5.2.Feit 1 en 2
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals uitgewerkt in bijlage II bij dit vonnis, en het verhandelde op de terechtzitting, stelt de rechtbank het navolgende vast.
Op 10 februari 2017 is [naam medeverdachte 2] ‘op zoek’ geweest naar [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 2] heeft daartoe contact gezocht met [naam betrokkene 3] en heeft op drie verschillende tijdstippen – te weten rond 02.30 uur
‘s-nachts, rond 12.30 uur en rond 19.00 uur – rondgereden in de omgeving van de woning van [naam medeverdachte 1] aan de [adres] te Rotterdam. Uit de gesprekken die in de auto worden gevoerd volgt onder meer dat [naam medeverdachte 2] “die eerloze te grazen wil nemen”, “hij op dit tijdstip (02.15 uur) niet naar binnengaat”, “nog het een en ander moet organiseren” en “het einde van iemand nadert”. [naam medeverdachte 2] heeft “alles stilgelegd om achter die [naam medeverdachte 1] aan te gaan”. Ook wordt gesproken over de schoonvader van [naam medeverdachte 1] en “of ze met hem moeten gaan praten”.
De verklaring van [naam medeverdachte 2] ter terechtzitting dat hij benaderd was door ‘ [naam Engelse fruithandelaar] ’ en Spaanstalige personen die op zoek waren naar [naam medeverdachte 1] en die dag enkel wilde doorgeven aan [naam medeverdachte 1] dat hij door die personen werd gezocht, acht de rechtbank gelet op de inhoud van voornoemde gesprekken ongeloofwaardig. Uit de inhoud volgt dat [naam medeverdachte 2] zelf op zoek was naar [naam medeverdachte 1] , naar de rechtbank vermoedt in verband met de verdwenen partij cocaïne (uit het zaaksdossier [naam bedrijf 1] ).
[naam medeverdachte 2] is op 21 februari 2017 ter zake van de Opiumwet aangehouden. Uit de in de Penitentiaire Inrichting opgenomen OVC-gesprekken tussen [naam medeverdachte 2] en zijn broer [naam verdachte] , volgt dat [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] verantwoordelijk houdt voor zijn aanhouding en detentie. ‘Die eerloze’, aldus [naam medeverdachte 2] , heeft zijn naam doorgegeven, heeft getipt. Op 6 april 2017 wordt gesproken over het feit dat men met de familie van [naam medeverdachte 1] moet gaan praten en dat ‘ [naam betrokkene 10] ’ er mee bezig is. In het gesprek van 11 april 2017 spreken [naam medeverdachte 2] en [naam verdachte] over het feit dat [naam medeverdachte 1] een verklaring heeft afgelegd en heeft getipt. [naam medeverdachte 1] moet zeggen dat [naam medeverdachte 2] er niet van op de hoogte was en dat hij van niks zou weten. De vrouw van [naam medeverdachte 1] zou van alles op de hoogte zijn, aldus [naam medeverdachte 2] . Daarna wordt er door beiden gesproken over het ‘optillen’ (ontvoeren) van de vrouw van [naam medeverdachte 1] , teneinde [naam medeverdachte 1] te bewegen een voor [naam medeverdachte 2] ontlastende verklaring af te laten leggen. Gesproken wordt over het feit dat ‘ [naam betrokkene 10] ’ een en ander kan uitvoeren of dat er een ‘professionele Marokkaanse groep’ moet worden geregeld. In het gesprek een week later, op 18 april 2017, wordt wederom gesproken over het ontvoeren van de vrouw van [naam medeverdachte 1] . Daarbij wordt door [naam medeverdachte 2] ook een ‘Engelsman’ genoemd en wordt [naam verdachte] op het hart gedrukt dat hij zich er niet mee moet bemoeien, ook voor het vertalen niet. [naam verdachte] zegt daarop dat ‘er voldoende mannen/mensen’ zijn, en dat zij ‘sowieso al alles geregeld hebben’. [naam medeverdachte 2] moet zich geen zorgen maken, ‘we regelen dat wel, we zullen zijn hele familie laten ophalen’, aldus [naam verdachte] .
Uit opgenomen tapgesprekken volgt vervolgens dat een Engelstalige sprekende man – naar later is gebleken [naam medeverdachte 3] - op 21 april 2017 rond 20.45 uur telefonisch contact opneemt met [naam betrokkene 3] . [naam medeverdachte 3] geeft in dat gesprek aan dat hij ‘nu mensen heeft bij het huis van de vader van de vrouw van [naam medeverdachte 1] ’. [naam betrokkene 3] moet ervoor zorgen dat iemand van de familie van [naam medeverdachte 1] contact opneemt met [naam medeverdachte 3] .
Diezelfde avond rond 22.25 uur wordt er door de vrouw van [naam medeverdachte 1] een melding gedaan dat er bij de woning van haar vader, verder te noemen: [naam betrokkene 4] , waar zij tot op een aantal dagen daarvoor verbleef, drie in het zwart geklede mannen aan de deur zijn geweest, die na te hebben aangebeld zijn weggerend. [naam betrokkene 4] verklaart daarop dat er op woensdag 19 april rond 15.30 uur eveneens drie in het zwart geklede mannen via de schutting zijn tuin zijn ingeklommen en de woning hebben ingekeken, en dat er de dag daarvoor een man had aangebeld, die op zoek was naar [naam medeverdachte 1] . Naar aanleiding van de melding worden [naam betrokkene 4] en zijn echtgenote door de politie geadviseerd hun woning te verlaten en op een ander adres te verblijven.
Rond 22.45 uur wordt [naam betrokkene 3] weer gebeld door [naam medeverdachte 3] waarbij [naam medeverdachte 3] (bij monde van [naam betrokkene 5] ) aangeeft dat ‘hij net bij het huis van de vrouw van [naam medeverdachte 1] ( [naam medeverdachte 1] ) is geweest en dat er kinderen bij waren’. ‘Hij wil geen problemen met de kinderen erbij, anders gaat er een granaat naar binnen’. Als er geen contact met de familie is, gaat het in [naam betrokkene 3] zijn restaurant. [naam betrokkene 3] moet de (telefoon)nummers gaan regelen en vanavond nog naar hem sturen.
Om 00.00 uur sms’t [naam betrokkene 3] het telefoonnummer van de schoonvader van [naam medeverdachte 1] ( [naam betrokkene 4] ) naar [naam medeverdachte 3] . Twee minuten later belt [naam medeverdachte 3] (bij monde van [naam betrokkene 5] ) naar [naam betrokkene 4] . Daarbij zegt hij dat er jongens van hun vanmiddag aan de deur zijn geweest bij [naam betrokkene 4] en dat zij het geld terug willen en de spullen terug willen. Zij willen hun gedeelte terug hebben. [naam betrokkene 4] moet hen helpen, de familie is aansprakelijk voor [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 1] heeft van hun 25 miljoen gestolen. Ze willen 12 miljoen terug hebben.
“We hebben respect voor jullie en jullie kinderen. Maar als er niet wordt betaald, gaan we actie ondernemen, gaat het huis opgeblazen worden. Als er geen kinderen waren geweest, was jij al lang niet meer geweest op deze wereld. Gisteren waren er ook mensen van hun in de achtertuin.” [naam medeverdachte 3] zegt dat hij nu zo daar naartoe kan komen en zo tien man naar zijn huis kan sturen. Tijdens het gesprek maakt de schoonzoon van [naam betrokkene 4] melding van het feit dat zij na hun vertrek uit de woning zijn achtervolgd door een grijze Skoda en zojuist telefonisch zijn bedreigd, waarbij 25 miljoen euro is geëist.
Daarna volgen diverse telefoontjes en sms’jes naar [naam betrokkene 4] en [naam betrokkene 3] om [naam betrokkene 4] te bewegen tot een gesprek. [naam betrokkene 4] stemt uiteindelijk in om [naam medeverdachte 3] (en [naam betrokkene 5] ) samen met [naam betrokkene 3] op 22 april 2017 te ontmoeten bij het [naam hotel] , ‘Ik vond dat ik maar beter naar deze mensen toe kon gaan dat dat ze naar mijn huis zouden komen’, aldus [naam betrokkene 4] .
Tijdens het daaropvolgende gesprek in café [naam cafe] wordt [naam betrokkene 4] door [naam medeverdachte 3] (door [naam betrokkene 4] “de Colombiaan” genoemd) onder druk gezet om zijn schoonzoon [naam medeverdachte 1] bewegen hem € 25 miljoen te geven: “
Hij zei dat er 1300 kilo cocaïne in bananen was gestopt. 600 kilo daarvan was van [naam betrokkene 6] uit [plaats in Turkije] en 700 kilo daarvan was van hem. Die 700 kilo zou 14 miljoen waard zijn. In totaal zou die 1300 kilo 25 miljoen waard zijn. [naam medeverdachte 1] zou volgens die Colombiaan met enkele mensen het spul zich toegeëigend hebben en niet meer terug gegeven hebben. Hij haalde een telefoon tevoorschijn en liet mij een foto zien van mij en mijn kleinkind. Hij liet mij een foto van mijn adres zien, afgescheurd van een poststuk. Hij vertelde dat mijn zoon bij [naam bedrijf 4] werkt en elke dag om 06:30 uur de deur uit gaat. Dat weten ze omdat hij hun kind aan de het einde van de dag ophaalt. Hij liet mij ook iets zien dat hij onder de auto van mijn dochter [naam betrokkene 7] heeft gezet, de vrouw van [naam medeverdachte 1] . Wat hij liet zien was een doos met iets om te plakken. Het is iets groter dan een telefoon. Hij zei dat hij dat onder de auto had gezet en alles afgeluisterd heeft. Hij heeft het kenteken van mijn auto en van mijn schoonzoon laten zien. Ze willen geld van [naam medeverdachte 1] en dan zouden ze ons niet meer lastig vallen. Mijn dochter moest met [naam medeverdachte 1] gaan praten dat hij geld moet geven. Ze zeiden dat ze alles van mij weten, maar ze zeiden net niet 'we gaan je dood maken', met die bewoordingen. (…) Door wat er tot nu toe allemaal voorgevallen is, heb ik ook echt het gevoel dat deze mensen hun dreigementen waar zullen maken.”.
Diezelfde middag, na de ontmoeting in café [naam cafe] worden [naam betrokkene 5] en [naam medeverdachte 3] op de A4 aangehouden. Zij rijden dan in een Skoda Octavia (kenteken [kenteken] ) die – naar later blijkt – een maand daarvoor is gehuurd door [naam verdachte] . In de Skoda worden onder meer een peilbaken, tie-wraps (waarvan twee setjes van 2 bij elkaar gebonden), zwarte handschoenen en diverse telefoons aangetroffen.
[naam betrokkene 5] heeft later verklaard dat de door hem gebruikte (prepaid)telefoon ( [mobiel nummer] ) van [naam medeverdachte 3] was en dat [naam medeverdachte 3] tijdens de door hem gevoerde telefoongesprekken steeds op de achtergrond aanwezig was. Hij heeft op zijn verzoek vertaald en alles wat hij zei was afkomstig van [naam medeverdachte 3] . Zijn gesprekspartner was een Turkse man. In Rotterdam hebben zij bij het [naam hotel] twee oudere Turkse mannen ontmoet.
In het OVC-gesprek van 16 mei 2017 tussen [naam medeverdachte 2] en zijn broer wordt [naam verdachte] door [naam medeverdachte 2] de les gelezen over het feit dat [naam medeverdachte 3] en [naam betrokkene 5] gebruik hebben gemaakt van de door [naam verdachte] gehuurde auto. In het OVC-gesprek van 23 mei 2017 wordt gesproken over het feit dat de Engelsman is aangehouden. De rechtbank stelt vast dat [naam medeverdachte 3] op 22 april 2017 is aangehouden, en zich op 23 mei 2017 nog in voorlopige hechtenis bevond, hetgeen door het openbaar ministerie ter zitting van 17 mei 2017 is medegedeeld.
Feit 1: medeplegen voorbereidingshandelingen gijzeling
Uit de hierboven weergegeven chronologische gesprekken en gebeurtenissen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het primair ten laste gelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen tot het plegen van gijzeling kan worden bewezenverklaard. Daartoe stelt de rechtbank vast dat hetgeen [naam verdachte] met zijn broer [naam medeverdachte 2] – in toenemende mate van gedetailleerdheid – in de gesprekken van 6, 11 en 18 april 2017 in de PI bespreken, overeenkomt met de gebeurtenissen vanaf 19 april 2017 rond de woning van [naam betrokkene 4] en zijn familie. Voor de rechtbank staat vast dat [naam medeverdachte 3] degene is over wie [naam verdachte] en [naam medeverdachte 2] op 18 april 2017 spreken als zij het hebben over ‘de/een/die (gekke) Engelsman’.
Daartoe heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat in dat gesprek een specifieke verwijzing naar Spanje wordt gedaan waar de betreffende Engelsman naar toe zou gaan in verband met de aanstaande bevalling van zijn vrouw, het feit dat er vertaald diende te worden en het feit dat de Engelsman is aangehouden, feiten en omstandigheden zijn die overeenkomen met [naam medeverdachte 3] . Daarnaast had [naam medeverdachte 3] de beschikking over een door [naam verdachte] gehuurde auto en vindt de rechtbank het bovendien opmerkelijk dat [naam medeverdachte 3] , gelijk hetgeen [naam medeverdachte 2] op 10 februari 2017 heeft gedaan, vanaf 21 april 2017 via [naam betrokkene 3] in contact tracht te komen met (de familie van) [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 3] is geboren in Liverpool en de tolk van het hierboven geciteerde tapgesprek op 21 april 2017 benoemt dat de Engelstalige beller een accent uit Liverpool heeft.
De inhoud van hetgeen door [naam medeverdachte 3] tijdens de ontmoeting met [naam betrokkene 4] bij café [naam cafe] is medegedeeld leidt de rechtbank tot de conclusie dat [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] (
[naam betrokkene 6] uit [plaats in Turkije] )elkaar kennen.
Medeplegen van een strafbaar feit veronderstelt een nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeplegers. Daarbij is echter niet nodig dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten. Van een nauwe en bewuste samenwerking bij het begaan van een strafbaar feit kan sprake zijn wanneer iemand die geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, een – intellectuele en/of materiele – bijdrage heeft geleverd aan het strafbare feit die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
De vraag is of kan worden vastgesteld dat [naam verdachte] een – intellectuele en/of materiele – bijdrage heeft geleverd aan het strafbare feit die van voldoende gewicht is. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de inhoud van de gesprekken tussen [naam verdachte] en [naam medeverdachte 2] onmiskenbaar volgt dat het opzet van beiden was gericht op de gijzeling c.q. gijzeling c.q. ontvoering van de vrouw en/of andere leden van het gezin of de familie van [naam medeverdachte 1] , teneinde laatstgenoemde te bewegen een voor [naam medeverdachte 2] gunstige c.q. ontlastende verklaring af te leggen waardoor deze op vrije voeten zou komen. Dat er niet slechts in ‘filosoferende zin’ gesproken werd, of slechts ‘ideeën werden uitgewisseld’ over de mogelijkheid van gijzeling/ontvoering, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het feit dat hetgeen [naam medeverdachte 2] en [naam verdachte] bespreken vervolgens ook daadwerkelijk zijn weerslag vindt in de daaropvolgende handelingen door [naam medeverdachte 3] . Dat het uiteindelijk – door de aanhouding van [naam medeverdachte 3] en [naam betrokkene 5] - niet daadwerkelijk tot een gijzeling c.q. ontvoering is gekomen, doet daaraan niet af. Evenmin doet daaraan af dat het oogmerk van [naam medeverdachte 3] (zoals dat volgt uit hetgeen hij aan [naam betrokkene 4] heeft gemeld), te weten het ontvangen van [naam medeverdachte 1] van een bedrag van € 12 miljoen, een ander oogmerk was dan dat van [naam verdachte] en [naam medeverdachte 2] . Dat zijn optreden geplaatst moet worden in een groter geheel volgt ook uit het feit dat [naam medeverdachte 3] ook de omvang van de partij cocaïne noemt en daarbij behorende (totale) waarde van 25 miljoen euro.
Naar het oordeel van de rechtbank was er gelet op voornoemde omstandigheden sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] , gericht op de voorbereiding van de gijzeling. [naam verdachte] opereerde daarbij, mogelijk vanwege de voorlopige hechtenis van [naam medeverdachte 2] , als ‘boodschapper’ en tussenpersoon voor zijn broer. [naam medeverdachte 2] is door de rechtbank aangemerkt als initiator/opdrachtgever van het plan. In het gesprek op 18 april 2017 zegt [naam verdachte] tegen [naam medeverdachte 2] dat hij zich geen zorgen moet maken
‘we regelen dat wel, we zullen zijn hele familie laten ophalen’, aldus [naam verdachte] . Dat uit de gesprekken tevens volgt dat [naam medeverdachte 2] wilde dat [naam verdachte] zich afzijdig zou houden van de
feitelijkeuitvoering van het plan, doet daaraan niet af, temeer nu vaststaat dat [naam verdachte] in ieder geval een auto ter beschikking heeft gesteld en ook het contact tussen [naam medeverdachte 2] enerzijds en [naam medeverdachte 3] anderzijds heeft onderhouden. Door deze betrokkenheid heeft [naam verdachte] meegewerkt aan het plan om de vrouw, dan wel gezinsleden en/of familie van [naam medeverdachte 1] te gijzelen c.q. te ontvoeren.
Feit 2: medeplichtigheid aan bedreiging met geweld door [naam medeverdachte 3]
De ten laste gelegde bedreigingen zijn geuit in het telefonisch gesprek van 22 april 2017 rond 00.02 uur door [naam medeverdachte 3] (bij monde van [naam betrokkene 5] ) aan [naam betrokkene 4] . Aan [naam verdachte] wordt verweten dat hij – kort gezegd – samen met [naam betrokkene 10] en/of anderen [naam medeverdachte 3] heeft benaderd om de familie van [naam medeverdachte 1] te bedreigen, (daartoe) informatie heeft verstrekt over de verblijfplaats van [naam betrokkene 4] en de familie van [naam medeverdachte 1] en een huurauto ter beschikking heeft gesteld aan [naam medeverdachte 3] .
Uit de inhoud van het gesprek volgt dat [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 1] verantwoordelijk houdt voor het verlies van de partij cocaïne en dat hij in elk geval zijn deel van het geld terug wil. De stelling van de verdediging dat het feit dat [naam medeverdachte 3] daarbij aangeeft dat ‘hij niets te maken heeft met de Koerden’ en dat dat ‘hun pakkie an is’ juist erop duidt dat er geen Koerden bij betrokken zijn, en dat ook uit andere getapte gesprekken volgt dat [naam medeverdachte 3] slechts voor zichzelf handelende, volgt de rechtbank niet. Het duiden van ‘Koerden’ en ‘ [naam betrokkene 6] ’ (de naam waarmee [naam medeverdachte 2] wordt aangeduid) door [naam medeverdachte 3] , wijst naar het oordeel van de rechtbank juist op die betrokkenheid. Dat [naam medeverdachte 3] zijn eigen prioriteiten had en dat die lagen bij het terugontvangen van zijn eigen deel c.q. geld, doet niet af aan de in het voorgaande omschreven rol van de verdachte daarin. Uit de aard van de geplande strafbare feiten volgt al dat [naam verdachte] (minstens) welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam medeverdachte 3] en anderen die betrokken zouden zijn bij de daadwerkelijke fysieke uitvoering van het geplande misdrijf een vorm van verbaal of fysiek geweld -en/of het dreigen daarmee- een onderdeel van de uitvoering zou zijn. [naam verdachte] is (dus) in elk geval opzettelijk behulpzaam geweest door een auto ter beschikking te stellen aan [naam medeverdachte 3] en [naam betrokkene 5] , en dat hij daarbij ook opzet had op de door [naam medeverdachte 3] en [naam betrokkene 5] gepleegde bedreiging.