ECLI:NL:RBROT:2018:8774

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
10/660136-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring bedreiging, zware mishandeling, voorhanden hebben van vuurwapen, munitie en cocaïne

Op 28 september 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 21 januari 2018 betrokken was bij een gewelddadig incident in Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling, en het voorhanden hebben van een vuurwapen, munitie en 500 gram cocaïne. Tijdens de zittingen op 29 augustus en 19 en 20 september 2018 zijn de feiten en omstandigheden rondom het incident uitvoerig besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens een drugsdeal een vuurwapen heeft getrokken en daarmee twee andere personen heeft bedreigd. Dit leidde tot een worsteling waarbij de verdachte door een van de medeverdachten werd beschoten en ernstig gewond raakte. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten beoordeeld en geconcludeerd dat de verklaring van de medeverdachte betrouwbaarder was. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen goederen beoordeeld en besloten tot teruggave aan de rechthebbenden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/660136-18
Datum uitspraak: 28 september 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[Naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 29 augustus 2018 en
19 en 20 september 2018.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. de Bruijn heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest.

Waardering van het bewijs

Feit 1

Standpunt van de verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft geen wapen voorhanden gehad.
De verklaring van [medeverdachte 1] wordt niet ondersteund door enig bewijsmiddel en kan niet worden gebruikt voor het bewijs. De sporen die in het forensisch onderzoek zijn aangetroffen, ondersteunen de verklaring van de verdachte. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] haalden beiden ineens een vuurwapen tevoorschijn met het doel hem te rippen. De verdachte is door [medeverdachte 2] met een vuurwapen op zijn hoofd geslagen. Hij is op de bank in een worsteling terecht gekomen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Op het moment dat de verdachte en [medeverdachte 1] op de bank lagen, is er twee keer geschoten. Die schoten hebben de verdachte niet geraakt. Deze schoten hebben de schotbanen door de bank veroorzaakt die tijdens het forensisch onderzoek zijn vastgesteld. Tijdens de worsteling is de verdachte op de grond gevallen. Hij is vervolgens vanuit de deuropening door [medeverdachte 1] beschoten toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de woning verlieten. Dat schot heeft hem in de borst geraakt. De kogel van dat schot is in het lichaam van de verdachte gebleven. Dat verklaart dat dat schot geen beschadigingen op de vloer of in de bank heeft veroorzaakt. Voor zover het gaatje in het hemd van de verdachte ter hoogte van de rechter oksel al een uitschot betreft, dat past de beschadiging aan de jas, die de verdachte ten tijde van het schietincident droeg, daar niet bij. De kogel kan dus niet door het lichaam van de verdachte en de bank zijn gegaan, zodat de verwonding van de verdachte moet zijn veroorzaakt door een derde schot. De kogel van dit derde schot waarmee de verdachte in zijn borst werd geraakt, heeft zijn lichaam niet verlaten.
Het telefoongesprek tussen de verdachte en getuige [getuige] een aantal dagen later dat is afgetapt, en waarin de verdachte zegt dat hij ‘als eerste had geshoot’ gaat, zoals zij beiden verklaren, over het koken en gebruiken van drugs en niet over schieten.
Beoordeling
De partijen in deze zaak verschillen van mening over wat er op 21 januari 2018 is gebeurd in de woning aan de [adres delict] te Rotterdam. De rechtbank ziet zich daarmee voor de keuze geplaatst te bepalen van welk scenario moet worden uitgegaan. Anders gezegd: welke lezing van de gebeurtenissen (hierna: verklaring(en)) is betrouwbaar, die van de verdachte of die van [medeverdachte 1] .
De verdachte wist zich in eerste instantie niet veel te herinneren en heeft daarna wisselende verklaringen afgelegd. Uiteindelijk heeft hij verklaard dat hij op de bank in een worsteling met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] terecht was gekomen en dat hij tijdens deze worsteling schoten hoorde. Toen er aan zijn tas werd getrokken en hij deze vast bleef houden, viel hij voorover op de grond. Toen hij op de vloer lag, schoot [medeverdachte 1] bij het verlaten van de woning vanuit de deuropening in zijn borst.
[medeverdachte 1] heeft direct verklaard dat hij zag dat de verdachte een wapen trok en deze op [medeverdachte 2] richtte. [medeverdachte 1] is toen op de verdachte gesprongen en er ontstond een worsteling op de bank. Tijdens deze worsteling heeft zag hij dat het wapen dat de verdachte in zijn hand had richting zijn buik ging, heeft hij ter zelfverdediging zijn eigen wapen getrokken en geschoten. Het wapen dat [medeverdachte 1] bij zich had, was volgens hem van een 7.62 mm kaliber. Het wapen van de verdachte heeft hij afhandig gemaakt en mee naar huis genomen. Het wapen is daar later op zijn aanwijzingen door de politie aangetroffen.

Forensische bevindingen
In de woning aan de [adres delict] zijn in de bank meerdere in- en doorschotbeschadigingen geconstateerd. De eerste schotbaan leidt rechtstandig naar beneden door de zitting van de bank. Onder de bank is in de vloer een afgeschoten 7.62 mm projectiel aangetroffen. In de slaapkamer van de woning is in een doosje een kogelhuls van het kaliber 7.62 mm gevonden.
De tweede schotbaan loopt via de rug- en armleuning van de bank door een computerkast tot aan de vloer voor het bureau. In de vloer is een inschot-beschadiging geconstateerd, maar geen afgeschoten projectiel aangetroffen. In het in de slaapkamer gevonden doosje is één afgeschoten 9 mm projectiel aangetroffen. Het meergenoemde doosje is door de bewoner van de woning, op de dag van het incident na het opruimen gevuld en verstopt. De schietbeschadigingen op de kogel zijn veroorzaakt door een wapen met een 9 mm kaliber. Het wapen dat in de woning van [medeverdachte 1] is aangetroffen en door hem wordt aangeduid als het wapen van de verdachte is een 9 mm kaliber wapen.
Naast de geconstateerde schotbeschadigingen in de bank werden geen andere beschadigingen aangetroffen die zouden kunnen passen bij beschadigingen veroorzaakt door afgevuurde kogels.
Tussenconclusie I
De verklaring van [medeverdachte 1] , die hij aflegde voordat hij beschikte over de forensische bevindingen, passen goed bij het technische bewijs in het dossier. De door de forensische opsporing gereconstrueerde schotbanen passen daarentegen niet bij een schot afgevuurd vanuit de deuropening, zoals de verdachte heeft verklaard.

Derde schot
Ter onderbouwing van zijn verklaring over een derde schot vanuit de deuropening heeft de verdachte op de zitting naar voren gebracht dat zijn moeder aan de verbalisanten die in het ziekenhuis langs kwamen, heeft verteld dat er een kogel uit zijn lichaam was verwijderd. Op zichzelf is dit al niet in lijn met de feiten. Zijn moeder heeft alleen verklaard dat haar zoon in de rechterzijde van zijn borst is geraakt en dat de kogel er via de rechterzijde uit is gegaan. Zij spreekt niet van een door de artsen verwijderde kogel.
In de FARR verklaring van 28 maart 2018 wordt melding gemaakt van twee wonden. In de aanvullende FARR verklaring van 10 september 2018 wordt, in reactie op de door de rechtbank geformuleerde vraag, ontkend dat er in het ziekenhuis een projectiel als gevolg van het incident in het lichaam van de verdachte werd aangetroffen en/of uit het lichaam is verwijderd.
Bovendien blijkt uit de aanvullende processen-verbaal van de politie inzake het onderzoek aan de kleding die de verdachte op 21 januari 2018 droeg, dat zowel in het shirt als de jas van de verdachte een gaatje zichtbaar is. Dit wijst op een uitschot ter hoogte van de wond in de rechter oksel van de verdachte. Dat het gaatje in de jas lager zit dan het gaatje in het shirt, maakt dit niet anders. In de worsteling op de bank kan immers de jas omhoog zijn geschoven, waardoor de kogel de jas op een punt lager dan de oksel heeft doorboord.
Tussenconclusie II
De verklaring van de verdachte over een derde schot, al dan niet vanuit de deuropening, vinden in de betrouwbaarheid geen bevestiging in de medische bevindingen en de forensische vaststellingen aangaande de kleding van de verdachte.

Tapgesprek tussen de verdachte en [getuige]
Op 27 januari 2018 heeft de verdachte met getuige [getuige] gebeld. In dit gesprek zegt de verdachte over Daniël van Leenen, de bewoner van de woning, die bij het schietincident aanwezig was: ‘hij weet niet dat ik als eerste had geshoot daar. (…) Hij was aan het bukken echt he’. [getuige] antwoordt daarop: ‘Ja, hij had niets meer gezien toch’. De verdachte zegt: ‘Hij hoorde wel die struggle enzo’. [getuige] reageert daarop weer met ‘Ja hij had niets gezien joh’.
De verklaring van de verdachte en van de getuige [getuige] (bij de politie en op de zitting) dat onder het woord ‘geshoot’ in dit gesprek het koken van drugs wordt verstaan, acht de rechtbank gelet op de context van het gesprek volstrekt ongeloofwaardig. Dat wordt nog versterkt door de omstandigheid dat door de verdachte zelf is verklaard dat hij op 21 januari 2018 helemaal geen drugs heeft gekookt.
Tussenconclusie III
In het afgetapte telefoongesprek zegt de verdachte tegen [getuige] dat hij als eerste heeft geschoten. Deze uitlating raakt de betrouwbaarheid van de verklaring van de verdachte in het hart.
Conclusie
[medeverdachte 1] geeft direct na zijn aanhouding zijn verklaring en is tot en met de zitting bij deze verklaring gebleven, ook wanneer de omstandigheden mogelijk aanleiding gaven tot aanpassing. Deze verklaring past bovendien bij het technische bewijs in het dossier dat hij op het moment dat hij de verklaring gaf nog niet kende.
De verdachte heeft een aantal maal zijn verklaringen aangepast. De door de forensische opsporing gereconstrueerde schotbanen passen niet bij een schot afgevuurd vanuit de deuropening zoals de verdachte in zijn laatste verklaring heeft verklaard. Die verklaring vindt bovendien voor wat betreft de betrouwbaarheid geen bevestiging in de medische bevindingen en de forensische vaststellingen aan de kleding van de verdachte. Ten slotte wordt de betrouwbaarheid van de verklaring scherp geraakt door de inhoud van het afgetapte telefoongesprek.
Kort en goed: de verklaring van [medeverdachte 1] is betrouwbaar en de verklaring van de verdachte niet. De verklaring van de verdachte wordt daarom ten grondslag gelegd aan de bewezenverklaring. Het verweer wordt verworpen.
Feit 2
Standpunt van de verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken, omdat het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt dat de verdachte de Steijr voorhanden heeft gehad.
Beoordeling
Gezien hetgeen is overwogen onder feit 1, stelt de rechtbank vast dat de verdachte een Steijr 9 mm vuurwapen met daarin kogelpatronen voorhanden heeft gehad.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
Feit 3
Standpunt van de verdediging
Het betreft volgens de verdachte slechts 200 gram cocaïne. Daarnaast is de drugs niet getest en kan daarmee niet met zekerheid worden gezegd dat het om pure cocaïne ging.
Beoordeling
Vaste jurisprudentie is dat wanneer iemand in het vermoedelijke bezit van cocaïne wordt aangetroffen, de aanwezigheid van die stof ook zonder een chemisch deskundigenrapport kan worden bewezenverklaard als dat uit overige feiten en omstandigheden kan worden afgeleid.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar de woning kwamen om 500 gram cocaïne van de verdachte te kopen. Zij hebben zich vergewist van de kwaliteit van de cocaïne, deze meegenomen en als cocaïne doorverkocht.
De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de verklaringen van [medeverdachte 1] , nu deze hemzelf net zo zwaar belasten als de verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte, samen met anderen, op 21 januari 2018 500 gram cocaïne voorhanden heeft gehad.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
Feit 4
Het tenlastegelegde feit is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere motivering bewezen worden verklaard.
Feit 5
Standpunt van de officier van justitie
Op basis van het dossier kan wettig en overtuigend worden vastgesteld dat de verdachte de werkelijke herkomst van de personenauto heeft willen verhullen of verborgen heeft willen houden door deze op naam van zijn moeder te stellen. De verdachte is, in tegenstelling tot zijn moeder, bij politiecontroles vaak in de auto aangetroffen. Bovendien draagt hij de autosleutels bij zich. Daarnaast kan worden vastgesteld dat de verdachte het geldbedrag onder zich heeft gehad terwijl hij wist dat het geld uit drugshandel afkomstig was.
Beoordeling
Voor het tenlastegelegde witwassen geldt in het algemeen dat, als de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen opleveren, van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de auto en het geld. Een dergelijke verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte aan deze criteria voldoet. De verklaringen van de verdachte, zijn moeder en zijn vriendin zijn door de officier van justitie geverifieerd en (daardoor) niet volstrekt onaannemelijk geworden. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat de personenauto en het aangetroffen geld uit misdrijf afkomstig waren of deze moesten verhullen.
Conclusie
De verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
Feit 6
Het tenlastegelegde feit is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere motivering bewezen worden verklaard.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3 redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring van de onder 4 en 6 tenlastegelegde feiten redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Op die wijze dat:
1.
hij op 21 januari 2018 te Rotterdam [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door
- een vuurwapen aan die [medeverdachte 1] en die [medeverdachte 2] te
tonen en
- een vuurwapen op die [medeverdachte 1] en die [medeverdachte 2] te
richten;
2.
hij op 21 januari 2018 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Steijr, type S9, kaliber 9x19 mm,
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III te weten kogelpatronen van het merk Geco kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 21 januari 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 500 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op 26 maart 2018 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 48,6 gram, van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 21,5 gram, van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
6.
hij op 26 maart 2018 te Rotterdam munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III, te weten 10 kogelpatronen, merk Sellier & Bellot, kaliber 9x19 mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;

2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

3. medeplegen van opzettelijk in vereniging handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

4. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

6. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 21 januari 2018 vond een drugsdeal plaats in de woning aan de [adres delict] te Rotterdam. Tijdens de drugsdeal heeft de verdachte als eerste een wapen getrokken om de anderen daarmee te bedreigen. [medeverdachte 1] heeft daarop gereageerd door bovenop de verdachte te springen. Omdat hij hem niet onder controle kreeg en de verdachte het wapen op hem richtte, heeft hij uit noodweer eenmaal op de verdachte geschoten en hem daarbij in de borst geraakt, waardoor de verdachte ernstige verwondingen heeft opgelopen. De drugs zijn uiteindelijk door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , zonder te betalen, meegenomen.
Hieruit volgt dat de verdachte een wapen en daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad. En dat niet alleen, hij heeft met dit wapen twee personen bedreigd door hen dit wapen te tonen en op hen te richten. Ook is in de woning van de verdachte een tiental kogelpatronen aangetroffen. Het gevaar van het voorhanden hebben van (geladen) vuurwapens behoeft geen betoog, de verdachte heeft dit zelf aan den lijve ondervonden.
Daarnaast heeft de verdachte samen met anderen 500 gram cocaïne voorhanden gehad. Voorts is in de woning van de verdachte een hoeveelheid cocaïne en MDMA aangetroffen. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij daarin handelt. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat de handel in verdovende middelen andere vormen van (zware) criminaliteit met zich meebrengt, zoals ook in dit geval weer duidelijk is geworden. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van die negatieve effecten.
Bij het bepalen van de op te leggen straf is acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 augustus 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor feiten die verband hielden met verdovende middelen.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de conclusie dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De straf is aanzienlijk lager dan door de officier van justitie geëist. Dit wordt in de eerste plaats veroorzaakt doordat de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring. Daarnaast gaan de oriëntatiepunten straftoemeting van de Rechtspraak uit van andere straffen dan de standaardrichtlijnen van het Openbaar Ministerie waarop de officier van justitie zich heeft gebaseerd bij haar eis. Ook heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte levensbedreigend gewond is geraakt en daardoor al nadelige gevolgen van zijn handelen heeft ervaren.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

In beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen personenauto en het aangetroffen geldbedrag verbeurd te verklaren.
De verdediging heeft verzocht de beslagen goederen terug te geven aan de rechthebbenden.
Beoordeling
Gelet op de vrijspraak van feit 5 zal ten aanzien van de personenauto een last tot teruggave aan de rechthebbende R. Nathoe worden gegeven en ten aanzien van het geldbedrag van
€ 18.855,00 een last tot teruggave aan de verdachte worden gegeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 5 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave van de personenauto aan de rechthebbende R. Nathoe;
- gelast de teruggave van het geldbedrag van € 13.855 aan de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en P.M. van Russen Groen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst gewijzigde tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 21 januari 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] van het leven te
beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een of meer
vuurwapen(s) (een) kogel(s) heeft afgevuurd op, althans in de richting van,
het lichaam van die [medeverdachte 1] en/of het lichaam van die [medeverdachte 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 januari 2018 te Rotterdam
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- een of meer vuurwapen(s) aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te
tonen en/of
- een of meer vuurwapen(s) op die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] te
richten en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een of meer vuurwapen(s) (een) kogel(s) af
te vuren in de kamer waar die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] zich
bevonden;
2.
hij op of omstreeks 21 januari 2018 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van
de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de
vorm van een pistool van het merk Steijr, type S9, kaliber 9x19 mm,
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie
III te weten
10 kogelpatronen van het merk Geco kaliber 9 mm,
voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 21 januari 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 500 gram, in elk geval een hoeveelheid,
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
en middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 26 maart 2018 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 48,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of ongeveer 21,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of MDMA
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op of omstreeks 26 maart 2018, te Rotterdam, althans in Nederland,
a. a) van een of meer voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 13.885 euro en/of
een personenauto (merk Volkswagen, type Golf, kenteken [kenteken] ),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen en/of
heeft verhuld, dan wel verborgen heeft gehouden en/of heeft verhuld wie de
rechthebbende op dit voorwerp/deze voorwerpen is, en/of dit voorwerp/deze
voorwerpen geld voorhanden heeft gehad,
dan wel
b) een of meer voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 13.885 euro en/of een
personenauto (merk Volkswagen, type Golf, kenteken [kenteken] ),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen en/of
heeft omgezet, en/of van een of meerdere voorwerpen, te weten een geldbedrag van 13.885 euro en/of een personenauto (merk Volkswagen, type Golf, kenteken [kenteken] ), gebruik
heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig(e) misdrijf/misdrijven;
subsidiair
hij op of omstreeks 26 maart 2018, te Rotterdam, althans in Nederland,
een of meer voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 13.885 euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist, althans had moeten vermoeden, dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
6.
hij op of omstreeks 26 maart 2018 te Rotterdam munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 10 kogelpatronen, merk Sellier & Bellot, kaliber 9x19 mm, voorhanden heeft gehad.