Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 10 oktober 2018;
- de 3 producties van Fitcentrum c.s.;
- de 21 producties van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling op 18 oktober 2018.
2.De feiten
€ 1.768,85
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak vorderden de besloten vennootschappen Fitcentrum Druten B.V., Fitcentrum Ede B.V. en Fitcentrum B.V. (hierna: Fitcentrum c.s.) in kort geding de afgifte van hun bedrijfsadministratie door de gedaagde, die eerder de administratie voor hen had verzorgd. De procedure begon met een dagvaarding op 10 oktober 2018, gevolgd door een mondelinge behandeling op 18 oktober 2018. De gedaagde had de samenwerking met Fitcentrum c.s. beëindigd en weigerde de administratie af te geven, omdat er een openstaand bedrag van € 22.100,11 was. Dit bedrag bestond uit een lening en openstaande facturen. Fitcentrum c.s. stelde dat zij de administratie dringend nodig hadden voor hun bedrijfsvoering, terwijl de gedaagde zich beriep op een retentierecht op basis van het openstaande bedrag.
De voorzieningenrechter oordeelde dat Fitcentrum c.s. voldoende spoedeisend belang had bij de vordering, omdat zij zonder de administratie niet in staat waren om hun btw-aangifte te doen. De rechter erkende het retentierecht van de gedaagde, maar beperkte dit tot de documenten die de gedaagde zelf had gemaakt en niet tot de onbewerkte stukken die hij van Fitcentrum c.s. had ontvangen. De rechter besloot dat de gedaagde binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis de onbewerkte stukken moest afgeven, met een dwangsom van € 500,00 per dag voor het geval hij hier niet aan voldeed, tot een maximum van € 10.000,00. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg.
Dit vonnis werd uitgesproken door mr. J.C.A.T. Frima op 1 november 2018 en is een belangrijke uitspraak met betrekking tot het retentierecht en de verplichtingen van een boekhouder ten opzichte van zijn opdrachtgever.