ECLI:NL:RBROT:2018:8713

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2018
Zaaknummer
10/691161-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsdelicten en poging tot doodslag met terbeschikkingstelling

Op 22 oktober 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-partner heeft achtervolgd en met een mes heeft gestoken. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling en verboden wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 8 oktober 2017 in Rotterdam met zijn auto tegen de auto van het slachtoffer is gereden en haar vervolgens met een mes in de hals heeft gestoken. Het slachtoffer liep ernstige verwondingen op, maar overleefde dankzij tijdig medisch ingrijpen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van vier jaar op, alsook terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens had en dat TBS noodzakelijk was voor de veiligheid van anderen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, inclusief immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die een langdurige relatie met de verdachte had gehad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/691161-17
Datum uitspraak: 22 oktober 2018
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting PI Dordrecht te Dordrecht,
raadsman mr. P.T. Verweijen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 6 juni 2018 en 8 oktober 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 6 juni 2018 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3 primair (poging doodslag) en 4 ten laste gelegde;
  • ten aanzien van de feiten 1 primair, 3 primair en 4: veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest, alsmede de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden;
  • ten aanzien van feit 2: veroordeling van de verdachte tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar;
  • toewijzing van de vordering benadeelde partij tot een bedrag van € 1.890,00 voor materiële schade en een bedrag van € 20.000,00 voor immateriële schade;
  • oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer.

4.Waardering van het bewijs

Feit 1

Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Daartoe is aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat door het botsen tegen de auto van [naam slachtoffer] de aanmerkelijke kans is ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het dossier biedt te weinig concrete gegevens voor de conclusie dat het botsen tegen de auto van [naam slachtoffer] – een auto van 2016 die is voorzien van veiligheidsvoorzieningen als airbags – met de gemeten snelheid heeft geleid tot een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voor [naam slachtoffer] . Daarnaast blijkt uit het dossier evenmin dat de verdachte bewust is geweest van zodanige aanmerkelijke kans, laat staan dat hij deze kans bewust heeft aanvaard.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [naam slachtoffer] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden. Het zal in alle gevallen moeten gaan om de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting zijn de volgende aan wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Op 8 oktober 2017 heeft de verdachte als bestuurder van zijn auto, merk BMW, type 5er Reihe, gereden over de [plaats delict] te Rotterdam. Hij reed achter [naam slachtoffer] aan die een auto bestuurde van het merk Volkswagen, type Up. Daarbij reed de verdachte meerdere keren met de voorzijde van zijn auto tegen de achterzijde van de auto van [naam slachtoffer] . Op een gegeven moment bracht [naam slachtoffer] haar auto tot stilstand en trok zij de handrem aan. De verdachte reed vervolgens met zijn auto tegen de achterzijde van de auto van [naam slachtoffer] aan en duwde haar auto in voorwaartse richting, terwijl de handrem van de auto was aangetrokken en zij het rempedaal intrapte. Zo gingen beide auto’s in de richting van de gevel van een flatgebouw aan de [plaats delict] . De auto van [naam slachtoffer] botste vervolgens frontaal tegen de gevel en een terrasmuur van het flatgebouw waarbij de airbags van de auto werden geactiveerd. De voorzijde van de auto van [naam slachtoffer] en de terrasmuur van het flatgebouw raakten zwaar beschadigd door de aanrijding.
De dienst Forensische Opsporing heeft een verkeersongevallen-analyse uitgevoerd en daarvoor onderzoek ingesteld naar de in de betrokken auto’s aanwezige datadragers en de daarin opgeslagen ongevalsgegevens. In de auto van [naam slachtoffer] werd in het storingsoverzicht in de steeringassist een snelheid aangetroffen van 38.69 km/uur met als storings tekst “6351360 – Crash Shut-Down Activated”. Deze melding is opgeslagen net na het moment dat er ook een zogenaamde crash shutdown signaal door de Airbag module is verzonden. Dit signaal wordt gegeven als er een veiligheidsmiddel zoals gordelspanner of airbag wordt geactiveerd. De onderzoekers leiden uit een en ander af dat de Volkswagen met de linker voorzijde tegen de gevel en vervolgens met de voorzijde tegen het muurtje is gebotst, dit laatste met een indicatieve snelheid van ongeveer 38 km/uur.
Deze bevindingen passen naar het oordeel van de rechtbank in de verklaringen van de verdachte, [naam slachtoffer] en de getuige [naam getuige] . De verdachte heeft immers verklaard dat hij een paar keer tegen haar is aangeknald en dat bij de laatste botsing zijn airbags uitgingen. [naam slachtoffer] heeft verklaard dat haar auto vooruit werd geduwd en dat zij steeds harder gingen. Getuige [naam getuige] heeft gezien dat de BMW continu tegen 'de witte Lupo' aanreed en heeft vervolgens een harde klap gehoord. De foto's van de betrokken auto's laten een fors schadebeeld zien, waarbij de VW met name aan de linker voorkant is vervormd en grote schade heeft opgelopen.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de auto van [naam slachtoffer] , ondanks de aangetrokken handrem en het ingetrapte rempedaal, werd voortgeduwd door de auto van verdachte en met een snelheid van ongeveer 38 km/uur tegen een gebouw tot stilstand is gekomen, waardoor de airbags van beide auto’s werden geactiveerd.
De rechtbank is gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in het bijzonder de snelheid van de auto van [naam slachtoffer] op het moment dat zij tegen het flatgebouw knalde, van oordeel dat er sprake is geweest van een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar algemene ervaringsregels neemt de rechtbank aan dat het botsen / aanrijden tegen een auto die daardoor met een snelheid van circa 38 km/uur met de voorzijde tegen een gevel / terrasmuurtje botst, een substantiële kans in het leven roept dat de bestuurder zwaar lichamelijk letsel oploopt. Veiligheidsvoorzieningen verkleinen deze kans weliswaar, maar nemen niet weg dat de resterende kans op bijvoorbeeld (gecompliceerde) breuken, inwendig letsel en/of whiplash-gerelateerd trauma, van zodanige omvang kan worden geacht dat is voldaan aan het vereiste van een aanmerkelijke kans als hiervoor bedoeld.
De gedraging van de verdachte, vooral het met zijn auto voortduwen van de auto van [naam slachtoffer] in de richting van een flatgebouw met een snelheid van ongeveer 38 km/uur, welke snelheid nog werd beperkt door de aangetrokken handrem en ingetrapte rem, kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht te zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [naam slachtoffer] dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie
De rechtbank is, evenals de officier van justitie, van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 3 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 3 primair impliciet ten laste gelegde ‘voorbedachte raad’ niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de poging doodslag, behoudens het hierna te bespreken beroep op vrijwillige terugtred.
De rechtbank is van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte – het steken met het mes in onder andere de keel van [naam slachtoffer] – tenminste sprake is geweest van voorwaardelijk opzet gericht op de dood van [naam slachtoffer] .
Feiten 2 en 4
De onder 2 en 4 ten laste gelegde zijn door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard, nu de verdediging zich heeft gerefereerd en geen vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van beide feiten.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair)
hij op 08 oktober 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet
-met een auto is gereden tegen de auto waarin die [naam slachtoffer] reed en
-met een auto de auto waarin die [naam slachtoffer] reed heeft aangeduwd en
-met een auto de auto waarin die [naam slachtoffer] reed tegen een gebouw heeft geduwd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 08 oktober 2017 te Rotterdam als bestuurder van een
voertuig (een auto, merk BMW), daarmee rijdende op de weg (waaronder de
[plaats delict] ),
-is gereden tegen de auto waarin die [naam slachtoffer] reed en
-de auto waarin die [naam slachtoffer] reed heeft aangeduwd en
-de auto waarin die [naam slachtoffer] reed tegen een gebouw heeft geduwd, door welke
gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
3. ( primair)
hij op 08 oktober 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
die [naam slachtoffer] met een mes heeft gestoken in het bovenlichaam en de keel en andere delen van het lichaam, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
4.
hij op 08 oktober 2017 te Rotterdam wapens van
categorie III, te weten een pistool (merk Zastava, type M57, kaliber 7.62)
en een pistool (merk Fn, type 1906, kaliber 6.35), en (bijpassende)
munitie van categorie III, te weten vijf kogelpatronen
(kaliber 6.35) en zeven kogelpatronen (kaliber 6.35
mm) en tien
kogelpatronen(kaliber .38 special),
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring cursief verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feiten

Beroep op vrijwillige terugtred ten aanzien van feit 3 primair

Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat hem, wat betreft de poging tot doodslag, een geslaagd beroep toekomt op vrijwillige terugtred. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte meerdere handelingen heeft verricht, waaronder het bellen met 112 en het dichtdrukken van de wond, om te voorkomen dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Beoordeling
Hiervoor is bewezen verklaard dat sprake is van een poging doodslag. De voltooiing van deze poging sluit een beroep op vrijwillige terugtred ex artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht niet uit. Indien dat beroep zou slagen, kan de verdachte niet als dader worden aangemerkt. Voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging is veelal een zodanig optreden van de verdachte vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting zijn de volgende aan wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Nadat de verdachte het slachtoffer met een mes had gestoken in het bovenlichaam en de keel en andere delen van het lichaam zag hij dat het slachtoffer onder het bloed zat. Hij heeft 112 gebeld en zijn handen om / tegen de wond bij de keel gehouden tot er iemand zou komen om te helpen. Volgens de ter plaatse gekomen politieambtenaren liep er veel bloed uit de hals van het slachtoffer. Het slachtoffer had meerdere steekwonden, onder meer in haar buik, haar borst en in haar hand.
Uit de medische informatie van het Erasmus MC valt op te maken dat ten gevolge van de gedeeltelijke doorsnijding van de luchtpijp het slachtoffer in een acute levensbedreigende toestand verkeerde, waarbij de druk in de bloedvaten te laag was om de vitale lichaamsfuncties in stand te houden. Mede hierdoor zou dat snel kunnen resulteren in het afsterven van cellen.
Onder deze omstandigheden zijn de handelingen van de verdachte naar het oordeel van de rechtbank naar hun aard volstrekt onvoldoende en ongeschikt geweest om het door hem beoogde gevolg te beletten. Die handelingen hebben mogelijk de kans op overleving in positieve zin beïnvloed, maar hebben de levensbedreigende medische toestand niet kunnen wegnemen. Daarvoor was medische behandeling en een spoedoperatie nodig. In dit licht is – mede gelet op de aard van het misdrijf – het hier bedoelde handelen van de verdachte onvoldoende voor de conclusie dat de dood niet is ingetreden door van zijn wil afhankelijke omstandigheden. Het beroep op vrijwillige terugtred wordt dan ook, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
De bewezen feiten leveren op:

1.(primair)

poging tot zware mishandeling;

2.
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

3.(primair)

poging tot doodslag;

4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft geprobeerd zijn ex-partner zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met zijn auto tegen de auto waarin het slachtoffer reed te botsen en haar tegen een flatgebouw aan te duwen. Hij heeft het slachtoffer achtervolgd en is daarbij meerdere keren met zijn auto tegen de achterzijde van de auto van het slachtoffer aangereden. Dit alles om haar tot stoppen te dwingen. Het slachtoffer is uiteindelijk hierdoor in haar auto, met een snelheid van ongeveer 38 km/uur, tegen een gevel en een muurtje gedreven. Vervolgens is de verdachte uitgestapt, heeft hij het portier van de auto van het slachtoffer opengetrokken en heeft hij vrijwel direct met een mes op haar ingestoken, waardoor het slachtoffer meerdere steekwonden opliep. Vooral een steekwond in de hals van het slachtoffer leverde een acute levensbedreigende situatie op. Het slachtoffer voelde de lucht uit haar lichaam ontsnappen en slechts door tijdig en adequaat medisch ingrijpen van (trauma)artsen is het slachtoffer niet komen te overlijden.
De verdachte heeft zich hierdoor schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten, waarbij op grove wijze inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Kennelijk was op dat moment het leven van het slachtoffer niets waard voor de verdachte. Het slachtoffer moet dat gevoeld hebben, wat een enorme traumatische ervaring voor haar is, zo is ook gebleken uit haar slachtofferverklaring. Dit wordt nog vergroot doordat de verdachte en het slachtoffer elkaar goed kenden en een langdurige relatie met elkaar gehad hadden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding, die een aparte bestraffing oplevert, en aan verboden wapenbezit.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 september 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Er is dus geen aanleiding om het strafblad in strafverzwarende zin te laten meewegen bij het bepalen van de strafmaat.
De op te leggen straffen
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ten aanzien van de door hem gepleegde geweldsfeiten in verminderde mate toerekeningsvatbaar moet worden geacht, zoals ook de deskundigen Lemmens en Roopram hebben geadviseerd. Dit zal dan ook worden meegewogen bij het bepalen van de strafmaat.
In de regel wordt dit soort geweldsdelicten bestraft met lange gevangenisstraffen. Zodanige afdoening is ook in deze zaak passend en rechtvaardig. Voor het bezit van twee vuurwapens en munitie wordt als uitgangspunt een gevangenisstraf van enkele maanden (3 tot 6) gehanteerd. Net als de officier van justitie rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf van vier jaar gevangenisstraf hier passend en geboden is. Het zwaartepunt bij de strafoplegging ligt bij de poging tot doodslag, waarbij het heel weinig had gescheeld of er was sprake geweest van een voltooid delict, doodslag.
De rechtbank ziet in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om lager te straffen.
Ten aanzien van de verkeersovertreding, het in gevaar brengen van het overige verkeer op de weg, wordt volstaan met het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.
De op te leggen maatregel
Rapport klinisch psycholoog
Psycholoog drs. R.K.F. Lemmens heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 januari 2018. Dit rapport houdt – kort samengevat – het volgende in.
Verdachte lijdt aan een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline en narcistische trekken. Daarnaast is sprake van middelenmisbruik (cocaïne) dan wel verslaving. Ten tijde van de gepleegde feiten is zeer waarschijnlijk sprake geweest van een opeenstapeling van problemen en emoties. De combinatie van problematische persoonlijkheidsfactoren en de narcistische relatie met het slachtoffer heeft tot een gevoel van krenking en verlatenheid gezorgd toen de relatie definitief beëindigd werd.
Het risico op recidive van gewelddadig gedrag in de nabije toekomst wordt als gemiddeld ingeschat. De kans op gewelddadig gedrag zal vooral aanwezig zijn en eventueel toenemen in de relationele context. Bij volledige abstinentie van drugs en intensieve ondersteuning in de vorm van een klinische behandeling acht onderzoeker het recidive risico laag.
De diagnose en overige omstandigheden in acht nemend adviseert Lemmens om de verdachte in een forensisch psychiatrische kliniek (FPK of FPA) klinisch te laten behandelen voor zijn persoonlijkheids- en relationele problematiek. Daarnaast dient er aandacht te zijn voor zijn verslavingsproblematiek.
Lemmens heeft verschillende strafrechtelijke kaders overwogen maar gezien de aard en ernst van de feiten en de specifieke persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte lijkt alleen het kader van een TBS met voorwaarden intensief en langdurig genoeg om structurele effecten te sorteren.
Lemmens heeft zijn rapport op de terechtzitting van 6 juni 2018 toegelicht en hij heeft daarbij gepersisteerd bij zijn bevindingen en advies.
Rapport psychiater
Psychiater S.M. Roopram heeft, onder supervisie van T.J.G. Bakkum, psychiater, een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 september 2018. Dit rapport houdt – kort samengevat – het volgende in.
De verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogen in de vorm van een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Daarnaast is er sprake van een lichte stoornis in het gebruik van cocaïne, nu in kortdurende remissie, in een gereguleerde omgeving.
Ten tijde van het ten laste gelegde was de persoonlijkheidsstoornis aanwezig. Het gebruik van cocaïne was twee weken eerder gestaakt. Bovendien was de verdachte emotioneel ontregeld, vervuld van woedegevoelens over de relatiebreuk, nog steeds obsessief bezig met herstel van de relatie en onder invloed van diverse middelen.
Vanuit de persoonlijkheidsstoornis kan gesteld worden dat de verdachte het gevoel had de controle in de relatie te verliezen en dat hij het sterke gevoel van krenking niet kon verkroppen. Hij probeerde de controle dwangmatig terug te krijgen. De verdachte heeft minder copingmechanismen om met gevoelens, frustraties en emoties om te gaan, met als gevolg vermijding. Het onderdrukken van gevoelens en emoties zorgde onder grote stress, samen met het gebruik van middelen, voor de agressieve doorbraak: het ten laste gelegde.
Het recidiverisico wordt als laag ingeschat, indien de verdachte in zorg is. Uit zorg wordt het risico ingeschat als matig, specifiek voor geweld in relationele sfeer.
Het is aannemelijk dat de verdachte in de toekomst weer een relatie zal aangaan. Indien dit opnieuw een relatie is met een scheve verhouding of er problemen ontstaan, wordt het risico op een ernstig geweldsdelict op termijn verhoogd ingeschat.
Een toename van het gebruik van middelen, inclusief alcohol kan de impulsdrempel verlagen. Indien er in de toekomst opnieuw een relatie ontstaat met verhoudingen zoals met aangeefster, zullen er onbehandeld risico’s zijn gelijkende aan het huidige delict.
Behandeling dient gericht te zijn op het vergroten van het inzicht in de problematiek en het vergroten van het introspectieve vermogen door het leren omgaan met emoties, gevoelens en frustraties ter voorkoming van agressieve doorbraken in de toekomst. Het gebruik van middelen is tevens een belangrijk aandachtspunt in de behandeling, waarbij gestreefd moet worden naar volledige abstinentie en inzicht in de gevolgen van het gebruik.
Gezien de aard van het ten laste gelegde en de ernst van de problematiek bij de verdachte is een intensieve behandeling geïndiceerd binnen een forensisch psychiatrische kliniek zoals een FPA of FPK, indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht. De verdachte werkt nu redelijk aan alles mee, maar de tendens tot ontkenning van de problematiek en het achteraf willen normaliseren van afwijkend en gevaarlijk gedrag is onmiskenbaar. Het kader van een bijzondere voorwaarde als juridisch kader voor een klinische behandeling is daarmee naar mening van rapporteurs beslist onvoldoende. Bij vastlopen van de behandeling of zich onttrekken aan de behandeling, is er geen vangnet. TBS met voorwaarden is daarom naar mening van rapporteurs wel geëigend omdat daarmee de voortgang van de behandeling zoveel als mogelijk gegarandeerd kan worden.
Deskundigheid rapporteur
De verdediging heeft betoogd dat niet vastgesteld kan worden dat de rapporteur S.M. Roopram als deskundige kan worden aangemerkt. Daarom moet het rapport buiten beschouwing worden gelaten.
De rechtbank verwerpt het betoog van de verdediging.
Het rapport vermeldt dat in het kader van de
opleiding tot rapporteurhet onderzoek is uitgevoerd door S.M. Roopram, psychiater, onder supervisie van T.J.G. Bakkum, psychiater, geregistreerd in het Nederlands Register voor Gerechtelijk Deskundigen voor het deskundigheidsgebied FPPO strafrecht volwassenen onder nummer NRGD.1009.71.
De rechtbank heeft vastgesteld dat psychiater Roopram is ingeschreven in het specialistenregister. Dit – openbare – register wordt beheerd door de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten. Deze commissie toetst periodiek of artsen en opleidingen aan de regels van het College Geneeskundige Specialismen voldoen. Voldoet een arts aan de regels dan kan hij/zij zich inschrijven in een specialisten- of profielartsenregister. Met zijn inschrijving in een register laat de geneeskundig specialist zien dat hij voldoet aan de eisen die aan zijn professie zijn gesteld.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de psychiater Roopram aangemerkt dient te worden als deskundige. Nu zij als psychiater het onderzoek van de verdachte heeft uitgevoerd en het rapport heeft opgesteld onder supervisie van de als NRGD-deskundige geregistreerde psychiater Bakkum is er geen enkele aanleiding om het rapport buiten beschouwing te laten.
Rapport reclassering
Reclassering Nederland heeft rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd respectievelijk 11 januari 2018 en 6 maart 2018. Deze rapporten houden het volgende in.
De bagatelliserende houding van de verdachte met betrekking tot het gevaar van middelengebruik baart de reclassering zorgen. Het beperkte probleembesef op dit gebied wordt een risicovolle factor geacht. Daarnaast onderkent de verdachte weliswaar de ernst van het gebeurde, maar de rapporteur heeft de indruk dat hij de impact van een (in aanvang klinisch) behandeltraject mogelijk onderschat. Op basis van de bagatellisering van zijn problemen (zo is er naar zijn mening geen sprake van persoonlijkheidspathologie en zou zijn middelengebruik slechts recreatief zijn) is de verwachting dat de verdachte met een relatief kort behandeltraject zal denken klaar te zijn. De reclassering schat in dat de motivatie van de verdachte voor succesvol afronden van het traject onder druk zal komen te staan. Geadviseerd wordt een klinische behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden. Rapporteur [naam rapporteur] heeft dit advies gehandhaafd bij gelegenheid van een getuigen-deskundigeverhoor bij de rechter-commissaris op 15 mei 2018.
Beoordeling
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de deskundigen dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij de verdachte en dat oplegging van de terbeschikkingstelling met voorwaarden noodzakelijk is. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met voorwaarden. Dat oordeel is vooral gegrond op de ernst en aard van de onder 1 primair en 3 primair bewezen verklaarde feiten en het gevaar voor herhaling.
De verdachte heeft geen inzicht getoond in zijn problematiek en door de deskundigen wordt gewezen op de kans op onttrekking aan een behandeling of therapie. Bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel bieden onvoldoende waarborgen voor een succesvolle behandeling van de verdachte.
Vastgesteld wordt dat de onder 1 primair en 3 primair (doodslag) bewezen verklaarde feiten, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden opgelegd, misdrijven betreffen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1, Sr.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande terbeschikkingstelling met voorwaarden worden opgelegd, zoals deze voorwaarden zijn genoemd in het rapport van de reclassering van 6 maart 2018. De verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van de voorwaarden.
Vastgesteld wordt dat de strafbare feiten ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden opgelegd, misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van de bewezen verklaarde feiten redengevend.
De rechtbank zal bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Dit is in het belang van de veiligheid van andere personen.
De rechtbank heeft eerder overwogen dat er sprake was van een contra-indicatie voor het gebruik van het rapport van de psychiater G.H.E. van Hoecke ter onderbouwing van enige te nemen beslissing in deze zaak. De verdediging heeft verzocht deze rapportage uit te sluiten. Gelet op wat hiervoor is overwogen behoeft het verzoek van de verdediging geen verdere bespreking. De beslissingen van de rechtbank zijn niet gebaseerd op dit rapport.

8.In beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen wapens en munitie te onttrekken aan het verkeer.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De in beslag genomen wapens en munitie zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.
Het onder 4 bewezen feit is met betrekking tot voornoemde voorwerpen begaan.

9.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 23.824,85 aan materiële schade en een vergoeding van € 25.000,00 aan immateriële schade (waarvan € 5.000,- voor economische kwetsbaarheid).
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de onder 1 primair en 3 primair (poging doodslag) bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht.
De verdediging heeft de vordering gedeeltelijk betwist, in die zin dat de verdachte bereid is een bedrag van in totaal € 3.000,00 te betalen.
De aan de vordering ten grondslag liggende schadeposten zullen hierna afzonderlijk worden besproken.
Immateriële schade
Smartengeld
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 20.000,00 gevorderd.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van dit bedrag.
De verdediging heeft de omvang van de schade betwist.
De rechtbank zal de immateriële schade op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 15.000,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing voor dit deel van de vordering thans ontoereikend zijn. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Economische kwetsbaarheid
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 5.000,00 gevorderd.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in dit deel van de vordering, nu (nog) niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten.
Materiële schade
Verplaatste schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 8.400,00 gevorderd.
De verdediging heeft, in navolging van de conclusie van de officier van justitie, bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Voor de rechtbank is genoegzaam aannemelijk geworden dat de benadeelde partij gedurende een aantal uren in een bepaalde periode verzorgd is door haar naasten. De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor een bedrag van € 500,00 voldoende is onderbouwd. Voor het resterende deel van de vordering zal de benadeelde partij niet- ontvankelijk worden verklaard.
Bereddingskosten, reiskosten en ziekenhuis daggeldvergoeding
De benadeelde partij heeft een bedrag van in totaal € 380,00 gevorderd.
De verdediging heeft dit gedeelte van de vordering niet betwist, zodat dit gedeelte van de vordering zal worden toegewezen.
Kosten eigen risico zorgverzekering
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 770,00 gevorderd.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het gevorderde bedrag.
De verdediging heeft de vordering betwist, voor zover betrekking hebbend op 2017.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd en zal dan ook het gehele bedrag toewijzen.
Kleding
De benadeelde partij heeft gesteld dat als gevolg van het incident kleding beschadigd is geraakt en dat dit een schadepost heeft opgeleverd van totaal € 840,00.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van dit deel van de vordering.
De verdediging heeft de omvang van de schade betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor een bedrag van € 100,00 voldoende is onderbouwd. Voor het resterende deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verlies aan verdienvermogen
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 1.934,45 gevorderd.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze kostenpost onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard voor dit gedeelte van de vordering.
Toekomstige schade
De benadeelde partij heeft een bedrag gevorderd van € 10.000,00.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij.
De verdediging heeft bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank zal het bedrag van deze schadepost op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid vaststellen op
€ 5.000,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing voor dit deel van de vordering, dat met name ziet op het herstel van littekens, thans ontoereikend zijn. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Varia
De benadeelde partij heeft een bedrag gevorderd van € 1.500,40.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze kostenpost onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard voor dit gedeelte van de vordering.
Niet-ontvankelijkheidverklaring onvoldoende onderbouwde schadeposten
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van een aantal hierboven genoemde schadeposten wegens onvoldoende onderbouwing daarvan. Ten aanzien van deze posten geldt dat nadere bewijslevering nodig is. Dit zou een te grote belasting voor het strafproces vormen. De benadeelde partij kan zich hiervoor tot de burgerlijke rechter wenden.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal bepalen dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd zullen worden met wettelijke rente vanaf de hierna in het dictum vermelde data.
Proceskosten en kosten tenuitvoerlegging
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de eventueel nog te maken kosten van de tenuitvoerlegging.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 21.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 38, 38a, 45, 57, 62, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3 primair (poging doodslag) en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
ten aanzien van de feiten onder 1 primair, 3 primair (poging doodslag) en 4
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ten aanzien van de feiten onder 1 primair en 3 primair (poging doodslag)
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:
1. de ter beschikking gestelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
2. de ter beschikking gestelde onthoudt zich van het plegen van strafbare feiten en hij zal zich niet in situaties begeven die voor hem risicovol zijn;
3. de ter beschikking gestelde houdt zich aan de meldplicht bij Reclassering Nederland, Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam, inclusief medewerking aan huisbezoeken;
4. de ter beschikking gestelde stelt zich onder toezicht van de reclassering en houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen die door of namens de reclassering aan hem gegeven worden. De ter beschikking gestelde zorgt ervoor dat hij te allen tijde bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaars en zijn begeleiders;
5. de ter beschikking gestelde verblijft op een nader te bepalen forensische klinische instelling (zulks ter beoordeling van het NIFP/IFZ), zolang zijn behandelaar(s) dat nodig
acht(en). De ter beschikking gestelde houdt zich aan de aanwijzingen en afspraken van zijn behandelaar(s) en aan de daar geldende huis- en leefregels;
6. de ter beschikking gestelde werkt mee aan een ambulante vervolgbehandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek en houdt zich aan de aanwijzingen en afspraken van zijn behandelaar(s), voor zolang zijn behandelaar(s) dat nodig acht(en);
7. de ter beschikking gestelde heeft op geen enkele wijze contact met zijn ex-partner [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , zonder toestemming van de reclassering en zal zich niet begeven in de directe omgeving van de woning van het slachtoffer. De controle hierop zal plaatsvinden door elektronische controle in de vorm van een enkelband GPS. Als de reclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van (het toezicht op) de voorwaarden de periode, tijd of locatie aan te passen, dan mag zij dat doen;
8. de ter beschikking gestelde werkt mee aan ambulant Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT) bij een nader te indiceren klinische behandelsetting, ook als dit betekent een time-out opname van maximaal veertien weken per kalenderjaar;
9. de ter beschikking gestelde verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
10. de ter beschikking gestelde onthoudt zich van middelengebruik en laat zich hierop controleren via urinecontroles en blaastests. Hij geeft openheid over middelengebruik;
11. de ter beschikking gestelde werkt mee aan een opname/behandeling bij een forensische verslavingskliniek van Antes of een soortgelijke instelling, bij terugval in middelengebruik, indien dit door de reclassering en/of zijn behandelaar(s) noodzakelijk wordt geacht;
12. de ter beschikking gestelde geeft openheid over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties. Hij verleent toestemming tot contactopname met een nieuwe relatie en werkt mee aan netwerkgesprekken. Tevens verleent de ter beschikking gestelde, indien de reclassering dat nodig acht, inzicht in zijn telefoon-, email-, sms- en internetactiviteiten hieromtrent;
13. de ter beschikking gestelde zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding voor meerdere dagen per week, naar gelang zijn draagkracht;
14. de ter beschikking gestelde zal niet van adres wijzigen c.q. verhuizen zonder overleg met en toestemming van de reclassering;
15. de ter beschikking gestelde zal zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeven;
17. de ter beschikking gestelde zal medewerking verlenen aan het verstrekken van een pasfoto en het verstrekken van informatie, zoals bedoeld in het kader van het landelijk opgestelde opsporingsbeleid ten aanzien van Tbs-gestelden;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt de
onmiddellijke uitvoerbaarheidvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden;
ten aanzien van feit 2
ontzegt de verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
12 (twaalf) maanden;
ten aanzien van feit 4
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 pistool, kleur zwart, merk Zastava, type M57, sinnummer [nummer 1] ;
- 1 pistool, zilverkleurig, merk FN, type 1906, sinnummer [nummer 2] ;
- kogelpatronen, kaliber .38 special, sinnummer [nummer 3] ;
- kogelpatronen, sinnummer [nummer 4] ;
- kogelpatronen, sinnummer [nummer 5] ;
ten aanzien van de feiten 1 primair en 3 primair (poging doodslag)
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 21.750,00 (zegge: eenentwintigduizend zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit € 6.750,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en € 15.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de eventueel nog te maken kosten van de tenuitvoerlegging;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 21.750,00(hoofdsom,
zegge: eenentwintigduizend zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening (over een bedrag van € 6.750,00) en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening (over een bedrag van € 15.000,00); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 21.750,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
143 (honderddrieënveertig) dagen;toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en P.E. van Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1. primair)
hij op of omstreeks 08 oktober 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet
-met een auto is gereden tegen de auto waarin die [naam slachtoffer] reed en/of
-met een auto de auto waarin die [naam slachtoffer] reed heeft aangeduwd en/of
-met een auto de auto waarin die [naam slachtoffer] reed tegen een gebouw heeft geduwd
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(subsidiair)
hij op of omstreeks 08 oktober 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door
-met een auto te rijden tegen de auto waarin die [naam slachtoffer] reed en/of
-met een auto de auto waarin die [naam slachtoffer] reed aan te duwen en/of
-met een auto de auto waarin die [naam slachtoffer] reed tegen een gebouw te duwen;
2.
hij op of omstreeks 08 oktober 2017 te Rotterdam als bestuurder van een
voertuig (een auto, merk BMW), daarmee rijdende op de weg (waaronder de
[plaats delict] ),
-is gereden tegen de auto waarin die [naam slachtoffer] reed en/of
-de auto waarin die [naam slachtoffer] reed heeft aangeduwd en/of
-de auto waarin die [naam slachtoffer] reed tegen een gebouw heeft geduwd, door welke
gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd;
3. ( primair)
hij op of omstreeks 08 oktober 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten
rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer] met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken/geprikt, in ieder
geval geraakt in het bovenlichaam en/of de keel en/of andere delen van het
lichaam, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(subsidiair)
hij op of omstreeks 08 oktober 2017 te Rotterdam aan een persoon (te weten
[naam slachtoffer] ), opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade,
zwaar lichamelijk letsel (gat in de slokdarm en/of (een) gat(en) in de luchtpijp en/of een klaplong), heeft toegebracht,
door deze opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te steken/prikken, in ieder geval te raken in het bovenlichaam en/of de keel en/of andere delen van het lichaam;
(meer subsidiair)
hij op of omstreeks 08 oktober 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet en al dan niet na kalm beraad
en rustig overleg die [naam slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp heeft gestoken/geprikt, in ieder geval geraakt in het bovenlichaam
en/of de keel en/of andere delen van het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(meest subsidiair)
hij op of omstreeks 08 oktober 2017 te Rotterdam,
al dan niet met voorbedachten rade [naam slachtoffer] heeft mishandeld door al dan
niet na kalm beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer] met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp te steken/prikken, in ieder geval te raken in het
bovenlichaam en/of de keel en/of andere delen van het lichaam;
4.
hij op of omstreeks 08 oktober 2017 te Rotterdam een of meer wapens van
categorie III, te weten een pistool (merk Zastava, type M57, kaliber 7.62)
en/of een pistool (merk Fn, type 1906, kaliber 6.35), en/of (bijpassende)
munitie van categorie III, te weten vijf, althans één of meer kogelpatronen
(kaliber 6.35) en/of zeven, althans één of meer kogelpatronen (kaliber 6.35
mm) en/of tien, althans één of meer kogelpatronen (kaliber .38 special),
voorhanden heeft gehad.