ECLI:NL:RBROT:2018:8987

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
2 november 2018
Zaaknummer
C/10/557567 / JE RK 18-2764
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over verzoeken van de moeder inzake geschillenregeling ondertoezichtstelling en veiligheid van de kinderen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de moeder en de gecertificeerde instelling (GI) Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. De moeder verzocht om te bepalen dat de GI zicht krijgt op de thuissituatie bij de vader van haar kinderen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2], om te beoordelen welke hulpverlening de vader nodig heeft. De moeder uitte ernstige zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de vader, die volgens haar snel boos kan worden en mogelijk emotionele of fysieke mishandeling kan veroorzaken. De GI daarentegen stelde dat de vader positieve vorderingen had gemaakt en dat er geen zorgsignalen waren die een nader onderzoek naar de vader rechtvaardigden.

De kinderrechter oordeelde dat de verzoeken van de moeder onvoldoende waren onderbouwd. De kinderrechter wees erop dat de ondertoezichtstelling al voldoende waarborg biedt voor de veiligheid van de kinderen. De moeder had niet kunnen aantonen dat er concrete zorgen waren die een verdergaand onderzoek naar de vader noodzakelijk maakten. De kinderrechter concludeerde dat de moeder niet in staat was om haar eigen rol in het conflict met de vader te erkennen en dat haar verzoeken om meer zicht op de vader niet konden worden toegewezen. De kinderrechter wees de verzoeken van de moeder af, met de overweging dat de huidige maatregelen voldoende zijn om de veiligheid van de kinderen te waarborgen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/557567 / JE RK 18-2764
datum uitspraak: 30 oktober 2018

beschikking geschillenregeling

in de zaak van

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M. Erkens, kantoorhoudende te Den Haag,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2015 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,

[naam minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2016 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van mr. M. Erkens van 29 augustus 2018, ingekomen bij de griffie op 30 augustus 2018;
- het verweerschrift van de GI van 12 oktober 2018, ingekomen bij de griffie op
17 oktober 2018;
- het aanvullende verzoekschrift met bijlagen van mr. M. Erkens van 15 oktober 2018, ingekomen bij de griffie op 15 oktober 2018.
Op 16 oktober 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. M. Erkens,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] en een stagiaire.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 24 januari 2018 zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot
24 januari 2019.

Het verzoek

Namens de moeder is een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Bij verzoekschrift van 29 augustus 2018 is verzocht om te bepalen dat de GI binnen twee weken na de te wijzen beschikking start met het verkrijgen van zicht op de thuissituatie bij de vader, om te bekijken welke hulpverlening hij nodig heeft in verband met het risico dat de kinderen emotioneel en/of fysiek door de vader worden mishandeld, op straffe van een dwangsom van €100,- per dag indien de GI dit niet start.
Bij aanvullend verzoekschrift van 15 oktober 2018 is verzocht om te bepalen dat het verkrijgen van zicht op de vader inhoudt dat een deskundig orthopedagoog ten minste drie bezoeken en minimaal vier uur per bezoek de vaardigheden van de vader observeert. Het waarborgen van de veiligheid van de kinderen dient de eerste en belangrijkste stap te zijn bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Ten aanzien van de communicatie tussen de ouders kan daarnaast hulpverlening worden geboden, maar dit is geen voorwaarde. Ten slotte moet de jeugdbeschermer de actuele situatie met betrekking tot de vader nagaan bij De Waag, waarbij de jeugdbeschermer informeert wat de relatie is tussen het afsluiten van de behandeling en de opvoedvaardigheden van de vader. Ook dient de jeugdbeschermer te informeren naar een oordeel omtrent de veiligheid van de kinderen bij de vader en de moeder dient te worden geïnformeerd over de uitkomsten hiervan.

Het standpunt van de verzoeker

Namens de moeder is het verzoek ter zitting gehandhaafd en – kort en zakelijk weergegeven – naar voren gebracht dat de moeder zich ernstige zorgen maakt omtrent de veiligheid van de kinderen bij de vader, onder meer omdat de vader snel boos kan worden. De kinderen zijn overstuur nadat zij bij de vader zijn geweest. De moeder meldt continu zorgelijke signalen bij de wisselende jeugdbeschermers. De moeder is van oordeel dat de zorgen door de GI worden gebagatelliseerd. De GI geeft aan dat de behandeling van de vader bij De Waag positief is afgesloten. De vader heeft echter recent aangegeven dat hij voor therapie naar De Waag gaat. De Waag heeft zich niet uitgesproken over de vraag of de kinderen voldoende veilig zijn bij de vader. In de beschikking van het gerechtshof Den Haag is opgenomen dat er zicht op de vader dient te komen en dat gekeken moet worden of de vader persoonlijke hulp nodig heeft. Daarnaast dient de GI hulp te bieden omtrent de communicatie tussen de ouders. De GI geeft echter aan dat het probleem slechts is gelegen in de onderlinge communicatie. Hiermee legt de jeugdbeschermer de beschikking van het gerechtshof Den Haag naast zich neer. De moeder wordt verweten dat zij niet wil deelnemen aan ‘Ouderschap Na Scheiding’, maar de communicatie is niet het grootste probleem. Er dient zicht te komen op de vader, anders dan op basis van de waarneming van de jeugdbeschermer, en eventueel dient de omgangsregeling te worden aangepast.

Het standpunt van de GI

De GI is van oordeel dat de standpunten ongegrond zijn en verzoekt daarom om het verzoek van de moeder af te wijzen.
In aanvulling op het verweerschrift heeft de GI ter zitting – kort en zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht. De Waag geeft aan dat het behandeltraject van de vader positief is afgerond, echter blijven zij voor vraagstukken beschikbaar voor de vader, bijvoorbeeld indien zijn emoties hoog oplopen. Door Enver en Stek wordt aangegeven dat een deelname van de ouders aan Ouderschap Na Scheiding passend is. De vader is bereid om de bezoeken te laten observeren. De GI is van oordeel dat de kinderen de spanningen tussen de ouders aanvoelen, hetgeen schadelijk is voor hun ontwikkeling. Het is daarom van belang dat de ouders leren om op een positieve wijze met elkaar te communiceren. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] reageren goed op de vader en zij vinden het fijn om naar hun vader toe te gaan. De GI ziet dan ook geen reden om meer zicht te krijgen op de vader. Er is immers reeds eerder zicht verkregen op de vader, zowel door De Waag als vanuit Enver. Ook zijn er geen politiezorgformulieren en/of meldingen bij Veilig Thuis bekend.

De beoordeling

Ingevolge artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, die omtrent gedragingen als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet uitgezonderd, aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt op verzoek van een met het gezag belaste ouder, de minderjarige van twaalf jaar of ouder, de gecertificeerde instelling, degene die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, of de zorgaanbieder of de aanbieder van de jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, waar de minderjarige is geplaatst, een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Hij beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen.
De kinderrechter stelt vast dat overeenstemming tussen betrokkenen niet mogelijk is: tussen de moeder en de GI is op dit moment verschil van inzicht wat thans van belang is om gedurende de ondertoezichtstelling aan te pakken: kort gezegd is dit respectievelijk beginnen met het verbeteren van communicatie en passende hulpverlening in de vorm van Ouderschap na Scheiding versus een onderzoek naar de geschiktheid van de vader als ouder. De kinderrechter acht de volgende beslissing in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wenselijk.
Een belangrijk fundament voor de verzoeken van de moeder zijn de overwegingen van het Hof dat de vader snel boos kan worden en niet goed om kan gaan met spanningen: daarmee lopen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] het risico fysiek en/of emotioneel mishandeld te worden door de vader, aldus het Hof. Het is om die reden dat het Hof in januari 2018 heeft overwogen dat zicht op de veiligheid van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in de thuissituatie nodig is.
Uit het verhandelde ter zitting en uit de stukken is echter ook op te maken dat de meisjes genieten van de omgang met de vader. Er zijn geen zorgsignalen binnengekomen aangaande de vader, niet over hem persoonlijk en niet in zijn rol als ouder. Het is de kinderrechter bovendien opgevallen dat vanuit de instanties wordt aangegeven dat naar de kinderen geen sprake is van agressie (zie bijvoorbeeld het Besluitvormingsformulier Jeugdbeschermingstafel Capelle aan den IJssel d.d. 11 augustus 2016).
De vader heeft inderdaad nog last van spanningen, deze worden naar eigen zeggen veroorzaakt door het gemis van de kinderen en de negativiteit die van de moeder uitgaat. Het is om die reden dat hij - naar de kinderrechter begrijpt - recentelijk incidenteel wel weer eens kort beroep doet op hulpverlening van De Waag. De GI rapporteert dat de vader zich sinds het afronden van het individuele hulpverleningstraject niet negatief uit over de moeder. Op basis hiervan komt de kinderrechter tot de voorzichtige conclusie dat de vader daadwerkelijk vorderingen maakt, in vergelijking met enkele jaren geleden, te meer daar de vader heeft aangegeven mee te willen werken aan elke vorm van hulpverlening, waarbij ook aanpassing van de omgangsregeling tot de mogelijkheden behoort.
In het kader van de ondertoezichtstelling blijven vorderingen vooralsnog helaas grotendeels uit: strijd en spanning lijken nog steeds de boventoon te voeren. Men kan er in dat verband ook niet om heen dat het op zich neutraal geformuleerde door de moeder gewenste onderzoek naar de geschiktheid van de vader spanning en strijd oplevert tussen de vader en de moeder. De kinderrechter signaleert bijvoorbeeld dat de moeder tijdens de zitting geen gelegenheid onbenut heeft gelaten om de vader als ouder te diskwalificeren.
De kinderrechter kan begrijpen dat de moeder, bijvoorbeeld vanuit haar ervaringen vanuit het verleden, een diepgeworteld wantrouwen heeft in de vader. Als het echter gaat om het aannemelijk maken van de gestelde zorgen kan de kinderrechter niet anders dan constateren dat de moeder daarin niet slaagt. Enerzijds ziet een groot deel van hetgeen naar voren wordt gebracht op de periode van 2014-2016. Anderzijds worden meer recent wel zorgpunten gesteld, die vinden echter geen bevestiging in bevindingen van instanties of andere direct betrokkenen. Men zou in dat verband verwachten dat het beeld dat moeder lijkt op te roepen van vader door (zorg)instanties in de vorm van concrete zorgsignalen zou zijn opgepikt: hetgeen niet het geval is.
Aldus beklijft steeds meer het beeld van een moeder die er niet in slaagt zelf noodzakelijke hulpverlening te aanvaarden, omdat zij volhardt in het wijzen naar haar ex-partner. Zij ziet (daardoor) haar eigen rol in het conflict ook onvoldoende helder. De overwegingen van het Hof doen aan die conclusie niet af. De kinderrechter hoopt dat het de moeder is gegeven de vader te bezien in zijn ouderrol en los te laten datgene wat aan hem kleeft als voormalig partner.
Naar het oordeel van de kinderrechter is op basis van hetgeen thans ter zake van zorgen om de veiligheid van de kinderen bij de vader is komen vast te staan, de maatregel van de ondertoezichtstelling op zichzelf voldoende is om daarop zicht te hebben en te houden. De moeder heeft – gelet op het voorgaande – onvoldoende gesteld om haar verzoeken, in welke vorm dan ook, voor toewijzing in aanmerking te laten kunnen komen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst af de verzoeken.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2018 door mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 30 oktober 2018.