Beoordeling van het geschil
6. Voorafgaande aan de comparitie van partijen heeft de kantonrechter zich naar de woning aan de [adres] begeven en heeft aldaar de staat van de woning bekeken. Aansluitend is de comparitie van partijen gehouden.
7. Het verzoek van [eiser] tot beëindiging van de huurovereenkomst kan slechts worden toegewezen indien [eiser] aannemelijk maakt dat hij het verhuurde zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik dat van hem, de belangen van beide partijen naar billijkheid in aanmerking genomen, niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst voortduurt (artikel 7:274 lid 1 sub c BW). Onder dergelijk eigen gebruik wordt ook begrepen renovatie van woonruimte die zonder beëindiging van de huur niet mogelijk is (artikel 7:274 lid 3 BW).
De Hoge Raad heeft in het ‘Herenhuisarrest’ van 26 maart 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL0683) overwogen dat het enkele feit dat de verhuurder wil overgaan tot renovatie, geen grond kan opleveren voor het aannemen van dringend eigen gebruik, ook niet ingeval de exploitatie van het verhuurde in ongewijzigde staat onrendabel is. Indien echter sprake is van een structurele wanverhouding tussen de exploitatiekosten en de huuropbrengsten, kan het oordeel gerechtvaardigd zijn dat de verhuurder het verhuurde in verband met renovatie zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik dat van hem, de belangen van beide partijen naar billijkheid in aanmerking genomen, niet kan worden verlangd dat de huurverhouding wordt voortgezet, aldus de Hoge Raad. 8. De kantonrechter is van oordeel dat slechts op basis van de wens van [eiser] tot renovatie van de woning niet kan worden geconcludeerd dat dringend eigen gebruik aan de orde is. Uit de stukken en stellingen van partijen blijkt weliswaar dat sprake is van een gedateerd pand en gebreken aan de woning, maar dat renovatie nodig is in de orde van grootte zoals [eiser] voorstaat, is niet komen vast te staan. Voor zover wel renovatie nodig is, is geen sprake van werkzaamheden die niet kunnen worden uitgevoerd zonder beëindiging van de huurovereenkomst. [eiser] heeft gesteld dat hij (tenminste) alle in het bouwkundig rapport genoemde werkzaamheden wenst uit te voeren. Het gaat dan om werkzaamheden die naar schatting van de rapporteur voor een bedrag van € 20.456,-- aan kosten met zich brengen. Daarvan ziet echter een bedrag van € 15.975,-- op ‘verbeterkosten’. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarbij geen sprake van noodzakelijke werkzaamheden. Bij het bezoek aan de woning is de kantonrechter ook niet gebleken dat de woning in een zodanige staat verkeert dat (grootschalige) renovatie noodzakelijk is. De woning is gedateerd en bevat geen centrale verwarming, maar dat levert geen gebrek op mede omdat [gedaagde] als huurder heeft gesteld daar geen problemen mee te hebben. Volgens het bouwkundig rapport moeten er binnen één jaar werkzaamheden worden uitgevoerd voor een bedrag van € 2.751,-- en binnen vijf jaar daarnaast nog werkzaamheden voor een bedrag van € 1.730,--. Nog afgezien van de conclusies uit de bouwkundige keuring, is aannemelijk dat voor een gedateerde woning als die van [gedaagde], gelet op de staat daarvan, kosten moeten worden gemaakt en dat gebreken zullen (blijven) optreden. Het wordt dan ook reëel geacht dat van een gemiddeld bedrag van € 896,20 per jaar (één vijfde deel van de som van € 2.751,-- en € 1.730,--) wordt uitgegaan aan onderhoudskosten. De rest van de genoemde kosten ziet op ‘verbeterkosten’, waarmee door de kantonrechter geen rekening wordt gehouden. Naast de gemiddelde kosten voor onderhoud van € 896,20 (afgerond: € 900,--) per jaar, staat als onweersproken gesteld vast dat [eiser] aan vaste lasten een bedrag van € 342,92 (afgerond: € 345,--) per jaar betaalt. Aan onderhoud en vaste lasten zal [eiser] de komende jaren dus naar schatting een bedrag van € 1.245-- per jaar betalen. Daartegenover staat een bedrag van in totaal € 1.159,08 (afgerond: € 1.160,--) dat [gedaagde] jaarlijks aan huur betaalt (€ 96,59 x 12 maanden). Op basis van deze cijfers is sprake van een onrendabele exploitatie.
9. Vervolgens komt de vraag aan de orde of sprake is van een structurele wanverhouding tussen de exploitatiekosten en de huuropbrengsten. Die vraag dient ontkennend te worden beantwoord. Vastgesteld kan worden dat sprake is van een onrendabele exploitatie vanaf aanvang van de huurovereenkomst. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij naast de vaste lasten voor de woning van afgerond € 345,-- per jaar, gemiddeld per jaar een bedrag van € 1.388,57 (afgerond: € 1.390,--) aan onderhoudskosten heeft uitgegeven. Dat levert een bedrag van afgerond € 1.735,-- aan kosten op per jaar, terwijl hiervoor is overwogen dat voor de komende jaren naar schatting een bedrag van afgerond € 1.245,-- per jaar aan kosten zal moeten worden uitgegeven. Zoals reeds vastgesteld is daarmee sprake van een onrendabele exploitatie. Van een structurele wanverhouding tussen de exploitatiekosten en de huuropbrengsten is evenwel geen sprake. Zoals hiervoor reeds overwogen kunnen – in tegenstelling tot de stelling van [eiser] – de in het bouwkundig rapport genoemde ‘verbeterkosten’ niet worden betrokken als noodzakelijke kosten.
De wens van [eiser] om de aankoopprijs van de woning van € 37.000,-- terug te verdienen kan evenmin worden meegewogen. [eiser] wist immers bij aankoop van het pand dat [gedaagde] daar als huurder in zat en een lage huurprijs betaalde.
10. Gelet op het voorgaande zal de vordering van [eiser] worden afgewezen.
11. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde.