ECLI:NL:RBROT:2018:8762

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
10/661022-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging tot doodslag en wapenbezit met noodweerverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 september 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van wapens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 januari 2018 in Rotterdam met een vuurwapen heeft geschoten op een persoon, maar dat dit handelen plaatsvond in een noodweersituatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waardoor het feit niet strafbaar was.

Daarnaast was de verdachte ook aangeklaagd voor het voorhanden hebben van twee wapens van categorie III. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte bekend was met het bezit van een van de wapens, maar dat het verweer van noodweer ten aanzien van het andere wapen niet kon worden aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor het voorhanden hebben van de wapens, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en de overige tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging voor het feit dat aan de vordering ten grondslag lag. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/661022-18
Datum uitspraak: 28 september 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[Naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief in de
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr J.F. van Duin, advocaat te Ridderkerk.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 29 augustus 2018 en 19 en 20 september 2018.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. de Bruijn heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 en 3 tenlastegelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 4 en 5 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek van het voorarrest.

Waardering van het bewijs

Feit 1

Het onder 1 tenlastegelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Feiten 2 en 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 en 3 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Feit 4
Het onder 4 tenlastegelegde is door de verdachte bekend ten aanzien van de Steijr met de daarin aanwezige munitie en het 7.62 mm kaliber wapen. Dit feit zal zonder nadere bespreking voor dat gedeelte bewezen worden verklaard. Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het derde wapen en de overige munitie voorhanden heeft gehad, zodat van dat gedeelte van de tenlastelegging vrijspraak volgt.
Feit 5
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte geen 500 gram maar 200 gram cocaïne heeft meegenomen uit de woning.
Beoordeling
Het is de verdachte zelf die heeft verklaard dat het de bedoeling was om 500 gram cocaïne te kopen en dat het uiteindelijk ook 500 gram cocaïne bleek te zijn.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
1.
hij op 21 januari 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te
beroven, met dat opzet met een vuurwapen (een) kogel heeft afgevuurd op het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in de periode van 21 januari 2018 tot en met 23 februari 2018 te Rotterdam, wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een semiautomatisch werkend pistool van kaliber 7, 62mm en
- een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Steijr, kaliber 9 mm,
en munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III te weten
- 9 kogelpatronen, kaliber 9mm (op 24 februari 2018 aangetroffen in het hierboven omschreven pistool van het merk Steijr), voorhanden heeft gehad;
5.
hij op 21 januari 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 500 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. poging tot doodslag

4. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

5. medeplegen van opzettelijk in vereniging handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Strafbaarheid van feit 1: noodweerverweer
Door de officier van justitie en de verdediging is geconcludeerd dat feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die maken dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Beoordeling
De rechtbank sluit zich aan bij die standpunten. Aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft geschoten in een situatie waarin hij moest vrezen voor zijn eigen leven. Na te zijn bedreigd met een vuurwapen raakte de verdachte in een worsteling waarbij het wapen van zijn bedreiger in de richting van zijn buik werd gebracht. Met het schieten heeft hij zich daartegen verdedigd.
Conclusie
Het feit is dus niet strafbaar.
Strafbaarheid van feit 4 ten aanzien van de Steijr: noodweerverweer
Door de verdediging is aangevoerd dat het afpakken en meenemen van het wapen deel uitmaakte van de noodweersituatie waarin de verdachte zich bevond en daarmee het feit rechtvaardigt.
Beoordeling
De noodweersituatie waarin de verdachte zich bevond en waartegen hij zich mocht verdedigen, duurde niet meer voort na het moment dat de verdachte de woning verliet en het wapen meenam om uiteindelijk in een kruipruimte te verstoppen.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen en het feit is dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft twee wapens voorhanden gehad. Eén van deze wapens heeft de verdachte geladen bij zich gedragen toen hij naar een drugsdeal ging, de ander heeft hij meegenomen van de verkoper en elders verstopt. Het laatstgenoemde wapen was niet doorgeladen, maar er zaten wel negen kogelpatronen in het magazijn. De verdachte heeft door op deze manier te handelen een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van anderen in het leven geroepen. Het bezit van wapens maakt het gebruik daarvan mogelijk en met name een geladen wapen wordt, zo leert de ervaring, zonder veel moeite ingezet, zoals blijkt uit onderhavige gebeurtenissen. De verdachte heeft met zijn wapen bij iemand een potentieel levensbedreigende verwonding veroorzaakt.
Om die redenen moet tegen illegaal vuurwapenbezit streng worden opgetreden.
De verdachte heeft daarnaast samen met anderen 500 gram cocaïne voorhanden gehad. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat de handel in verdovende middelen andere vormen van (zware) criminaliteit met zich meebrengt, zoals ook in dit geval weer duidelijk is geworden. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van die negatieve effecten.
Bij het bepalen van de op te leggen straf is gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 augustus 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor drugsdelicten.
Daarnaast is gekeken naar de inhoud van een rapport van Reclassering Nederland van 14 augustus 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte komt vanaf veertienjarige leeftijd in aanraking met politie en justitie inzake vermogenscriminaliteit, waarbij de ernst van het feit toeneemt en er een verschuiving plaats lijkt te vinden richting drugscriminaliteit. Risicofactoren zijn gelegen in het bestedingspatroon van de verdachte, zijn weigering ‘de tering naar de nering’ te zetten en zijn criminele mindset. Zorgelijk is dat de verdachte zich bij het plegen van strafbare feiten niet laat weerhouden door een justitieel kader, intensieve (GPS) controle en beloftes richting familie en partner. Hij recidiveert meerdere keren binnen een proeftijd.
De kans op recidive wordt ingeschat op gemiddeld tot hoog. De verdachte recidiveerde eerder binnen een proeftijd en viel ten tijde van de feiten waar hij nu van verdachte wordt onder de ‘overvallersaanpak’ wat inhoudt een verscherpt toezicht met strikte controle, intensieve begeleiding, samenwerking met de ketenpartners binnen het Veiligheidshuis Rotterdam en regelmatige contacten met zijn adoptieagent. De verdachte kwam tijdens dit toezicht zijn afspraken na en leverde goede prestaties op school en de sport. Desondanks hield hij zich kennelijk actief bezig met het organiseren van een drugsdeal.
De kans op letselschade wordt ingeschat op gemiddeld tot hoog. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogenscriminaliteit waarbij geweld is gebruikt.
Er wordt geadviseerd een gevangenisstraf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Eerdere toezichten en interventies hebben tot op heden niet bijgedragen aan de beoogde gedragsverandering en het beperken van het gevarenrisico.
De ernst van de feiten en het advies van de reclassering in ogenschouw genomen, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd
[slachtoffer 1]ter zake van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.857,32 aan materiële schade en een vergoeding van € 15.000,00 aan immateriële schade.
De officier van justitie en de verdediging hebben geconcludeerd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging voor feit 1 en wordt vrijgesproken van de onder 3 tenlastegelegde feit. In deze procedure wordt om die reden over de vordering van de benadeelde partij geen inhoudelijke beslissing genomen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 4 en 5 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het onder feit 1 bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en P.M. van Russen Groen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst gewijzigde tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 januari 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te
beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een of meer vuurwapen(s) (een) kogel(s) heeft afgevuurd op het lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 21 januari 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door
- een of meer vuurwapen(s), althans (een) op een vuurwapen gelijkend(e)
voorwerp(en), aan die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] te tonen en/of
- een of meer vuurwapen(s), althans (een) op een vuurwapen gelijkend(e)
voorwerp(en), op die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] te richten;
3.
hij op of omstreeks 21 januari 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging, althans alleen,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een of meer vuurwapens(s) op het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] te slaan;
4.
hij in of omstreeks de periode van 21 januari 2018 tot en met 23 februari 2018 te Rotterdam, althans in Nederland, een of meer wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten
- - een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 30 van die wet in de vorm van een semiautomatisch werkend pistool van het merk Tokarev, type TT-33 of een afgeleide daarvan zoals het merk Zastava, type 57, kaliber 7, 62mm en/of
- een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van een tot op heden onbekend gebleven merk, type en kaliber en/of
- een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Steijr, kaliber 9 mm,
en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III te weten
- 4 kogelpatronen, kaliber 9mm (op 21 januari 2018 aangetroffen in de woonkamer van de woning aan de [adres delict] ) en/of
- 4 kogelpatronen, kaliber 9mm (op 22 januari 2018 aangetroffen in de slaapkamer van de woning aan de [adres delict] ) en/of
- 9 kogelpatronen, kaliber 9mm (op 24 februari 2018 aangetroffen in het hierboven omschreven pistool van het merk Steijr), voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 21 januari 2018 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 500 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;