ECLI:NL:RBROT:2018:882

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6364
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot schadevergoeding door ontslagen ambtenaar na plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ontslagen ambtenaar en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 1]. De eiser, die bijna 40 jaar bij de gemeente werkzaam was, werd disciplinair ontslagen wegens zeer ernstig plichtsverzuim, waaronder verduistering van geld en het laten verrichten van privéwerkzaamheden door een ingehuurde onderaannemer tijdens werktijd. De gemeente vorderde schadevergoeding van de eiser, die in totaal € 139.333,10 moest vergoeden. Na bezwaar van de eiser werd dit bedrag verlaagd naar € 100.224,10, maar na aftrek van proceskosten resteerde een vordering van € 99.232,10.

De rechtbank moest beoordelen of zij bevoegd was om van het beroep kennis te nemen, gezien het feit dat de eiser op het moment van het primaire besluit al niet meer in dienst was. De rechtbank concludeerde dat de bepalingen van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten (CAR-UWO) ook van toepassing zijn op gewezen ambtenaren, mits de schade voortvloeit uit hun handelen tijdens hun dienstverband. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht schadevergoeding had gevorderd, aangezien de schade het gevolg was van het plichtsverzuim van de eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet kon aantonen dat de vordering van de gemeente onterecht was en dat de schadeposten die door de gemeente waren opgevoerd, terecht waren. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de verplichting tot schadevergoeding van € 99.232,10 aan de gemeente. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 16/6364

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 januari 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats 1] , eiser,

gemachtigde: mr. J.M.C. Wessels,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 1], verweerder,
gemachtigde: mr. D. van Leersum.

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser verplicht op grond van artikel 15:1:12, eerste lid, van de CAR-UWO door de gemeente [plaats 1] geleden schade als gevolg van zeer ernstig plichtsverzuim te vergoeden.
Bij besluit van 17 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door [naam informant] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 2] (afdelingshoofd) en [naam 3] (beleidsadviseur).

Overwegingen

1.1
Eiser was gedurende bijna 40 jaar werkzaam bij de gemeente [plaats 1] , laatstelijk in de functie van [functie 1] en [functie 2] . Hij was tevens [functie 3] in [plaats 1] .
1.2
Bij besluit van 28 mei 2015 is eiser met ingang van 30 mei 2015 disciplinair ontslag verleend vanwege zeer ernstig plichtsverzuim, bestaande uit het aannemen en verduisteren van geld, het laten verrichten van privéwerkzaamheden door een door de gemeente ingehuurde onderaannemer tijdens diens werktijd en het zonder toestemming meenemen van een blik olie bestemd voor onderhoud op de begraafplaats. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddel aangewend, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser verplicht de schade te vergoeden die de gemeente [plaats 1] heeft geleden ten gevolge van het door eiser gepleegde plichtsverzuim. Verweerder heeft daarbij een bedrag van € 139.333,10 van eiser gevorderd.
1.4
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen een deel van de gevorderde kosten gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Verweerder heeft de vordering vastgesteld op € 100.224,10. Na aftrek van de proceskosten in bezwaar resteert een bedrag van € 99.232,10.
Bevoegdheid
2. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of zij bevoegd is van het beroep kennis te nemen. Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 15:1:12, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten/Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO). Op grond van dat artikel kan de ambtenaar worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van door de gemeente geleden schade, voor zover deze aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten. Ten tijde van het primaire besluit was eiser al ontslagen en geen ambtenaar meer. Dat roept de vraag op of artikel 15:1:12, eerste lid, van de CAR‑UWO op dat moment nog op eiser van toepassing was.
In artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de CAR-UWO is het begrip ambtenaar omschreven. De gewezen ambtenaar is in artikel 15:1:12, eerste lid, van de CAR-UWO niet expliciet uitgezonderd. In de toelichting op artikel 1:1 is vermeld dat uit de gekozen terminologie blijkt dat aansluiting is gezocht bij artikel 1 van de Ambtenarenwet. In dat artikel is in het vierde lid vermeld dat, tenzij het tegendeel blijkt, onder de wet ook de gewezen ambtenaren zijn begrepen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de door verweerder gestelde schade voortvloeit uit het handelen van eiser op het moment dat hij nog ambtenaar in dienst van de gemeente [plaats 1] was, heeft verweerder terecht artikel 15:1:12 CAR-UWO aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd en is de rechtbank bevoegd van het beroep kennis te nemen.
Strafrecht
3. Bij vonnis van de strafrechter van 15 februari 2017 is – voor zover hier relevant – eiser veroordeeld een bedrag van € 27.686,- aan de gemeente [plaats 1] te betalen als schadevergoeding. De strafrechter heeft bewezen geacht dat eiser 11 bedragen die aan de gemeente toebehoorden, heeft verduisterd. Deze bedragen zijn gebaseerd op 11 kwitanties, waarvan het merendeel ook aan de vordering in de onderhavige procedure ten grondslag is gelegd. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat hij zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk schadevergoeding heeft gevorderd, maar dat hij slechts eenmaal tot executie zal overgaan. Gelet hierop en nu het bedrag waartoe de strafrechter eiser heeft veroordeeld nog niet in rechte vaststaat omdat tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld, zal de rechtbank een oordeel geven over het gehele bedrag aan schadevergoeding dat in de onderhavige procedure is gevorderd.
Schadevergoeding
4. De schadeposten die verweerder eiser in het bestreden besluit verplicht te vergoeden zijn:
€ 61.467,- aan schade die eiser heeft toegebracht in verband met door hem aangenomen contante bedragen van rechthebbenden op graven. Dit is een optelsom van alle kwitanties;
€ 20.756,-, het bedrag waarmee eiser de gemeente heeft benadeeld door eigenmachtig minder te berekenen dan het geldende tarief uit de verordeningen;
€ 288,- exclusief BTW betreffende de werkzaamheden die [naam 4] aan de privéstacaravan van eiser heeft verricht, welke uren ten onrechte zijn verantwoord als gemaakte uren ten behoeve van de gemeente;
€ 16.400,- exclusief BTW aan onderzoekskosten van Hoffman Bedrijfsrecherche B.V. (Hoffmann);
€ 1.313,10 betreffende de kosten van het conservatoir beslag.
5. Zoals onder 1.2 is vermeld staat het ontslag van eiser in rechte vast. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd over het ontslag en het plichtsverzuim dat daaraan ten grondslag ligt kan hier daarom niet ter beoordeling staan. De (bezwaar- en beroeps)gronden over het ontbreken van stukken zoals de klacht van [naam 5] en het gespreksverslag, over het onderzoek door Hoffmann en over de gestelde afpersing kunnen om dezelfde reden geen deel uitmaken van deze procedure en worden door de rechtbank daarom buiten beschouwing gelaten. Met betrekking tot het aannemen van steekpenningen en het gebruik van een blik olie is geen schade gevorderd, zodat de (als herhaald en ingelaste bezwaar)gronden hierover niet relevant zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit.
6. Eiser ontkent niet dat hij als gevolg van het plichtsverzuim schadeplichtig is, maar betwist de hoogte van het schadebedrag. Eiser is bereid de daadwerkelijk als gevolg van zijn handelen door de gemeente geleden schade te vergoeden, maar hij kan geen overzicht verstrekken van de gelden die hij ten onrechte heeft ontvangen en onder zich heeft gehouden. Eiser vindt dat het aan verweerder is om de hoogte van de door hem gestelde schade aan te tonen. Verweerder moet dan ook van elk bedrag dat van eiser wordt gevorderd aantonen dat hij dit daadwerkelijk heeft verduisterd. Daarbij heeft eiser onder verwijzing naar het rapport van Verstegen accountants en adviseurs (Verstegen) van 15 september 2015 gesteld dat de financiële administratie van de gemeente [plaats 1] onvolledig en onbetrouwbaar is. Verweerder kan zijn vordering volgens eiser niet op een dergelijke administratie baseren.
Schadeposten c. en e.
7. De rechtbank stelt vast dat de schadeposten c. en e. niet in geschil zijn. Verweerder heeft dan ook terecht gesteld dat eiser verplicht is de onder deze schadeposten vallende kosten te vergoeden aan de gemeente, nu de schade aan eisers schuld is te wijten.
Schadepost a.
8.1
Verweerder heeft door Hoffmann onderzoek laten verrichten naar het vermeende plichtsverzuim van eiser. De resultaten van het onderzoek heeft Hoffmann neergelegd in een rapport van 13 mei 2015. Uit dit rapport komt onder meer naar voren dat eiser gedurende een langere periode meerdere malen geld heeft verduisterd door contant betaalde bedragen voor graven, urn-tuinen en verlengingen van grafrechten niet aan de gemeente [plaats 1] af te dragen, maar in zijn eigen zak te steken. Eiser heeft bekend dat hij jarenlang kwitanties uitschreef aan burgers die hem contant betaalden en dat hij die kwitanties buiten de officiële administratie hield. Verweerder heeft toegelicht dat betalingen altijd plaats dienen te vinden op basis van facturen uit het computersysteem en niet op basis van handgeschreven kwitanties. Naar aanleiding van berichtgeving in de media hebben 22 personen zich bij de gemeente gemeld en handgeschreven kwitanties overgelegd van de aan eiser verrichte betalingen. De kwitanties dateren van 17 oktober 2003 tot 10 april 2015. De betalingen heeft verweerder niet in de financiële administratie van de gemeente terug kunnen vinden. Verweerder heeft de kwitanties opgeteld en is op basis daarvan tot het schadebedrag van € 61.467,- gekomen.
8.2
Ter zitting van de strafrechter heeft eiser van vier van de betrokken bedragen bekend dat hij deze niet heeft afgedragen aan de gemeente, maar deze voor zichzelf heeft gehouden. Het betreft [naam 6] (€ 3.980,-), [naam 7] (€ 6.500,-), [naam 8] (€ 866,-) en [naam 9] (€ 870,-). In de onderhavige procedure zijn dezelfde kwitanties van [naam 6] en [naam 7] aan de besluitvorming ten grondslag gelegd. Het bedrag dat eiser volgens de kwitanties in deze procedure al had geïnd van [naam 9] is € 420,-, dus een lager bedrag dan in de strafrechtelijke procedure. Nu eiser heeft bekend dat hij de bedragen niet aan de gemeente heeft afgedragen, staat dit ook in deze procedure vast.
8.3
Blijkens de door verweerder gegeven toelichting ter zitting en het proces-verbaal van bevindingen van de politie, eenheid [plaats 2] , van december 2016 behoren contante betalingen alleen plaats te vinden bij de afdeling publiekszaken van de gemeente [plaats 1] . Deze betalingen worden geregistreerd in een apart digitaal systeem. Aan iedere betaling wordt een bon-nummer gekoppeld. Er worden twee betalingsbewijzen (bonnen) uitgedraaid met daarop het bedrag en de reden van betalen. Eén bon is voor degene die het bedrag betaalt, de andere bon is voor de kasadministratie van de gemeente [plaats 1] . Het digitale systeem is raadpleegbaar vanaf 2003 tot heden. Hieruit volgt dat, als eiser contant geld zou hebben afgedragen bij de afdeling publiekszaken, hij daarvan een betalingsbewijs (bon) zou hebben gehad. Eiser heeft dergelijke bonnen niet overgelegd. Daar komt bij dat [functie 5] [functie 4] bij de gemeente) en [naam 11] [functie 5] bij de gemeente) beiden hebben verklaard zich niet te kunnen herinneren dat eiser ooit bij hen een contante betaling heeft verricht. Dit is door eiser niet betwist. Wel kwam eiser bij [functie 5] als mensen een betalingsregeling wilden, maar die werden via de bank geregeld en vastgelegd in de computer.
8.4
Eiser kan voorts niet gevolgd worden in zijn stelling dat de vordering niet op de administratie van de gemeente kan worden gebaseerd. Uit het rapport van Verstegen volgt slechts dat het begraafplaatsregistratiesysteem (Key2Begraven) niet op orde is, maar dit geldt niet voor het financiële systeem (Key2Financien). Indien de contante betalingen door eiser aan de gemeente waren afgedragen, hadden ze in het financiële systeem te traceren moeten zijn.
8.5
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ook tijdens het strafrechtelijk onderzoek de administratie van de gemeente [plaats 1] is doorzocht. In het proces-verbaal van bevindingen van december 2016 zijn de resultaten daarvan neergelegd. In de systemen is gezocht naar contante en pinbetalingen tussen 2003 en 2015 en de bedragen op de – in de strafrechtprocedure overgelegde – kwitanties van de betalingen waarvan eiser heeft ontkend dat hij deze heeft verduisterd. Gezocht is op twee dagen voor de kwitantiedatum tot vijf dagen erna. Het jaar 2014 is volledig bezien. Uit het onderzoek is gebleken dat de op de kwitanties genoemde bedragen niet terug te vinden zijn in het digitale kas- en pinbetalingssysteem van de gemeente [plaats 1] . Het betreft de betalingen van [naam 12] (€ 1.640,- en € 3.280,-), mevrouw [naam 13] (€ 1.470,-), [naam 14] (€ 620,-), [naam 15] (€ 4.370,-), [naam 16] (€ 1.930,-) en [naam 17] (€ 2.160,-). Ook in de onderhavige procedure zijn kwitanties met dezelfde bedragen en data overgelegd.
8.6
De strafrechter heeft een aantal kwitanties buiten beschouwing gelaten omdat in het strafrechtelijke onderzoek niet op de afzonderlijke kwitanties maar op de totaalbedragen is gezocht ( [naam 18] , [naam 19] en [naam 20] ) en omdat niet kon worden vastgesteld of de bedragen contant zijn voldaan ( [naam 20] en [naam 21] ). Dit heeft echter niet tot gevolg dat deze bedragen ook in onderhavige procedure niet kunnen worden meegenomen. In deze procedure zijn wel afzonderlijke kwitanties overgelegd van de genoemde personen [naam 18] (€ 1.620,- en € 810,-, tezamen € 2.430,-) en [naam 22] (onderhoudsrecht € 1.332,- en aankooprecht familiegraf € 1.395,-, tezamen € 2.727,-). Aannemelijk is dat bij het administratieve onderzoek in deze procedure ook expliciet op de losse bedragen is gezocht, nu daarvan ook in het primaire besluit een aparte splitsing is gemaakt. Dat de betaling door [naam 21] niet contant zou zijn gedaan is in onderhavige procedure niet aangevoerd en daar zijn ook overigens geen aanwijzingen voor. De verklaring van [naam 22] dat de € 810,- van de kwitantie giraal zou zijn betaald is niet aangetoond met een rekeningafschrift. Ook dit bedrag heeft verweerder niet in de administratie teruggevonden.
8.7
Ook de verklaring van [naam informant] ter zitting ondersteunt eisers standpunt niet. [naam informant] heeft verklaard dat hij ’s avonds op het gemeentehuis bij eiser voor zijn moeder een familiegraf heeft aangekocht. Hij betaalde contant en zag eiser met het geld naar zijn werkplek lopen. Vervolgens ontving [naam informant] een handgeschreven kwitantie van eiser. Uit deze verklaring volgt niet dat eiser het geld bij de afdeling publiekszaken heeft gebracht, dit geregistreerd is in het digitale systeem en dat eiser een officieel uitgedraaid betalingsbewijs (bon) heeft ontvangen.
8.8
Gelet op het vorenstaande en nu verweerder in de financiële administratie geen van de betrokken contante betalingen terug heeft kunnen vinden, terwijl daarvoor wel kwitanties door eiser zijn uitgeschreven, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser de betreffende betalingen verwijtbaar niet heeft afgedragen aan de gemeente.
Schadepost b.
9. Eiser heeft de rechthebbenden op de graven in vrijwel alle gevallen een lager tarief in rekening gebracht dan de tarieven die in de Verordening lijkbezorgingsrechten van de gemeente [plaats 1] (Verordening) zijn vastgesteld. In het primaire besluit heeft verweerder per kwitantie uiteengezet welk bedrag betaald diende te worden op grond van de op dat moment geldende Verordening, welk bedrag eiser in rekening heeft gebracht en welk bedrag de gemeente daardoor aan inkomsten is misgelopen. De onjuiste berekening in het verschil in het bedrag van [naam 23] is in de beslissing op bezwaar aangepast.
Dat sprake was van vergissingen of verschil van interpretatie bij de hantering van de tariefbladen, zoals door eiser gesteld, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Ten eerste is niet aannemelijk dat bij 21 van de 22 kwitanties sprake is van een vergissing. Zeker niet nu het om grote verschillen in bedragen gaat (tussen de € 200,- en € 5.740,-) en de tarieven in de loop der jaren vaak gelijk bleven en bij wijziging niet gelijk waren aan het door eiser gehanteerde bedrag. Ten tweede heeft eiser ter zitting desgevraagd toegelicht dat hij het niet eens was met sommige bedragen en termijnen die uit de Verordening voortvloeiden en hier daarom zonder overleg met een meerdere van af week. Hieruit volgt dat eiser doelbewust in strijd met de Verordening andere bedragen hanteerde. Dat eiser zelf geen voordeel heeft genoten van het hanteren van te late tarieven doet aan zijn aansprakelijkheid niet af. Ook ten aanzien van deze schadepost heeft verweerder terecht gesteld dat eiser de betreffende bedragen verwijtbaar niet heeft afgedragen aan de gemeente.
Schadepost d.
10. Naar aanleiding van signalen over integriteitschending en een klacht waarin eiser werd beticht van het aannemen van steekpenningen heeft de gemeente Hoffmann ingeschakeld om onderzoek te doen naar het vermeende plichtsverzuim. Van een vaag gerucht, zoals door eiser gesteld, was geen sprake. Dat op grond daarvan direct een gespecialiseerd onderzoeksbureau werd ingeschakeld om onafhankelijk en objectief onderzoek te doen, was naar het oordeel van de rechtbank gerechtvaardigd. Hoffmann heeft naar aanleiding van het onderzoek geconcludeerd dat eiser gelden heeft verduisterd, steekpenningen heeft aangenomen en valse documenten heeft opgemaakt en dat hij daarmee de gemeente financieel heeft benadeeld. Op grond van het onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en is hij tot ontslag en het opleggen van de verplichting tot schadevergoeding overgegaan. Het is aan eiser te wijten dat de gemeente deze kosten heeft moeten maken. Gelet hierop heeft verweerder deze kosten niet ten onrechte op eiser verhaald.
Conclusie
11. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder eiser terecht heeft verplicht € 99.232,10 aan geleden schade te vergoeden aan de gemeente [plaats 1] . Onder verwijzing naar overweging 3 van deze uitspraak wijst de rechtbank erop dat, voor zover er overlap is met de toegekende schadevergoeding in de strafrechtprocedure, de bedragen slechts eenmaal kunnen worden geëxecuteerd.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, mr. B. van Velzen en mr. A. Douwes, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.