ECLI:NL:RBROT:2018:8833

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
10/702118-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte in een zaak van witwassen met teruggave van in beslag genomen geld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen. De verdachte, die niet ingeschreven stond in de basisregistratie en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was, werd op 12 september 2017 aangehouden met een contant geldbedrag van € 25.495,-. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling tot een gevangenisstraf van 5 weken, alsook verbeurdverklaring van het in beslag genomen geld. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat de verdachte een legale herkomst voor het geld had opgegeven, namelijk van een garage in Spanje waar hij mede-eigenaar van was.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk waren. De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie onvoldoende onderzoek had gedaan naar de herkomst van het geld en dat niet met voldoende zekerheid kon worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst had. Hierdoor kon niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen. De rechtbank sprak de verdachte vrij en gelastte de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de herkomst van in beslag genomen geldbedragen en de verplichting van het openbaar ministerie om adequaat onderzoek te verrichten naar de verklaringen van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/702118-17
Datum uitspraak: 25 oktober 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] , [land verdachte] ,
raadsman mr. B.G.M. Frencken, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 25.495,-.

4.Bewijsvraag

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie, die tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit heeft gerekwireerd, heeft naar voren gebracht dat, gelet op de hoogte van het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag, de coupures waaruit het bestond en de wijze waarop het werd vervoerd, er een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen bestond. De verklaring van de verdachte over de - volgens hem - legale herkomst van het geldbedrag is niet aannemelijk geworden. De door de verdediging overgelegde stukken met betrekking tot die herkomst maken dat niet anders. Het kan daarom niet anders dan dat het geld van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat wist.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is betoogd dat hoewel er een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen bestond de verdachte daartegen voldoende tegenwicht heeft geboden door een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld te geven. Een verklaring die bovendien nader is onderbouwd met documenten. Het openbaar ministerie heeft vervolgens onvoldoende onderzoek gedaan naar deze verklaring. Bij deze stand van zaken kan niet worden geconcludeerd dat het niet anders kan dan dat het geld geen legale herkomst heeft.
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit
enigmisdrijf. Dit kan als vaststaand worden aangenomen als met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft.
De verdachte had bij zijn aanhouding op 12 september 2017 een contant geldbedrag van € 25.495,- bij zich. Dit geld, dat deels als pakket in de binnenzak van zijn jas, en deels als pakket in zijn broekzak is aangetroffen, en verder losse bankbiljetten betrof, bestond voor een aanzienlijk deel uit coupures van € 500,-. Één en ander rechtvaardigt het vermoeden van witwassen. Immers, het zijn feiten van algemene bekendheid dat vele vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld en dat coupures van € 500,- in het normale betalingsverkeer zeldzaam zijn.
De verdachte heeft verklaard dat het geld een legale herkomst heeft. Volgens hem behoort het namelijk toe aan de garage ‘ [naam garage] ’ in [naam plaats] (Spanje), waarvan hij blijkens de in zijn auto aangetroffen oprichtingsakte mede-eigenaar is. Het geld was bestemd voor de aankoop van een auto in Nederland. Toen hij werd aangehouden stond hij op het punt een BMW te gaan bekijken van één van de Poolse personen die bij hem in de auto zaten toen de politie hem aanhield.
Enkele dagen na zijn heenzending heeft de verdachte ter onderbouwing van dit verhaal diverse stukken aan de politie doen toekomen. Eén van deze stukken is een schriftelijke toestemming van de andere eigenaar van voormelde garage. Daaruit blijkt dat de verdachte de beschikking krijgt over een, aan de garage toebehorend, geldbedrag van € 25.000,- voor de aanschaf van een auto in Nederland.
Geoordeeld wordt dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Dat de verklaring die de verdachte direct na zijn aanhouding heeft afgelegd enkele onjuistheden bevat en op enkele onderdelen afwijkt van zijn latere verklaringen, maakt dit niet anders. Zijn verklaring is in de kern namelijk steeds consistent geweest. Onder deze omstandigheden had het op de weg van het openbaar ministerie gelegen om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde herkomst van het geld. Het openbaar ministerie heeft enig onderzoek verricht, maar dit onderzoek heeft geen feiten en omstandigheden aan het licht gebracht op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat het verhaal van de verdachte niet kan kloppen. Dit betekent dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag een legale herkomst heeft.
Het voorgaande betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen zoals ten laste is gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.In beslag genomen voorwerpen

Omdat de verdachte wordt vrijgesproken, zal worden gelast dat het in beslag genomen geldbedrag van € 25.495,- wordt teruggegeven aan de verdachte, zijnde degene bij wie het geld in beslag is genomen en die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

6.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
gelast de teruggave aan de verdachte van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag van € 25.495,- (vijfentwintigduizend vierhonderdvijfennegentig euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en F.A. Groeneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 september 2017, te Rotterdam, en/of (elders)
in Nederland,
één of meerdere voorwerp(en), te weten één of meerdere geldbedrag(en)
tot een totaal van 25.495,00 euro of daaromtrent
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of
van voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht