komen.

De beoordeling

Vast staat onder meer het volgende.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn drie jaar geleden, te weten in oktober 2015, in het kader van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing, in het huidige pleeggezin geplaatst. Ten tijde van de uithuisplaatsing woonde de moeder met de kinderen bij De Vuurtoren van het Leger des Heils. Na een KSCD onderzoek vanaf mei 2016 waarbij het KSCD op 29 augustus 2016 rapport heeft uitgebracht, heeft JBRR in februari 2017 een opvoedbesluit genomen inhoudend dat het perspectief bij de pleegouders ligt.
Kort daarna, in maart 2017, kreeg de moeder een eigen woning met woonbegeleiding door het Leger des Heils. De bezoeken vonden begeleid en in combinatie met opvoedondersteuning plaats, vanaf juli 2017 is sprake van onbegeleide bezoeken.
Lucertis wilde juni 2017 niet starten met een beoogde gezinsdagbehandeling van twee dagen per week. Een rol speelde dat de kinderen al lang uit huis geplaatst waren.
[voornaam minderjarige 1] is er in de zomer van 2017 van op de hoogte gebracht dat hij bij de pleegouders blijft wonen.
De rechtbank heeft gelet op de beschikkingen van de (kinderrechter van deze) rechtbank van 2 oktober 2017, 20 december 2017 en 5 april 2018 en 1 augustus 2018.
Bij beschikking van 2 oktober 2017 heeft de kinderrechter bepaald dat onderzoek moest worden gedaan naar de (opvoed)vaardigheden van de moeder, waarbij moest komen vast te staan of de veiligheid van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] kan worden gewaarborgd bij de moeder. Deze opdracht om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder, is in de beschikking van 20 december 2017 door de kinderrechter, en in de beschikkingen van 5 april 2018 en 1 augustus 2018 door de rechtbank, herhaald.
Tot op heden is het toekomstperspectief van de kinderen onduidelijk gebleven. Een onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) naar een gezagsbeëindigende maatregel, door JBRR aangevraagd, heeft geen verzoek tot gezagsbeëindiging door de Raad tot gevolg gehad.
Duidelijk is dat er steeds botsende visies zijn geweest op wat mogelijk en wenselijk was, en dat er ook veel complicerende factoren meespelen, zoals het verschil in leeftijd tussen de beide kinderen ten tijde van de uithuisplaatsing, met een andere band met de moeder tot gevolg, de afstand tussen Almere en Rotterdam en de beperkte financiële middelen van de moeder, een nieuwe partner van de moeder die al dan niet een rol zal spelen bij de opvoeding ingeval van thuisplaatsing van de kinderen, de moeizame samenwerking tussen de moeder en JBRR, en een moeizame verhouding tussen de moeder en de pleegouders. Thans is de GI betrokken en is er opnieuw een complicerende factor, te weten de zwangerschap en de aanstaande bevalling, en dus de veranderende thuissituatie, van de moeder.
De afgelopen maanden heeft de (nieuwe) GI gekeken welke mogelijkheden er zijn om te onderzoeken of van een thuisplaatsing van de kinderen sprake kan zijn.
De rechtbank zal hieronder eerst ingaan op de haalbaarheid en wenselijkheid van de mogelijke onderzoeksmethoden die naar voren zijn gebracht.
Toen het gezinstrainingsprogramma van Enver na enkele afspraken in het voorjaar van 2018 werd stopgezet, naar de rechtbank begrijpt vanwege miscommunicatie en logistieke problemen, is de mogelijkheid opgekomen dat programma opnieuw in te zetten na doorplaatsing van de kinderen naar een ander, neutraal, pleeggezin in de omgeving van de moeder. JBRR was hiervan in de zomer van 2018 voorstander. Echter, de rechtbank is met de GI van oordeel dat de methode van doorplaatsing van de kinderen naar een ander, neutraal, pleeggezin in de omgeving van de moeder teneinde vanuit dat gezin het gezinstrainingsprogramma van Enver opnieuw in te zetten, niet geschikt is.
Het grote bezwaar was en is dat het voor de kinderen, die gehecht zijn aan de pleegouders, onvermijdelijk een zeer belastende methode zou zijn, terwijl de uitkomst nog ongewis is. Vanuit de betrokken pleegzorgorganisatie (Vitree Pleegzorg) is tegen het plan in de zomer van 2018 om die reden ook bezwaar gemaakt.
Voorts is de methode onhaalbaar gebleken omdat er in de regio Rotterdam geen pleegzorginstantie is die een dergelijk pleeggezin kan bieden. En daarbij komt dan ook nog dat Enver een periode voor stabilisatie van de moeder na de bevalling zal nemen alvorens te willen starten, en dat Enver een wachtlijst van globaal een half jaar heeft.
De tweede mogelijkheid, een gefaseerde thuisplaatsing - vanuit het pleeggezin rechtstreeks naar de moeder – is naar het oordeel van de rechtbank evenmin een geschikte onderzoeksmethode. Voor een gefaseerde thuisplaatsing zou, zeker onder de omstandigheden die in deze zaak spelen, zoals de te overbruggen afstand en de leeftijd van de kinderen en de gehechtheid aan de pleegouders, maar ook de slechte verhouding tussen de pleegouders en de moeder, al van tevoren nagenoeg zeker moeten zijn dat die thuisplaatsing in het belang van de kinderen is. Op het moment dat het contact tussen de moeder en de kinderen wordt uitgebreid, ontstaan er immers verwachtingen bij de kinderen, en het traject zou dus gemakkelijk tot grote verwarring en angst kunnen leiden. Ook zullen de kinderen door dit traject in een loyaliteitsconflict komen nu de verhouding tussen de moeder en de pleegouders op scherp is komen te staan. Overigens is ook in de eerdere beschikkingen van de rechtbank al overwogen dat een directe terugplaatsing naar de moeder inbreuk zal maken op het hechtingsproces tussen de kinderen en de pleegouders, en de stabiliteit van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
Ten derde de gezinsopname bij Yulius: de rechtbank is met de GI van oordeel dat de gezinsopname de minst schadelijke manier is voor de kinderen om te onderzoeken of een thuisplaatsing bij de moeder mogelijk en in hun belang is. Door het interne verblijf wordt het vele heen en weer rijden vermeden, evenals het steeds moeten schakelen tussen de verschillende opvoeders en opvoedomgevingen.
Maar ook bij de gezinsopname worden de kinderen zwaar belast terwijl de uitkomst ongewis is. Een periode van drie maanden gezinsopname zal voor de kinderen voelen als een eindeloze periode van onzekerheid én als een (nieuwe) uithuisplaatsing weg van de pleegouders en de vertrouwde opvoedomgeving, en navenant schade toebrengen. Verder geldt ook hier dat de start van de gezinsopname bij Yulius afhankelijk is van de duur van het herstel van de moeder na de bevalling, en het verloop van de intake en vervolgens het doorlopen van de wachtlijst bij Yulius. Aannemelijk is dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] al meer dan 3,5 jaar in het huidige pleeggezin zullen verblijven, voordat de gezinsopname zal kunnen starten. En de vraag is dan ook nog of de moeder niet zal worden overvraagd met die opname.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang van de rust en de ontwikkeling van de kinderen is om nu in te zetten op de gezinsopname bij Yulius.
Ook is de rechtbank niet gebleken dat er andere reële mogelijkheden zijn om op korte termijn zicht te krijgen op de (opvoed)vaardigheden van de moeder en, in het verlengde daarvan, of een thuisplaatsing van de kinderen mogelijk en in hun belang is. Bestaande zorgen omtrent de vaardigheden van de moeder en over de veiligheid van de kinderen bij de moeder, kunnen hierdoor niet worden weggenomen. Het is niet langer wenselijk te blijven proberen daar verder onderzoek naar te doen. Bij dit oordeel is mede gelet op de brief van de bij de kinderen betrokken pleegzorginstantie van 16 oktober 2018, die de GI en (de advocaat van) de pleegouders in het geding hebben gebracht.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voor de duur van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Eveneens acht de rechtbank noodzakelijk, gelet op het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid sub b, BW, dat op korte termijn een (nieuw) onderzoek plaatsvindt door de Raad voor de Kinderbescherming naar een gezagsbeëindigende maatregel.

De beslissing

De rechtbank:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 6 april 2019;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. de Geus, voorzitter, tevens kinderrechter, en
mrs. S.C.C. Hes-Bakkeren en E.J. Stalenberg, kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. D.R. van Staveren als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.