ECLI:NL:RBROT:2018:8661

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
19 oktober 2018
Zaaknummer
10/750005-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting van een bankinstelling door gebruik te maken van een systeemfout in het elektronische betalingssysteem

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte op grote schaal oplichting heeft gepleegd van een bankinstelling. De verdachte en haar medeverdachte maakten gebruik van een systeemfout in het elektronische betalingssysteem van de bank, waardoor zij 's nachts transacties konden uitvoeren zonder dat deze van hun bankrekeningen werden afgeschreven. Gedurende een periode van ongeveer een maand hebben zij in totaal € 931.791,90 aan iDEAL-transacties verricht, waarbij zij wisten dat er onvoldoende saldo op hun rekeningen stond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit van oplichting, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit van diefstal. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet konden worden gekwalificeerd als diefstal, omdat er geen sprake was van een wegnemingshandeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en de rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig vermogensdelict, wat het vertrouwen in het digitale handelsverkeer heeft geschaad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750005-15
Datum uitspraak: 19 april 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonplaats verdachte] , [adres verdachte] ,
verblijvende op het adres [verblijfplaats verdachte] , [verblijfadres verdachte] ,
raadsman mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Gruppelaar heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 dagen met aftrek van voorarrest, alsmede een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de verdachte zich, samen met haar medeverdachte, schuldig heeft gemaakt aan diefstal door, gebruik makend van een omissie in het systeem van de [naam bank] , goederen te kopen en het saldo van debetcards op te hogen via diverse [naam bank] -bankrekeningen, terwijl zij wist dat er onvoldoende saldo op die rekeningen stond en er evenmin een gevulde spaarrekening tegenover stond, zoals dat in de voorwaarden van de [naam bank] is omschreven. Aldus hebben de verdachte en haar medeverdachte zich geld toegeëigend dat niet van hen was.
Standpunt van de verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan haar primair als diefstal en subsidiair als oplichting tenlastegelegde feit.
De gedragingen van de verdachte kunnen niet worden gekwalificeerd als diefstal omdat niet is voldaan aan het bestanddelen wegnemen en oogmerk in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Evenmin is voldaan aan het bestanddeel ‘bewegen tot’ van artikel 326 Sr en verder kan niet worden gesproken van een middel waarmee het verweten bedrog werd gepleegd. Bovendien waren de gedragingen van de verdachte niet geschikt om [naam bank] te bedriegen
.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De verdachte woonde ten tijde van het tenlastegelegde samen met de medeverdachte aan de [adres verdachte] te Rotterdam. Op 21 november 2014, opende de medeverdachte een internetbankrekening bij [naam bank] en stortte een bedrag van vijf euro op die rekening. Op 10 december 2014 verrichtte de medeverdachte om 00.42 uur via voornoemde rekening een transactie via iDEAL online ten bedrage van tien euro. Hoewel het tegensaldo op de rekening van de medeverdachte ontoereikend was werd, door een systeemfout in het elektronische betalingssysteem van [naam bank] in de nachtelijke uren, deze transactie toch geaccordeerd. Toen de medeverdachte ermee bekend werd dat er in de nachtelijke uren sprake was van een fout in het betalingssysteem van de bank, waardoor hij iDEAL-betalingen kon verrichten zonder dat er voldoende tegensaldo op zijn bankrekening stond en de verrichtte transacties niet van zijn [naam bank] -bankrekening werden afgeboekt, ging hij bewust op deze wijze verder. Hij opende nog twee [naam bank] -bankrekeningen en deed via iDEAL vele betalingstransacties zonder dat hij beschikte over tegensaldo op zijn bankrekeningen. Nadat hij deze gang van zaken aan de verdachte had uitgelegd, heeft ook de verdachte twee [naam bank] -bankrekeningen geopend. Via deze bankrekeningen zijn ook door haar in de nachtelijke uren vele iDEAL-transacties verricht, zonder dat sprake was van toereikend tegensaldo.
Op deze wijze hebben de verdachte en haar medeverdachte in een periode van nog geen twee maanden een grote hoeveelheid iDEAL-transacties verricht tot een bedrag van totaal
€ 931.791,90. Zij hebben onder meer bestellingen geplaatst bij webwinkels en er zijn transacties uitgevoerd ter zake betalingen aan telefoonmaatschappijen, money transfers en incassobetalingen. Overboeking bleef echter uit, omdat de iDEAL-transacties weliswaar geaccordeerd waren, maar wegens het ontbreken van tegensaldo op de bankrekeningen geen geld werd overgeboekt. De begunstigde partijen hebben zich vervolgens gemeld bij [naam bank] voor betaling. Volgens de geldende iDEAL productvoorwaarden staat namelijk de bank na het accorderen van een iDEAL-transactie garant staat voor betaling en dus verplicht tot betaling. Een deel van de door de verdachten verrichte transacties is achteraf door [naam bank] geannuleerd dan wel hersteld kunnen worden. Een ander deel heeft echter geleid tot daadwerkelijke overboeking van geldbedragen door [naam bank] tot een bedrag van totaal € 152.912,56.
Uit de hiervoor weergegeven feiten volgt dat geen sprake is van een wegnemingshandeling door de verdachte of de medeverdachte. Een betalingsopdracht aan de bank kan niet als zodanig worden opgevat. Aldus kan niet bewezen worden dat er sprake is geweest van een ‘wegnemen’ als bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht .
Conclusie ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Het primair tenlastegelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Wel kan op grond van deze feiten en omstandigheden worden geconcludeerd dat de verdachte en haar medeverdachte [naam bank] hebben bewogen tot het betalen van een geldbedrag, door middel van een listige kunstgreep.
De verdachte en haar medeverdachte waren op de hoogte van een fout in het betalingssysteem van [naam bank] gedurende de nachtelijke uren. Deze systeemfout stelde hen in staat om zich bij het uitvoeren van iDEAL transacties in de nachtelijke uren voor te doen als solvabele partijen, terwijl daarvan geen sprake was. Van deze systeemfout hebben zij doelbewust en stelselmatig gebruik gemaakt. Als gevolg daarvan is [naam bank] bewogen tot de afgifte van geld waartoe zij gehouden was op grond van haar garantieverplichting. Dat de verdachten deze systeemfout niet zelf hebben gecreëerd en in het betalingssysteem van de bank hebben gebracht, maar daarvan slechts gebruik hebben gemaakt, doet aan deze conclusie niet af.
Conclusie ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij in de periode van 21 november 2014 tot en met 7 januari 2015 in
Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door een listige kunst
greep[naam bank] , althans [naam bank] , heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag,
immers hebben zij, verdachte en haar mededader, toen aldaar
telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk :
- meerdere bankrekeningen geopend bij [naam bank] ( [rekeningnummer 1] en
[rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] en [rekeningnummer 5] ) en
- bij voornoemde bankrekeningen roodstand tot 50.000 euro aangevraagd,
- Idealtransacties uitgevoerd via voornoemde bankrekeningen van de [naam bank]
naar een of meer debetcardsen/of andere online geldinstellingen
en
- Idealtransacties uitgevoerd via voornoemde bankrekeningen van de [naam bank]
betreffende betalingen aan webwinkels voor bestelde goederen en- Idealtransacties uitgevoerd via voornoemde bankrekeningen van de [naam bank]
betreffende moneytransfers en
- Idealtransacties uitgevoerd via voornoemde bankrekeningen van de [naam bank]
betreffende betalingen aan telefoonmaatschappijen en
- Idealtransacties uitgevoerd via voornoemde bankrekeningen van de [naam bank]
betreffende incassobetalingen,
terwijl op die bankrekeningen geen, in elk geval ontoereikende banksaldo's
stonden voor die transacties, en terwijl zij, verdachte en haar
mededader, wisten dat telkens in de nacht het banksysteem bij de [naam bank]
de Ideal-transacties accordeerde (ongeacht het saldo op de betreffende
bankrekeningen), waardoor [naam bank] , althans de [naam bank] , telkens
werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting van een bankinstelling. Zij heeft samen met een ander – wetende dat er sprake was van een systeemfout waardoor ‘s nachts uitgevoerde transacties niet van hun bankrekeningen werden afgeschreven – ruim een maand op grote schaal en ten gunste van onder meer zichzelf geldtransacties ten laste van deze bankrekeningen verricht. De desbetreffende bankinstelling heeft hierdoor aanzienlijke vermogensschade geleden.
Dit is een ernstig vermogensdelict. Door zo te handelen heeft de verdachte niet alleen de bankinstelling financieel benadeeld, maar heeft zij bovendien het vertrouwen in het (digitale) handelsverkeer doelbewust geschonden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Bij de strafoplegging wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat de onderhavige zaak aanvankelijk naar het oordeel van de officier van justitie met een voorwaardelijk sepot kon worden afgedaan, een voorstel waarmee de verdediging niet akkoord is gegaan. Daarom zal de rechtbank een deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en het onvoorwaardelijk deel beperken tot het voorarrest. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er ook toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Het totaal van de op te leggen gevangenisstraf is evenwel langer dan door de officier van justitie geëist, reden waarom de door de officier van justitie geëiste taakstraf niet wordt opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
54 (vierenvijftig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 (twee) jaren, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W. van Lottum, voorzitter,
en mrs. M.C. Franken en F.A. Hut, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 april 2018.
De jongste rechter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 november 2014
tot en met 7 januari 2015 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam, althans in
Nederland,(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
geldbedrag van in totaal 931.791,90 euro, in elk geval een geldbedrag, geheel
of ten dele toebehorende aan [naam bank] , althans [naam bank] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 november
2014 tot en met 7 januari 2015 te Hoogvliet, gemeente Rotterdam, althans in
Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door (een of meer) listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels [naam bank] , althans [naam bank] , heeft
bewogen tot afgifte van een geldbedrag van in totaal 931.791,90 euro,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s), toen aldaar
telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of
listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- meerdere bankrekeningen geopend bij [naam bank] ( [rekeningnummer 1] en/of
[rekeningnummer 2] en/of [rekeningnummer 3] en/of [rekeningnummer 4] en/of [rekeningnummer 5] ) en/of
- bij voornoemde bankrekening(en) roodstand tot 50.000 euro aangevraagd,
terwijl ze wist/wisten dat hier geen tegensaldo voor was op een [naam bank]
spaarrekening;
- Idealtransacties uitgevoerd via voornoemde bankrekeningen van de [naam bank]
naar een of meer debetcard(s) en/of (een) andere online geldinstelling(en)
en/of
- Idealtransacties uitgevoerd via voornoemde bankrekeningen van de [naam bank]
betreffende betalingen aan (web)winkels voor bestelde goederen en/of
- Idealtransacties uitgevoerd via voornoemde bankrekeningen van de [naam bank]
betreffende moneytransfer(s) en/of
- Idealtransacties uitgevoerd via voornoemde bankrekeningen van de [naam bank]
betreffende betalingen aan telefoonmaatschappij(en) en/of
- Idealtransacties uitgevoerd via voornoemde bankrekeningen van de [naam bank]
betreffende incassobetaling(en),
terwijl op die bankrekeningen geen, in elk geval ontoereikende banksaldo's
stonden voor die transacties, en/of terwijl zij, verdachte en/of haar
mededader(s), wist(en) dat (telkens) in de nacht het banksysteem bij de [naam bank]
de Ideal-transacties accordeerde (ongeacht het saldo op de betreffende
bankrekeningen), waardoor [naam bank] , althans de [naam bank] , (telkens)
werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht