ECLI:NL:RBROT:2018:8921

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
ROT 17 / 5016
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens door gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser had verzocht om verwijdering van zijn persoonsgegevens die door de gemeente werden verwerkt in het kader van de bestrijding van overlast in de wijk. Het primaire besluit van de gemeente om dit verzoek af te wijzen, werd door de rechtbank beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de verwerking van de persoonsgegevens in strijd was met artikel 6 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), omdat de criteria voor plaatsing op de namenlijst onvoldoende duidelijk waren omschreven. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet had aangetoond dat de verwerking van de gegevens noodzakelijk was voor de uitvoering van een publiekrechtelijke taak. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om de persoonsgegevens van de eiser binnen zes weken te verwijderen. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/5016

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 november 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A.J.M. Vélu,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. M.C. Rolle.

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om zijn persoonsgegevens te verwijderen die door de gemeente Rotterdam worden verwerkt ter bestrijding van de overlast die eiser in de buitenruimte van de wijk [naam wijk] te Rotterdam zou veroorzaken, afgewezen.
Bij besluit van 26 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 24 november 2017 geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te verstrekken over de criteria op basis waarvan is besloten om de persoonsgegevens van eiser te verwerken.
Bij brief van 27 december 2017 heeft verweerder van die gelegenheid gebruik gemaakt en een “Groepsscan – standaardrapportage [naam straat] [naam wijk] ” en een overzicht van overlastmeldingen uit de buurt [naam wijk] overgelegd.
Op 13 juni 2018 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Op 20 september 2018 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Pols, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. C. Basmagi.
Het beroep is gevoegd behandeld met de zaak ROT 17/1195. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken voor het doen van uitspraak gesplitst.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder overneming van het advies van de Algemene bezwaarschriftencommissie van 15 juni 2017, het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt van verweerder dat eiser in groepsverband overlast veroorzaakt in de wijk [naam wijk] , meer in het bijzonder in en rond de [naam straat] , en dat verwerking van zijn gegevens noodzakelijk is voor de aanpak van die overlast.
2. Eiser betwist dat hij overlast veroorzaakt. Daarnaast is het volgens eiser onduidelijk op basis van welke criteria is besloten tot verwerking van de persoonsgegevens van eiser.
3. Artikel 6 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bepaalt dat persoonsgegevens in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze worden verwerkt.
Op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Wbp mogen persoonsgegevens slechts worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt.
4.1.
Door verweerder is in de brief van 27 december 2017 toegelicht dat de verwerking van eisers gegevens noodzakelijk is op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Wbp, namelijk in het kader van het handhaven van de openbare orde zoals bedoeld in artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet. De algemene criteria op basis waarvan de gegevens van een betrokkene worden verwerkt, zijn dat er sprake moet zijn van structurele overlast in de omgeving van de [naam straat] , en dat een individueel persoon – in dit geval eiser - overlast moet hebben veroorzaakt in dat gebied.
4.2.
Ter zitting is door verweerder nader toegelicht dat de verwerking van eisers gegevens is gebaseerd op een lijst met namen die door de politie is aangeleverd. Eiser staat ook op die lijst. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat een eventueel onderzoek naar welke overlastmeldingen er over een bepaald persoon zijn, pas wordt uitgevoerd in het kader van het maken van een individuele aanpak voor die persoon.
4.3.
De criteria om op de namenlijst geplaatst te worden zijn naar het oordeel van de rechtbank door verweerder onvoldoende duidelijk omschreven. De omschrijving van verweerder biedt onvoldoende inzicht in welke overlastgevende gedragingen wel, en welke niet tot plaatsing op de namenlijst leiden. Door niet te kiezen voor een (minimum) aantal specifieke, overlastgevende gedragingen, valt het risico van willekeur niet uit te sluiten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA8742). De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de persoonsgegevens in strijd met artikel 6 van de Wbp niet op behoorlijke en zorgvuldige wijze worden verwerkt.
5. De beroepsgrond van eiser dat hij geen overlast veroorzaakt behoeft gelet op het wat hiervoor is overwogen geen bespreking.
6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien, omdat een nieuw te nemen besluit niet anders kan luiden dan dat de persoonsgegevens van eiser worden verwijderd.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het primaire besluit wordt herroepen;
- draag verweerder op om de persoonsgegevens van eiser die verweerder in het kader van de bestrijding van de overlast in de wijk [naam wijk] te Rotterdam verwerkt te verwijderen binnen zes weken nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, voorzitter, en mr. A.I. van Strien en mr. M. de Rijke, leden, in aanwezigheid van mr. M.I. Hiemstra - Wijnands, griffier. De beslissing is in het openbaar geschied op 1 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.