In deze zaak vordert de huurder, [eiser], dat de verhuurder, [gedaagde], verschillende gebreken aan de gehuurde woning herstelt. De huurder is sinds 2 maart 1987 huurder van de benedenwoning aan de [straat- en plaatsnaam]. De verhuurder heeft het pand op 2 december 2010 in eigendom verkregen. De huurder stelt dat er gebreken zijn aan de afwatering van de binnenplaats, de deur van de poort en het ventilatiekanaal, en vordert herstel op straffe van een dwangsom van € 500 per dag tot een maximum van € 10.000. De verhuurder betwist dat er sprake is van gebreken en voert aan dat de huurder verantwoordelijk is voor de afwatering.
De kantonrechter heeft de woning bezocht en de staat van de woning beoordeeld. Tijdens de comparitie van partijen heeft de huurder gesteld dat de verhuurder een toezegging heeft gedaan om het ventilatiekanaal af te werken, maar de verhuurder heeft dit betwist. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van een gebrek of verminderd huurgenot met betrekking tot het ventilatiekanaal. Wat betreft de afwatering van de achterplaats oordeelt de kantonrechter dat de verhuurder aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat de huurder mede verantwoordelijk is voor de wateroverlast door bebouwing en betegeling.
Ten aanzien van de deur van de poort oordeelt de kantonrechter dat deze open en dicht moet kunnen. De verhuurder moet de deur herstellen, op straffe van een dwangsom van € 200 per dag met een maximum van € 5.000. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken door mr. G.A.F.M. Wouters op 11 oktober 2018.