ECLI:NL:RBROT:2018:8803

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
10/031482-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte na verwonding ex-vriend met schilmesje, beroep op noodweer

Op 17 oktober 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die haar ex-vriend met een schilmesje heeft verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met opzet heeft geprobeerd haar ex-vriend te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De feiten wijzen uit dat de verdachte handelde uit noodweer, aangezien zij zich verdedigde tegen geweld van haar ex-vriend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet schuldig is aan poging tot doodslag of zware mishandeling, en heeft haar vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde en ontslag van alle rechtsvervolging voor de verdachte. De rechtbank heeft deze eis gevolgd en geconcludeerd dat er geen bewijs is voor de beschuldigingen. De verdachte heeft gehandeld in een situatie van acute nood, waarbij zij zich verdedigde tegen de aanvallen van haar ex-vriend. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verwonding die de ex-vriend opliep, grotendeels oppervlakkig was en dat de verdachte met een klein mesje handelde. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien de verdachte niet schuldig is bevonden aan de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/031482-18
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. B. Temeltasch, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 oktober 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte.

4.Motivering vrijspraak primair ten laste gelegde

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

5.Motivering vrijspraak subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde

Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft met een mesje gezwaaid in de richting van de in de tenlastelegging genoemde [naam slachtoffer] en hem daarbij geraakt. Daardoor heeft [naam slachtoffer] een steekwond aan de zijkant van zijn buik opgelopen. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat zij [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De officier van justitie acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen. Aannemelijk is echter dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld. De officier van justitie heeft daarom geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het subsidiair ten laste gelegde niet kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De verdachte heeft met het mesje gezwaaid om [naam slachtoffer] te laten schrikken en te laten ophouden met het gebruiken van geweld tegen haar. De verdachte heeft niet het opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, [naam slachtoffer] met het mesje te raken, laat staan hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Volgens de verdediging kan hooguit de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling worden bewezen. In dat verband is echter betoogd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, zodat haar handelen niet wederrechtelijk is.
Beoordeling
Het handelen van de verdachte en het letsel
Op 13 februari 2018 heeft de verdachte in de slaapkamer van haar woning in Rotterdam met een schilmesje een zwaaiende beweging gemaakt in de richting van [naam slachtoffer] , die op dat moment vlak bij haar stond. Hierbij heeft zij [naam slachtoffer] met dat mesje verwond aan de zijkant van zijn buik. De foto van de verwonding toont een grotendeels oppervlakkige snee in verticale richting, met in het bovenste deel twee hechtingen. De forensisch arts heeft de genezingsduur van de verwonding geschat op ongeveer drie weken.
Is sprake van poging tot zware mishandeling?
Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de verdachte door te handelen zoals zij heeft gedaan willens en wetens, dat wil zeggen met vol opzet, heeft geprobeerd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Evenmin kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Door met een schilmesje een zwaaiende beweging te maken in de richting van de buik van [naam slachtoffer] terwijl hij vlakbij stond, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij [naam slachtoffer] met dat mesje aan de zijkant van zijn buik zou verwonden. Dat er een aanmerkelijke kans was dat zij [naam slachtoffer] zwaar zou verwonden en dat zij die kans ook bewust heeft aanvaard is echter niet komen vast te staan. Het mes dat de verdachte heeft gebruikt is immers van een klein formaat, namelijk een schilmesje. Verder is de verwonding van [naam slachtoffer] grotendeels oppervlakkig, waaruit de rechtbank afleidt dat de verdachte betrekkelijk geringe kracht heeft gebruikt bij het maken van de beweging met het mesje in de richting van [naam slachtoffer] .
Daarom kan niet worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling.
Is sprake van mishandeling?
Zoals hiervoor is overwogen staat vast dat de verdachte [naam slachtoffer] met (voorwaardelijk) opzet letsel heeft toegebracht door met een mes in zijn richting te zwaaien terwijl hij vlak bij haar stond. Dit handelen kan als
mishandeling in de zin van het tenlastegelegde artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht worden aangemerkt als komt vast te staan dat voor dat handelen geen rechtvaardigingsgrond bestond.
Aannemelijk is dat voorafgaande aan het toebrengen van het letsel aan [naam slachtoffer] zich het volgende heeft voorgedaan. [naam slachtoffer] heeft de verdachte, terwijl zij beiden in bed lagen, meermalen, onder andere met zijn vuisten en een mobiele telefoon, tegen haar (achter)hoofd geslagen. Nadat het de verdachte was gelukt van het bed af te komen, heeft [naam slachtoffer] haar bij haar keel gegrepen, haar op het bed gegooid en haar zodanig op het bed gedrukt dat zij geen kant op kon. Ook heeft hij geroepen dat hij haar zou vermoorden. De verdachte heeft [naam slachtoffer] toen in zijn hals gekrabd. Daarop heeft [naam slachtoffer] de verdachte losgelaten en heeft de verdachte opnieuw van het bed af kunnen komen. [naam slachtoffer] heeft de verdachte echter wederom vastgegrepen en haar vervolgens zodanig bij haar keel gepakt dat zij geen lucht meer kreeg. Terwijl zij bij haar keel werd vastgehouden, heeft de verdachte gegrepen naar het enige voorwerp dat binnen haar bereik lag; het schilmesje. Nadat zij dat te pakken had gekregen heeft zij daarmee de beweging gemaakt die tot de verwonding bij [naam slachtoffer] heeft geleid. Vervolgens heeft zij aan [naam slachtoffer] kunnen ontkomen.
Gelet op deze feiten en omstandigheden mocht de verdachte zich verdedigen tegen [naam slachtoffer] . De manier waarop de verdachte zich heeft verdedigd staat in verhouding tot het geweld dat [naam slachtoffer] tegen haar heeft gebruikt. Verder valt niet in te zien dat de verdachte de mogelijkheid had zich op een andere, minder ingrijpende manier effectief te verdedigen.
Het beroep van de verdediging op noodweer slaagt dus. Dit betekent dat er een rechtvaardigingsgrond bestond voor het handelen van de verdachte dat heeft geleid tot het letsel bij [naam slachtoffer] . Daarom kan niet worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [naam slachtoffer] .
Conclusie
De rechtbank zal de verdachte ook vrijspreken van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.

6.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en F.A. Groeneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. van Wingerden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 oktober 2018.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 13 februari 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik(streek) en/of de zijkant van het lichaam van die [naam slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 287 Wetboek van Strafrecht, art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 13 februari 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik(streek) en/of de zijkant van het lichaam van die [naam slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 13 februari 2018 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik(streek) en/of de zijkant van het lichaam van die [naam slachtoffer] te steken.
(art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)