In de zaak tegen de verdachte, die op 7 februari 2018 door de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, stond de beschuldiging van medeplichtigheid aan mensensmokkel centraal. De verdachte had op verzoek van medeverdachte [naam medeverdachte 1] een aantal personen in zijn woning toegelaten, die daar enkele dagen verbleven. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte medeplichtig was aan de mensensmokkel. De rechtbank concludeerde dat de verdachte weliswaar behulpzaam was geweest door onderdak te bieden, maar dat er onvoldoende bewijs was dat hij opzettelijk handelde met betrekking tot de mensensmokkel. De verdachte had geen kennis van de illegale status van de personen en er waren geen aanwijzingen dat hij op de hoogte was van de plannen van [naam medeverdachte 1]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat er geen bewijs was dat hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat de personen die hij onderdak bood, betrokken waren bij mensensmokkel. De uitspraak benadrukt het belang van opzet in strafrechtelijke aansprakelijkheid en de noodzaak van overtuigend bewijs voor een veroordeling.