1.4Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen een deel van de gevorderde kosten gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Verweerder heeft de vordering vastgesteld op € 100.224,10. Na aftrek van de proceskosten in bezwaar resteert een bedrag van € 99.232,10.
2. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of zij bevoegd is van het beroep kennis te nemen. Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 15:1:12, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten/Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO). Op grond van dat artikel kan de ambtenaar worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van door de gemeente geleden schade, voor zover deze aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten. Ten tijde van het primaire besluit was eiser al ontslagen en geen ambtenaar meer. Dat roept de vraag op of artikel 15:1:12, eerste lid, van de CAR‑UWO op dat moment nog op eiser van toepassing was.
In artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de CAR-UWO is het begrip ambtenaar omschreven. De gewezen ambtenaar is in artikel 15:1:12, eerste lid, van de CAR-UWO niet expliciet uitgezonderd. In de toelichting op artikel 1:1 is vermeld dat uit de gekozen terminologie blijkt dat aansluiting is gezocht bij artikel 1 van de Ambtenarenwet. In dat artikel is in het vierde lid vermeld dat, tenzij het tegendeel blijkt, onder de wet ook de gewezen ambtenaren zijn begrepen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de door verweerder gestelde schade voortvloeit uit het handelen van eiser op het moment dat hij nog ambtenaar in dienst van de gemeente [plaats 1] was, heeft verweerder terecht artikel 15:1:12 CAR-UWO aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd en is de rechtbank bevoegd van het beroep kennis te nemen.
3. Bij vonnis van de strafrechter van 15 februari 2017 is – voor zover hier relevant – eiser veroordeeld een bedrag van € 27.686,- aan de gemeente [plaats 1] te betalen als schadevergoeding. De strafrechter heeft bewezen geacht dat eiser 11 bedragen die aan de gemeente toebehoorden, heeft verduisterd. Deze bedragen zijn gebaseerd op 11 kwitanties, waarvan het merendeel ook aan de vordering in de onderhavige procedure ten grondslag is gelegd. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat hij zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk schadevergoeding heeft gevorderd, maar dat hij slechts eenmaal tot executie zal overgaan. Gelet hierop en nu het bedrag waartoe de strafrechter eiser heeft veroordeeld nog niet in rechte vaststaat omdat tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld, zal de rechtbank een oordeel geven over het gehele bedrag aan schadevergoeding dat in de onderhavige procedure is gevorderd.
4. De schadeposten die verweerder eiser in het bestreden besluit verplicht te vergoeden zijn:
€ 61.467,- aan schade die eiser heeft toegebracht in verband met door hem aangenomen contante bedragen van rechthebbenden op graven. Dit is een optelsom van alle kwitanties;
€ 20.756,-, het bedrag waarmee eiser de gemeente heeft benadeeld door eigenmachtig minder te berekenen dan het geldende tarief uit de verordeningen;
€ 288,- exclusief BTW betreffende de werkzaamheden die [naam 4] aan de privéstacaravan van eiser heeft verricht, welke uren ten onrechte zijn verantwoord als gemaakte uren ten behoeve van de gemeente;
€ 16.400,- exclusief BTW aan onderzoekskosten van Hoffman Bedrijfsrecherche B.V. (Hoffmann);
€ 1.313,10 betreffende de kosten van het conservatoir beslag.
5. Zoals onder 1.2 is vermeld staat het ontslag van eiser in rechte vast. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd over het ontslag en het plichtsverzuim dat daaraan ten grondslag ligt kan hier daarom niet ter beoordeling staan. De (bezwaar- en beroeps)gronden over het ontbreken van stukken zoals de klacht van [naam 5] en het gespreksverslag, over het onderzoek door Hoffmann en over de gestelde afpersing kunnen om dezelfde reden geen deel uitmaken van deze procedure en worden door de rechtbank daarom buiten beschouwing gelaten. Met betrekking tot het aannemen van steekpenningen en het gebruik van een blik olie is geen schade gevorderd, zodat de (als herhaald en ingelaste bezwaar)gronden hierover niet relevant zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit.
6. Eiser ontkent niet dat hij als gevolg van het plichtsverzuim schadeplichtig is, maar betwist de hoogte van het schadebedrag. Eiser is bereid de daadwerkelijk als gevolg van zijn handelen door de gemeente geleden schade te vergoeden, maar hij kan geen overzicht verstrekken van de gelden die hij ten onrechte heeft ontvangen en onder zich heeft gehouden. Eiser vindt dat het aan verweerder is om de hoogte van de door hem gestelde schade aan te tonen. Verweerder moet dan ook van elk bedrag dat van eiser wordt gevorderd aantonen dat hij dit daadwerkelijk heeft verduisterd. Daarbij heeft eiser onder verwijzing naar het rapport van Verstegen accountants en adviseurs (Verstegen) van 15 september 2015 gesteld dat de financiële administratie van de gemeente [plaats 1] onvolledig en onbetrouwbaar is. Verweerder kan zijn vordering volgens eiser niet op een dergelijke administratie baseren.
7. De rechtbank stelt vast dat de schadeposten c. en e. niet in geschil zijn. Verweerder heeft dan ook terecht gesteld dat eiser verplicht is de onder deze schadeposten vallende kosten te vergoeden aan de gemeente, nu de schade aan eisers schuld is te wijten.