ECLI:NL:RBROT:2018:8603

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
10/750211-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank over de veroordeling van de verdachte voor de (gekwalificeerde) doodslag op twee prostituees in Rotterdam in de jaren 90

Op 18 oktober 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van de (gekwalificeerde) doodslag op twee prostituees in 1990 en 1991. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in beide gevallen de dader is, gebaseerd op uitgebreid bewijs, waaronder DNA-sporen. De slachtoffers werden in een gewelddadige en seksuele context om het leven gebracht, waarbij de rechtbank opmerkte dat de omstandigheden van beide zaken veel overeenkomsten vertoonden. De rechtbank heeft ook alternatieve scenario's overwogen, maar deze als onaannemelijk afgewezen. De verdachte werd als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd, ondanks zijn psychische problemen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 jaar op, lager dan de maximale straf van 20 jaar, vanwege het tijdsverloop en de psychische gezondheid van de verdachte. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/750211-15
Datum uitspraak: 18 oktober 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres]
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie PPC Scheveningen,
raadslieden mrs. J. Boksem en H.M. Terpstra, beiden advocaat te Leeuwarden.

Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting is aangevangen op 29 juni 2017 en is voortgezet op een aantal daarna gehouden terechtzittingen. Op de terechtzitting van 18 september 2018 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgehad. Op de terechtzitting van 5 oktober 2018 is het onderzoek gesloten.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd wat is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzittingen van 20 december 2017 en 18 september 2018 overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie is gewijzigd. Zowel onder 1 ([slachtoffer 1]) als onder 2 ([slachtoffer 2]) is alternatief moord óf gekwalificeerde doodslag ten laste gelegd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Ahbata heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van zowel de onder 1 als de onder 2 tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van voorarrest.

Schorsing van de vervolging

Standpunten van de verdediging en de officier van justitie
De verdediging heeft bij de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting van 18 september 2018 verzocht om de vervolging van de verdachte te schorsen op grond van artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Aangevoerd is dat de verdachte vanwege zijn ernstige psychiatrische problematiek niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. De verdediging heeft daarbij benadrukt dat het voeren van de verdediging hierdoor ernstig wordt belemmerd.
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen.
Beoordeling
De rechtbank heeft op de terechtzitting van 18 september 2018 de beslissing op het verzoek van de verdediging tot schorsing van de vervolging aangehouden tot het moment waarop vonnis zou worden gewezen. Die aanhoudingsbeslissing is - zakelijk weergegeven - als volgt gemotiveerd.
Op 7 februari 2018 is het verzoek van de verdediging om te laten onderzoeken of de verdachte procesbekvaam is in het kader van artikel 16 Sv afgewezen. Vóórafgaand aan de inhoudelijke behandeling van 18 september 2018 zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan (ambtshalve) terug zou moeten worden gekomen op die eerdere beslissing.
Dit neemt niet weg dat de rechtbank tegen de achtergrond van Europese jurisprudentie en bezien in het licht van het recht op een eerlijk proces oog houdt voor de persoon van deze verdachte in dit strafproces en de daar mogelijk uit voortvloeiende beperkingen in de verdediging. Bij de voorbereiding van de inhoudelijke behandeling van vandaag en gevoed door de binnenkomst van het verzoek van de verdediging heeft de rechtbank daarbij nadrukkelijk stilgestaan.
Dit heeft geleid tot het bepalen van een aantal maatregelen, toezeggingen en/of vaststellingen die compensatie zouden kunnen bieden aan eventuele beperkingen in de verdediging veroorzaakt door de persoon van de verdachte. Deze luiden als volgt.
a) De inhoud van het dossier/het belastende materiaal/de stukken is/zijn voor een zeer groot deel technisch van aard, waarbij een groot deel van de verdediging alleen al daarom zal neerkomen op de raadslieden.
b) Door de technische achtergrond van het mogelijke bewijs zal de bespreking van de feiten an sich beperkt zijn.
c) De proceshouding en de verklaringen van de verdachte zullen naar het zich nu laat aanzien geen grote rol kunnen spelen bij de beoordeling van de bewijsvraag. Daarbij is niet alleen de psychische gesteldheid van de verdachte maar ook het tijdsverloop een factor van betekenis.
d) De raadslieden zullen tijdens het onderzoek op de terechtzitting zo vaak als nodig in de gelegenheid worden gesteld om met hun cliënt van gedachten te wisselen. Daarnaast kan de verdediging op gezette tijden verzoeken dat een pauze zal worden ingelast.
e) Ook de rechtbank zal tijdens de inhoudelijke behandeling oog hebben voor de beperkingen die de persoon van de verdachte voor de verdediging mogelijk oplevert en zal daarnaar handelen.
De volledige beslissing van de rechtbank is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
Mede door de getroffen maatregelen en gedane toezeggingen en/of vaststellingen is de inhoudelijke behandeling van de zaak goed verlopen. De verdachte heeft er tijdens de ondervraging, evenals op de andere zittingen waaronder de zitting van 7 februari 2018, waarop het eerdere verzoek tot schorsing van de vervolging is afgewezen, wederom blijk van gegeven dat hij begrijpt waarvan hij wordt verdacht en heeft in de kern verweer gevoerd tegen de beschuldigingen. Ook heeft de verdachte soms inhoudelijk gereageerd op wat op de terechtzitting aan de orde kwam. Zo kon de verdachte bijvoorbeeld op een vraag van de rechtbank uitleggen wat de eis van de officier van justitie inhield. De raadslieden hebben, na daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, bij pleidooi hun verzoek tot schorsing van de vervolging niet herhaald of nader beargumenteerd, maar aangevoerd dat hun cliënt boven verwachting in goede doen was en dat zij de indruk hebben gekregen dat hij goed heeft meegekregen wat er tijdens de terechtzitting is besproken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdediging van de verdachte door de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet zodanig belemmerd is dat deze verdediging niet meer adequaat heeft kunnen plaatshebben. Tegen die achtergrond en ook overigens is de verdachte voldoende in staat gebleken de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. Er zijn daarom geen redenen voor schorsing van de vervolging.
Conclusie
Het verzoek tot schorsing van de vervolging wordt afgewezen.

Waardering van het bewijs

1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Aangevoerd is dat er aanwijzingen zijn dat er seksueel contact is geweest tussen de verdachte en de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], maar dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte degene is geweest die hen om het leven heeft gebracht. Daarnaast is bij beide slachtoffers, naast DNA van de verdachte, ook celmateriaal met DNA-kenmerken van andere mannen aangetroffen, waardoor andere scenario’s mogelijk zijn. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat het dossier geen bewijs bevat waaruit kan worden afgeleid dat de slachtoffers zijn verkracht of seksueel zijn misbruikt voordat zij zijn gedood.
2.
Beoordeling

[slachtoffer 1]

2.1
Inleiding
In de nacht van 8 op 9 september 1990 vond in de omgeving van de Willemsbrug te Rotterdam een evenement plaats, het Bruggehoofdfestival. Op 9 september 1990 om 12:30 uur werd de toen 44-jarige [slachtoffer 1] in diezelfde omgeving aangetroffen. Zij lag in een nis op de kade onder de Willemsbrug, achter een vuilcontainer (hierna: de nis). De hals van [slachtoffer 1] was doorgesneden en zij had drie steekwonden in de halsstreek en een steekverwonding ter hoogte van de lever. De omgeving van de hals van [slachtoffer 1] was geheel besmeurd met bloed. Deze letsels hebben de dood van [slachtoffer 1] veroorzaakt.
[slachtoffer 1] had psychische problemen en was in juni 1990 uit haar huurwoning gezet. Zij leidde sindsdien een zwervend bestaan. In de dagen voor haar dood was zij al diverse keren, overdag en ’s nachts, in de omgeving van de nis gezien. Voor de laatste keer op 8 september 1990 omstreeks om 19.00 uur. In de nis bij het lichaam van [slachtoffer 1] lagen verschillende tassen met persoonlijke spullen van [slachtoffer 1] en diverse etenswaren. Op de muur van de nis en op de straat naast het lichaam zijn bloedsporen aangetroffen. Naast de voeten van [slachtoffer 1] lag een straatsteen met haar bloed erop.
Op 9 september 1990 is omstreeks 06:30 uur door een voorbijganger die op de Willemsbrug liep een vrouwenstem gehoord die huilend riep: ‘Help me, help me hou op’ Ook is het geluid gehoord alsof iemand zware stenen op straat gooide. De geluiden kwamen van de plek waar [slachtoffer 1] zes uur later werd aangetroffen.
Toen [slachtoffer 1] werd gevonden droeg zij een rode bovenbroek, daaronder een witte leren broek en verder een witte onderbroek, die alle drie naar beneden waren geschoven. Een klein deel van haar onderbuik en haar vagina met schaamhaar waren daardoor zichtbaar. De witte leren broek en de witte onderbroek waren opengesneden. Op de hals en het gezicht van [slachtoffer 1] lag een groene leren jas met vele steek- en snijgaten. Op het geklede bovenlichaam van [slachtoffer 1] werd een mes met daarop bloed van [slachtoffer 1] aangetroffen. Op het mes zaten vezels van de voering van de groene leren jas en vezels van de witte onderbroek. Op de witte leren broek zat nauwelijks bloed. Onder de billen van [slachtoffer 1] lag een groene lap waarop sperma zat. Ook in de mond van [slachtoffer 1] zat mannelijk celmateriaal.
2.2
Vaststellingen
Op grond van deze feiten en omstandigheden die hun grondslag vinden in de bewijsmiddelen (bijlage III) kunnen vier vaststellingen worden gedaan.
a.
Plaats en tijdstip delict
[slachtoffer 1] is op 9 september 2018 omstreeks 06:30 uur in de nis met een mes gestoken en is door de steken in de nis overleden.
Dit blijkt met name uit het volgende. [slachtoffer 1] gebruikte de nis als verblijfplaats en haar dode lichaam is daar aangetroffen met steek- en snijwonden in haar lichaam. Zij lag daar midden in haar eigen bloed, er lag een mes op haar lichaam met daarop haar bloed en bij haar voeten lag een steen met haar bloed. Een steen waar in de vroege ochtend van 9 september 1990, omstreeks 06.30 uur, mee is gegooid in de omgeving van de nis waarvandaan [slachtoffer 1] huilend om hulp heeft geschreeuwd.
b. Seksueel gewelddadige context
Het doodsteken van [slachtoffer 1] staat niet op zichzelf, maar heeft naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bezien, naast een gewelddadige, ook een duidelijk seksuele context.
Voor deze seksuele context is in de eerste plaats het aantreffen van [slachtoffer 1] in de buitenlucht, met naar beneden geschoven broeken, ontbloot onderlichaam en vagina redengevend. Ook het doorsnijden van twee van de broeken van [slachtoffer 1], haar onderbroek en de (tussen)broek die zij daar overheen droeg, bewijst dat er sprake is geweest van een delict met een seksuele component en lading. Gezien deze seksuele context van het handelen staat, naast de gewelddadige, ook de seksuele intentie vast van de persoon die verantwoordelijk is voor dat handelen. De gewelddadige context zal hier niet verder worden besproken. Hiervoor wordt verwezen naar de feiten en omstandigheden die in paragraaf ‘2.1 Inleiding’ zijn weergegeven.
c. Koppeling gewelddadige en seksuele context
Het aantreffen van het mes op de plaats delict en de aard van het dodelijke letsel, te weten: snij- en steekverwondingen, wijzen op het gebruik van het mes bij het toebrengen van die dodelijke verwondingen. Dit gebruik wordt door het aantreffen van het bloed van [slachtoffer 1] op het mes onderstreept. Ook het aantreffen van vezels van de voering van de groene jas op het mes wijst, gelet op de vele steek- en snijgaten, zeer sterk op het gebruik van het mes bij het toebrengen van de dodelijke steken.
De vezels van de witte onderbroek van [slachtoffer 1] die op het mes zijn aangetroffen, koppelen het gebruik van het mes binnen de gewelddadige context van het handelen aan het gebruik van het mes binnen de seksuele context daarvan. Op grond van de aangetroffen vezels van de onderbroek staat immers vast dat de onderbroek met het mes is doorgesneden. Op de ook kapot gesneden witte leren broek die het slachtoffer over de onderbroek heen droeg is nauwelijks bloed aangetroffen. Daaruit volgt dat die broek al voorafgaand aan het steken is kapotgesneden. Daarmee gaat de seksuele context minst genomen bijna gelijk op met de gewelddadige context van het handelen van de dader.
Bij dat handelen ligt het in de lijn van de verwachting dat bij of in de nabijheid van [slachtoffer 1] sperma wordt aangetroffen. Dat sperma ís ook aangetroffen en wel op de groene lap geplakt aan de billen van [slachtoffer 1]. Daarnaast voldoet ook het mannelijk celmateriaal in de mond van [slachtoffer 1] aan dezelfde verwachting.
d. Ontuchtige handelingen en oogmerk
Het gedeeltelijk ontkleden van [slachtoffer 1], het opensnijden van haar witte leren broek en witte onderbroek en het achterlaten van sperma en celmateriaal in en bij het lichaam van [slachtoffer 1] zijn handelingen die in de gegeven zeer gewelddadige context als ontuchtig zijn aan te merken in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), zoals dat in 1990 luidde. Uit de vaststellingen die hiervoor zijn gedaan over de samenhang tussen de seksuele en de gewelddadige context van het handelen wordt afgeleid dat de gewelddadige handelingen in dienst hebben gestaan van de ontuchtige handelingen. Hieruit volgt dat de gewelddadige handelingen die tot de dood van [slachtoffer 1] hebben geleid, zijn gepleegd om met de ontuchtige handelingen weg te kunnen komen. Anders gezegd: degene die de gewelddadige handelingen heeft gepleegd had daarmee het oogmerk om bij betrapping zijn straffeloosheid te verzekeren.
[slachtoffer 2]
2.3
Inleiding
In de nacht van 18 op 19 juni 1991 vond in Rotterdam een evenement plaats. De popgroep Vangelis gaf een openluchtconcert aan de Maasboulevard. Op 19 juni 1991 omstreeks 9.00 uur is het dode lichaam van de toen bijna 23-jarige [slachtoffer 2] gevonden. Haar lichaam lag in diezelfde omgeving, op het talud aan de Westzeedijk te Rotterdam. Zij was twaalf keer gestoken in haar hals, waardoor de halsslagaders waren doorkliefd. Deze letsels hebben de dood van [slachtoffer 2] veroorzaakt.
[slachtoffer 2] was verslaafd aan harddrugs en had geen vaste verblijfplaats. Zij prostitueerde zichzelf en liep daarom geregeld op de G.J. de Jonghweg in Rotterdam, in de nabijheid van de plaats waar haar lichaam is aangetroffen. [slachtoffer 2] was in de avond van 18 juni 1991 rond 22:30 uur nog in leven. Het forensisch tijdstip van haar overlijden ligt tussen 18 juni 1991 om 23:00 uur en 19 juni 1991 om 06:00 uur. Rond 00:30 uur is een afgrijselijk gegil gehoord dat uit de richting kwam van de plek waar [slachtoffer 2] is gevonden.
Het lichaam van [slachtoffer 2] lag in het hoge gras van het talud van de Westzeedijk, verscholen achter een vuilcontainer en twee hopen met stenen. [slachtoffer 2] lag op haar buik. Haar onderlichaam was half ontkleed. Haar billen en benen waren toegedekt met een vest. Op het vest lag een bebloede damesslip, die aan beide zijkanten was opengesneden. In deze slip van [slachtoffer 2] is sperma aangetroffen. In de anus van [slachtoffer 2] is mannelijk celmateriaal gevonden.
2.4
Vaststellingen
Op grond van deze feiten omstandigheden die hun grondslag vinden in de bewijsmiddelen (bijlage III) kunnen vier vaststellingen worden gedaan.
a.
Plaats en tijdstip delict
[slachtoffer 2] is om het leven gebracht op het talud van de Westzeedijk te Rotterdam tussen 18 juni 1991 om 22.30 uur en 19 juni 1991 om 09.00 uur. Dit blijkt met name uit het volgende. [slachtoffer 2] leefde op 18 juni 1991 om 22:30 uur nog. Op 18 juni 1991 rond 00:30 uur is een afgrijselijk gegil gehoord vanaf de plek waar [slachtoffer 2] op 19 juni 1990 om 09.00 uur dood werd gevonden. Het forensisch tijdstip van haar overlijden ligt tussen 18 juni om 23.00 uur en 19 juni 1991 om 06.00 uur.
b. Seksueel gewelddadige context
Het doodsteken van [slachtoffer 2] staat niet op zichzelf, maar heeft naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bezien, naast een gewelddadige, ook een duidelijke seksuele context.
Voor deze seksuele context is in de eerste plaats het aantreffen van [slachtoffer 2] in de buitenlucht, met een ontbloot onderlichaam redengevend. Ook het doorsnijden, uittrekken en achterlaten op het lichaam van de onderbroek van [slachtoffer 2] bewijst dat er sprake is geweest van een delict met een seksuele component en lading. Gezien de seksuele context van het handelen staat, naast de gewelddadige, ook de seksuele intentie vast van de persoon die verantwoordelijk is voor dat handelen. De gewelddadige context zal hier niet verder worden besproken. Verwezen wordt naar de feiten en omstandigheden die hierover in paragraaf ‘2.3 Inleiding’ zijn weergegeven.
c. Koppeling gewelddadige en seksuele context
[slachtoffer 2] is meerdere keren met een mes in haar hals gestoken. Ook haar onderbroek was met een scherp voorwerp opengesneden. De opengesneden onderbroek was bebloed en is aangetroffen bovenop het vest waarmee haar lichaam was toegedekt. Op grond hiervan is er een zodanig verband tussen de seksuele context en de gewelddadige context van het handelen van de dader dat het niet anders kan dan dat welhaast gelijktijdig vanuit beide contexten is gehandeld.
Bij dat handelen ligt het in de lijn van de verwachting dat sperma bij of in de nabijheid van het slachtoffer wordt aangetroffen. Dat sperma ís ook aangetroffen, in de onderbroek van [slachtoffer 2]. Daarnaast voldoet ook het mannelijk celmateriaal in de anus van [slachtoffer 2] aan dezelfde verwachting.
d.
Ontuchtige handelingen en oogmerk
Het gedeeltelijk ontkleden van [slachtoffer 2], het opensnijden van de onderbroek en het achterlaten van sperma en mannelijk celmateriaal zijn handelingen die in de gegeven zeer gewelddadige context als ontuchtig zijn aan te merken in de zin van artikel 246 Sr zoals dat in 1991 luidde. Uit de vaststellingen die hiervoor zijn gedaan over de samenhang tussen seksuele en gewelddadige context van het handelen wordt afgeleid dat de gewelddadige handelingen in dienst hebben gestaan van de ontuchtige handelingen. Hieruit volgt dat de gewelddadige handelingen die tot de dood van [slachtoffer 2] hebben geleid, zijn gepleegd om met de ontuchtige handelingen weg te kunnen komen. Anders gezegd: degene die de gewelddadige handelingen heeft gepleegd had daarmee het oogmerk om bij betrapping zijn straffeloosheid te verzekeren.
2.5
Overeenkomsten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn binnen een periode van 9 maanden om het leven gebracht. De omstandigheden waaronder en de wijze waarop zij om het leven zijn gekomen, vertonen zeer grote overeenkomsten.
Beide vrouwen zijn in het centrum van Rotterdam, om het leven gebracht, in de omgeving waar zij zich gewoonlijk ophielden. In beide gevallen was in de nacht waarin zij de dood vonden in het centrum van Rotterdam een groot evenement gaande. Beide vrouwen leefden op straat, in de rafelrand van de samenleving. Zij zijn beiden gevonden in de buitenlucht, op een afgelegen plek, verscholen achter een container. Zij hebben beiden voorafgaand aan hun dood hard gegild. Zij zijn beiden gedood door meerdere (mes)steken in de hals, waarbij de slagaders zijn doorsneden. Bij beiden was het onderlichaam ontkleed, -hun bovenlichaam niet-, was hun onderbroek opengesneden en hebben seksuele handelingen plaatsgevonden.
Het doodsteken heeft in beide gevallen plaatsgevonden in een seksuele context; die bijna als een mal over de gewelddadige context heenvalt. Nadat beide vrouwen waren gedood, zijn hun lichamen toegedekt, in beide gevallen met in ieder geval kledingstukken.
Deze overeenkomsten vormen een sterke aanwijzing dat beide vrouwen door dezelfde dader zijn gedood. Deze sterke aanwijzingen worden een spijkerharde conclusie wanneer daarbij wordt betrokken dat het in beide gevallen aangetroffen sperma en celmateriaal van dezelfde man afkomstig is.
2.6
Daderschap verdachte
In beide gevallen ís het aangetroffen sperma en celmateriaal van dezelfde man, echter niet van een willekeurige man, maar in beide gevallen van de verdachte. Daarom is maar één conclusie mogelijk. De verdachte is degene die in beide gevallen verantwoordelijk is voor de hiervoor beschreven gewelddadige én seksuele handelingen. Dit leidt tot de vaststelling dat de verdachte de dader is van beide (onder 1 en 2) tenlastegelegde feiten, telkens in de gekwalificeerde doodslagvariant.
2.7
Bijkomende feiten en omstandigheden
Het daderschap van de verdachte vindt in de genoemde feiten en omstandigheden al een zeer stevige verankering. Dat daderschap wordt nog versterkt door na te noemen bijkomende feiten en omstandigheden die niet van iedere redengevendheid zijn ontbloot. De bewijskracht van deze bijkomende feiten en omstandigheden neemt toe wanneer zij worden geplaatst tegen de achtergrond van alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden.
a. Op 9 september 1990 te 06:30 uur zijn er stenen gegooid en is er geschreeuw van [slachtoffer 1] te horen geweest bij de Willemsbrug. Op dat moment is daar ook een man gezien. De man was een buitenlander, een Surinamer of een Marokkaan. In ieder geval geen donkere neger. Hij was ongeveer 1.80 meter lang. De verdachte past(e) in dit signalement.
b. Bij de aanhouding van de verdachte zijn door de politie twee scharen in de broekzakken van de verdachte aangetroffen, beide in een foedraal en een van de scharen gewikkeld in een lap stof.
Op het lichaam van [slachtoffer 1] is op een jas die op haar buik lag een opgevouwen blauw/wit geblokte doek aangetroffen. Een soortgelijke doek zat een kleine dertig jaar later op de zitting van 20 december 2017 aan de broek van de verdachte geknoopt. Aan de billen van [slachtoffer 1] zat een groene lap geplakt. Naast het lichaam van [slachtoffer 2] lag een opgerolde doek.
[slachtoffer 1] is gedood met een zeer scherp mes dat ter plaatse is aangetroffen. Bij het doden van [slachtoffer 2] is ook een mes gebruikt. Om scherpe messen en scharen mee te dragen is een opgevouwen lap stof geschikt. De verdachte heeft dit in zekere zin bevestigd. Niet onaannemelijk is daarom dat de aangetroffen lappen/doeken destijds door de verdachte ook voor dat doel zijn gebruikt.
c. Door de hele woning van de verdachte zijn plaatjes van (gedeeltelijk) blote vrouwen aangetroffen. Dit betreffen steeds blanke vrouwen, van wie veelal het bovenlichaam tot een paar centimeter boven de schaamstreek is bedekt, de vagina is ontbloot en die veel schaamhaar hebben of waar schaamhaar is bijgetekend. Verder zijn veel plaatjes van vrouwen met blote billen en anussen (in full focus) gevonden. Ook had de verdachte in zijn woning onderkleding en lingerie waarin was geknipt. Op een lampenkap was een grote tekening bevestigd van een getinte man die een blanke vrouw kust. Op veel van de foto’s waren de borsten van de vrouwen niet zichtbaar. Wanneer de borsten wel zichtbaar waren, waren deze met papier afgeplakt of waren de tepels met stiften overgekleurd.
Hieruit blijkt dat de verdachte kennelijk een seksuele voorkeur heeft voor blanke vrouwen en een sterke seksuele focus heeft op specifiek het onderlichaam en de (behaarde)schaamstreek en anus van vrouwen.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], beiden blank, zijn aangetroffen zoals de vrouwen op de foto’s, met bedekt bovenlichaam tot iets boven de schaamstreek en ontbloot onderlichaam en vagina. [slachtoffer 1] had veel schaamhaar. [slachtoffer 2] is aangetroffen met mannelijk celmateriaal van de verdachte in haar anus.
d. In de woning van de verdachte zijn enorm veel (geknipte) lapjes stof, geknoopte doeken en stapels gevouwen doeken aangetroffen. Het lijkt erop dat fröbelen met stof een liefhebberij van de verdachte is. Deze hoeveelheid is zo opmerkelijk dat van een obsessie kan worden gesproken. Bij [slachtoffer 1] is op een jas die op haar buik lag een opgevouwen blauw/wit geblokte doek aangetroffen en onder haar billen een groene lap. Naast het lichaam van [slachtoffer 2] lag een opgerolde doek. Op basis van het dossier kan weliswaar niet worden vastgesteld aan wie deze doeken toebehoorden en niet bekend is of verdachte destijds ook een obsessie voor lappen stof had, maar het is in het licht van de gehele context wel een opvallend en in de richting van de verdachte wijzend gegeven.
e. Toen bij de politie aan de verdachte een foto werd getoond van het bij [slachtoffer 1] aangetroffen mes verklaarde de verdachte meteen: ‘Dat is een fileermes. Dat is éénzijdig geslepen. Ik denk dat het in een slagerij wordt gebruikt. Daar fileren ze aan de lopende band. Je hebt geschikt gereedschap nodig om tempo te maken in de werkzaamheden. Dit is een mes om ingewanden voor koeien er uit te halen en te fileren. Ik heb dieren geslacht en ik heb vrienden die in een slagerij werken. Eenzijdig geslepen betekent dat het bruikbaar is als fileermes. Ik had verschillende messen, waaronder zo'n soort mes (verdachte wijst naar de foto van het mes).’
Uit het onderzoek dat destijds naar het mes is gedaan volgt dat de verdachte wat betreft de eigenschappen van het mes er niet ver naast zat. Op de terechtzitting is hierover een vraag gesteld. De verdachte verklaarde toen: ‘Ze hebben mij een mes laten zien. Het leek een fileermes. Ik heb zelf dieren geslacht, zoals leguanen. Een leguaan kun je op verschillende manieren slachten, onder andere door met een hard voorwerp op het hoofd slaan (De verdachte maakt terwijl hij dit zegt met zijn hand een snijbeweging langs zijn keel.).’
Deze door verdachte genoemde feiten en omstandigheden tonen op punten overeenkomsten met de situatie waarin [slachtoffer 1] dood werd aangetroffen: zij had een wond op het hoofd, op een steen werd haar bloed aangetroffen en haar hals was doorsneden.
f. Op de terechtzitting van 29 juni 2017 heeft de verdachte op de vraag: ‘hoe het nou kan dat er sperma van u bij die meisjes is terechtgekomen’ geantwoord: ‘Er kunnen veel mogelijkheden zijn. Het kan ook zijn dat, misschien is dat een beetje te ver
gezocht, mijn lichaam daar aanwezig was maar ik niet. Dat denk ik.’
2.8
Ontbreken van alternatieve scenario’s
De rechtbank heeft zich de vraag gesteld of er een alternatieve lezing mogelijk is van de gebeurtenissen die niet strookt met een bewezenverklaring van het tenlastegelegde daderschap van de verdachte.
Tijdens het onderzoek op de terechtzitting heeft de rechtbank steeds oog gehad voor een dergelijke lezing. Dat heeft ook de basis gevormd voor de beslissing van de rechtbank om de officier van justitie opdracht te geven (enige) resultaten van nader onderzoek naar drie andere doodslagen op prostituees in ongeveer dezelfde periode in het dossier te voegen. Deze drie doodslagen werden door het Openbaar Ministerie in de media - in enig opzicht - aanvankelijk ook aan de verdachte gekoppeld. De verdediging heeft dit punt vervolgens ook opgepakt en op haar verzoek heeft de rechtbank de officier van justitie wederom opdracht gegeven tot nader onderzoek op dit punt. Het vergelijkend onderzoek dat daarna heeft plaatsgevonden heeft zich geconcentreerd op diverse sporen in uiteindelijk vier van de doodslagzaken ([slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]). De resultaten van dat vergelijkend onderzoek zijn voor de verdachte niet in belastende zin aan te merken, maar ook niet in ontlastende zin. Ook hebben deze resultaten geen aanleiding gegeven tot concrete alternatieve lezingen van de verdediging. Ook de rechtbank ziet daarin geen aanleiding om aan te nemen dat er (een) alternatieve lezing(en) is/zijn voor de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden. De vindplaats van de opdrachten tot nader onderzoek van de rechtbank en van de resultaten daarvan zijn in bijlage IV van dit vonnis opgenomen.
Desondanks zijn er bij deze beoordeling drie alternatieve lezingen tegen het licht gehouden waarvan de eerste door de verdachte (deels) zelf naar voren is gebracht. Daarbij moet worden opgemerkt dat strikt genomen deze drie scenario’s niet steeds alle bewijsmiddelen dekken en daarom eigenlijk daarop al afstuiten.
a.
Alternatieve lezing 1
De verdachte heeft als alternatieve lezing geschetst dat degene die beide vrouwen heeft gedood hem erin heeft willen luizen door een door de verdachte gebruikt condoom met zijn sperma van een feestje mee te nemen en dat sperma vervolgens in/bij de slachtoffers (aan) te brengen.
Deze lezing wordt volstrekt onaannemelijk geacht. De verdachte heeft deze lezing niet onderbouwd, bijvoorbeeld door te stellen wie dat dan en dan ook nog tot twee keer toe zou hebben gedaan en met welke reden. Ook is een dergelijke gang van zaken feitelijk moeilijk voorstelbaar. Bovendien stond begin jaren ’90 het DNA-onderzoek nog in de kinderschoenen en was bij het grote publiek nauwelijks iets bekend over DNA en de opsporing/vaststelling ervan in sporenmateriaal. Het ligt dan ook niet voor de hand dat iemand destijds de verdachte op deze wijze voor de dood van de twee vrouwen heeft willen laten opdraaien.
Alternatieve lezingen 2 en 3
De verdachte heeft wel seksueel contact gehad met de slachtoffers maar hen niet gedood. Dat seksuele contact vond plaats op vrijwillige basis en niet op de plaats delict. De slachtoffers zijn pas daarna door een ander of anderen gedood.
Zoals hiervoor is vastgesteld heeft het doden van de slachtoffers in beide gevallen plaatsgevonden in een gewelddadige én seksuele context. Wanneer de rechtstreekse seksuele sporen van de verdachte worden weggedacht blijft een deel van die seksuele context overeind. Zoals gezegd lagen de slachtoffers er immers bij alsof ze seksueel waren misbruikt.
In het geval één andere dader verantwoordelijk zou zijn voor de dood van beide vrouwen, heeft die persoon óf beide keren geen enkel seksueel daderspoor achtergelaten óf heeft hij beide vrouwen in de houding neergelegd zonder enige seksuele interactie met hen te hebben gehad.
In het geval verschillende andere daders verantwoordelijk zouden zijn voor de dood van één van beide vrouwen, zouden zij beiden én geen enkel seksueel daderspoor hebben achtergelaten én ook nog eens op dezelfde manier en onder dezelfde omstandigheden een vrouw om het leven hebben gebracht en hen op een zelfde wijze hebben achtergelaten. Bovendien past de lezing van twee verschillende daders niet bij de vastgestelde overeenkomsten tussen de twee delicten.
Voor geen van deze twee alternatieve lezingen is een aanknopingspunt in het dossier te vinden. Daarbij komt dat de rechtbank de alternatieve lezingen op zichzelf volstrekt niet aannemelijk vindt. Daar moet de toevalsfactor ook bij worden betrokken. Bij de beide lezingen is het wel heel erg toevallig dat de verdachte tot tweemaal toe seks heeft met een persoon die kort daarna dood in een seksuele context wordt aangetroffen en door een ander zou zijn gedood, waarbij geen dadersporen van die persoon worden aangetroffen.
Van een andere reële alternatieve lezing is de rechtbank ook niet gebleken.
2.9
Afwezigheid contra indicaties
Bij beide slachtoffers zijn DNA-sporen van derden aangetroffen. Zo is bij [slachtoffer 1] een hoofdhaar op haar slip aangetroffen en bij [slachtoffer 2] zijn in een bemonstering van een stukje van haar slip ‘enkele DNA-kenmerken zichtbaar van een derde persoon die niet geschikt zijn voor een vergelijkend DNA onderzoek’. Tevens zijn bij [slachtoffer 2] op de rug, het linkerbenen en de linkerbil hoofdharen aangetroffen die niet passen bij haar haarpalet.
Deze bevindingen geven geen reden om te twijfelen aan het daderschap van de verdachte. Het bedoelde celmateriaal is niet zonder meer als delictgerelateerd spoor te duiden. Daartegenover staan de vele malen sterkere sporen die van de verdachte zijn aangetroffen, celmateriaal dat op meerdere plekken, dichtbij of in intieme delen van de vrouwen is gevonden en dat deels sperma betrof.
Datzelfde geldt voor de verschillende (schaam)haren die op de bovenkleding van de vrouwen zijn aangetroffen en de schaamhaar op de steen naast [slachtoffer 1], die niet van hen zijn.
Ook deze sporen zijn, anders dan de sporen van de verdachte, niet direct delictgerelateerd. Bovendien geldt voor haren dat zij naar hun aard gemakkelijk verplaatsbaar zijn, anders dan dat bij sperma en celmateriaal het geval is.
2.1
Bewezenverklaring en bewijsmiddelen
In bijlage III is de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 9 september 1990 te Rotterdam [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven
heeft beroofd door
-drie, met een mes in de hals van voornoemde [slachtoffer 1] te steken, en
-met kracht
,met een mes de hals van die [slachtoffer 1] door te snijde
n, en
in het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te
weten feitelijke aanranding van de eerbaarheid,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren;
2.
hij op 19 juni 1991 te Rotterdam [slachtoffer 2] opzettelijk van het
leven heeft beroofd door,
- meermalen met een scherp en/of puntig voorwerp in de hals van voornoemde [slachtoffer 2] te steken,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te
weten feitelijke aanranding van de eerbaarheid,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk
om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
doodslag, gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf straffeloosheid verzekeren;
2.
doodslag, gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf straffeloosheid verzekeren.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Motivering straf

Algemene motivering
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft bijna 30 jaar geleden binnen een jaar tijd twee vrouwen op afgrijselijke wijze met messteken om het leven gebracht en hen seksueel misbruikt. Beide vrouwen leefden op straat en waren kwetsbaar. De ene vrouw was een zwerfster met psychische problematiek en de andere vrouw was aan harddrugs verslaafd en prostitueerde zich om aan geld voor haar verslaving te komen. Zij waren daarom een makkelijke prooi voor de verdachte. De delicten vonden in beide gevallen plaats midden in de nacht, op afgelegen plekken in de stad. De verdachte moet als een razende tekeer zijn gegaan gezien de vele steek- en snijverwondingen die de slachtoffers in hun hals en verdere lichaam hadden. Tevens is bij beide slachtoffers de onderkleding opengesneden.
De slachtoffers, die 44 en bijna 23 jaar oud waren, zullen de laatste momenten van hun leven in grote paniek en doodsangst hebben verkeerd. Angst die werkelijkheid is geworden. De dood van de slachtoffers en de gruwelijke wijze waarop dat heeft plaatsgevonden, heeft ook onherstelbaar leed veroorzaakt bij hun families en naasten.
Strafblad
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 augustus 2018 blijkt dat de verdachte in 1983, enige jaren voor de onderhavige feiten, ook voor een geweldsdelict met justitie in aanraking is geweest. Hij is toen voor een gewapende overval veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en zes maanden.
Rapportages van deskundigen
Psychiater J. Vreugdenhil en GZ-psycholoog L. Vermeulen, beiden werkzaam bij het Pieter Baan Centrum, hebben een rapport d.d. 22 december 2017 over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is lijdende aan een chronisch psychotische stoornis, te weten schizofrenie. Daarvan was ook al meerdere jaren sprake ten tijde van de delicten.
Er is geen zicht op in welke perioden de verdachte wel of niet en in welke mate fluoride psychotisch was en of bijvoorbeeld ook ten tijde van de delicten sprake was van bizarre wanen waarvan hij last heeft gehad, mede omdat ook niet bekend is in welke perioden hij medicatie heeft gebruikt en wat het effect daarvan was.
Vanwege de ernstiger dan bij schizofrenie gebruikelijke cognitieve uitval en verdere verschijnselen bestaat het vermoeden dat bij de verdachte tevens sprake is van organisch lijden, mogelijk als gevolg van een hersenaandoening. Niet duidelijk is wanneer dit verval is ingetreden en hoe het verloop daarvan is geweest. Niet aannemelijk is echter dat deze somatische aandoening destijds al aanwezig was en het handelen van de verdachte heeft beïnvloed.
Verder is niet duidelijk of de verdachte destijds meer in het algemeen agressief was en of er bijzonderheden waren in zijn seksualiteit.
Al met al is er daarom absoluut geen zicht op de psychische conditie van de verdachte ten tijde van de delicten, mede omdat de verdachte ontkent. Daardoor is niet te bepalen of en in welke mate de psychopathologie van de verdachte heeft doorgewerkt in zijn denken, voelen en handelen ten tijde van de delicten. Om die reden is het ook niet mogelijk om een uitspraak te doen over de kans op recidive.
De conclusies van psychiater K. Jangbahadoer Sing en psycholoog R.A.R. Bullens in hun rapportages van 21 juni 2017 zijn gelijkluidend aan die van de rapporteurs van het Pieter Baan Centrum.
Uit de opgemaakte rapporten, waaronder ook het reclasseringsrapport van 13 juli 2017, blijkt dat de verdachte de laatste jaren voorafgaande aan zijn arrestatie een geïsoleerd sociaal leven heeft geleid zonder noemenswaardige problemen.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen over. Omdat niet (meer) kan worden vastgesteld hoe de precieze psychische toestand van de verdachte destijds was en in welke mate de feiten aan hem kunnen worden toegerekend, wordt het er voor gehouden dat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten volledig toerekeningsvatbaar was. Dit neemt niet weg dat de rechtbank niet uitsluit dat de verdachte heeft gehandeld onder invloed van zijn stoornis, gezien zijn ziektegeschiedenis en de gruwelijke en bizarre wijze waarop de feiten zijn gepleegd. Dit alleen is echter onvoldoende om tot een andere conclusie te komen dan de gedragsdeskundigen, die uitgebreid onderzoek hebben verricht. Onderzoek waaraan de verdachte, behalve bij het onderzoek van psycholoog Bullens, heeft meegewerkt.
Het grote tijdsverloop werkt in dit opzicht in zekere zin in het nadeel van de verdachte. Indien hij kort na het plegen van de delicten was aangehouden, was het waarschijnlijk wel mogelijk geweest om onderzoek te doen naar de mate waarin de feiten hem kunnen worden toegerekend en het was zeker niet ondenkbaar dat dan geconcludeerd zou zijn dat hij niet volledig toerekeningsvatbaar was.
Uitgaande van de volledige toerekeningsvatbaarheid van de verdachte is een langdurige gevangenisstraf de enige passende sanctie.
Beoordeeld naar de huidige maatstaven zou voor het plegen van de beide feiten, mede gezien de omstandigheden waaronder zij zijn begaan, een levenslange gevangenisstraf in de rede liggen. Destijds was echter sprake van een milder strafklimaat en werd een levenslange gevangenisstraf zelden opgelegd.
De maximale tijdelijke gevangenisstraf was ten tijde van de feiten 20 jaar. Dit geldt ook wanneer iemand voor twee feiten wordt veroordeeld, zoals in dit geval. De rechtbank neemt die maximale tijdelijke gevangenisstraf van 20 jaar daarom als uitgangspunt bij de vaststelling van de op te leggen straf.
Uit de diverse rapportages blijkt dat de psychische gezondheidstoestand van de verdachte zeer zorgelijk is. De rechtbank heeft dit tijdens de verschillende terechtzittingen ook zelf ervaren. De verdachte maakte in die gevallen een vreemde, gestoorde indruk en verklaarde warrig, onsamenhangend en incoherent.
De zorgelijke situatie van de verdachte blijkt ook uit het feit dat hij al jaren een min of meer sociaal geïsoleerd bestaan leidt.
Sinds de beide feiten, die -zoals gezegd- lang geleden plaatsvonden, is de verdachte niet meer ter zake van strafbare feiten met justitie in aanraking is gekomen.
Op grond van deze omstandigheden zal aan de verdachte een wat lagere straf worden opgelegd dan de tot uitgangspunt genomen en door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van 20 jaar.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 jaar passend en geboden.

Benadeelde partijen

Vorderingen
De volgende nabestaanden hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd:
- ter zake van feit 1: [nabestaande 1], wonende te [woonplaats], zoon van [slachtoffer 1];
- ter zake van het feit 2: [nabestaande 2], wonende te [woonplaats], moeder van [slachtoffer 2].
Beiden vorderen een bedrag van € 680,67 ter zake van materiële schade, bestaande uit de kosten voor lijkbezorging, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het plegen van het delict.
Standpunten
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de vorderingen van de benadeelde partijen.
Beoordeling
Vast staat dat aan de benadeelde partijen door de onder 1 respectievelijk 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. Omdat de vorderingen tot vergoeding van die schade genoegzaam zijn onderbouwd en niet zijn weersproken door de verdediging zullen de vorderingen worden toegewezen.
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden telkens begroot op nihil.
Conclusie
De verdachte moet beide benadeelde partijen een schadevergoeding betalen van € 680,67, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 10, 57 en 288 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van de gepleegde delicten.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot schorsing van de vervolging;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen ten aanzien van die feiten aan de verdachte meer ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [nabestaande 1], wonende te [woonplaats], te betalen een bedrag van
€ 680,67(zegge: zeshonderdtachtig euro en zevenenzestig cent), als vergoeding voor geleden materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 september 1990 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [nabestaande 2], wonende te [woonplaats], te betalen een bedrag van
€ 680,67(zegge: zeshonderdtachtig euro en zevenenzestig cent), als vergoeding voor geleden materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 juni 1991 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen telkens begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en W.A.F. Damen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 oktober 2018.
Bijlage I

Tekst gewijzigde tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 9 september 1990 te Rotterdam, opzettelijk en met voorbedachten
rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en
na kalm beraad en rustig overleg,
-drie, althans één- of meerma(a)l(en), met kracht met een mes althans een
scherp en/of puntig voorwerp in de hals van voornoemde [slachtoffer 1] gestoken, en/of
-met kracht, met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp de hals van
die [slachtoffer 1] doorgesneden, en/of
-vijf, althans één- of meerma(a)l(en), met een mes althans een scherp en/of
puntig voorwerp in de buik van die [slachtoffer 1] gestoken, en/of
-(met een voorwerp) één- of meerma(a)l(en) met kracht op/tegen het (achter)hoofd van
die [slachtoffer 1] gestompt/geslagen, en/of
-één of meerma(a)l(en) met een mes althans een scherp voorwerp in het lichaam
van die [slachtoffer 1] gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
artikel 289 wetboek van strafrecht
of
hij op of omstreeks 9 september 1990 te Rotterdam [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven
heeft beroofd door
-drie, althans één- of meerma(a)l(en), met kracht met een mes althans een
scherp en/of puntig voorwerp in de hals van voornoemde [slachtoffer 1] te steken, en/of
-met kracht, met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp de hals van
die [slachtoffer 1] door te snijder, en/of
-vijf, althans één- of meerma(a)l(en), met een mes althans een scherp en/of
puntig voorwerp in de buik van die [slachtoffer 1] te steken, en/of
-(met een voorwerp) één- of meerma(a)l(en) met kracht op/tegen het
(achter)hoofd van die [slachtoffer 1] te stompen en/of slaan, en/of
-één of meerma(a)l(en) met een mes althans een scherp voorwerp in het lichaam
van die [slachtoffer 1] te steken,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te
weten verkrachting en/of feitelijke aanranding van de eerbaarheid,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te
bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het
wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
artikel 287 jo 288 wetboek van strafrecht
2.
hij op of omstreeks 19 juni 1991 te Rotterdam, opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg,
- één- of meerma(a)l(en), met kracht, met een mes althans een scherp en/of
puntig voorwerp in de hals van voornoemde [slachtoffer 2] gestoken, en/of
-één- of meerma(a)l(en) met een mes althans een scherp voorwerp in het lichaam
van die [slachtoffer 2] gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
artikel 289 wetboek van strafrecht
of
hij op of omstreeks 19 juni 1991 te Rotterdam [slachtoffer 2] opzettelijk van het
leven heeft beroofd door,
- één- of meerma(a)l(en), met kracht, met een mes althans een scherp en/of
puntig voorwerp in de hals van voornoemde [slachtoffer 2] te steken, en/of
-één- of meerma(a)l(en) met een mes althans een scherp voorwerp in het lichaam
van die [slachtoffer 2] te steken,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te
weten verkrachting en/of feitelijke aanranding van de eerbaarheid,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te
bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het
wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
artikel 287 jo 288 wetboek van strafrecht
Bijlage II

Reactie op verzoek tot toepassing van artikel 16 lid 1 Sv

De verdediging heeft gemotiveerd verzocht de vervolging van de verdachte te schorsen omdat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen (bijlage). Daarbij heeft de raadsman met name benadrukt dat het voeren van de verdediging ernstig wordt belemmerd. De officier van justitie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat dat verzoek moet worden afgewezen.
Beoordeling
Op 7 februari 2018 is het verzoek van de verdediging om te laten onderzoeken of de verdachte procesbekvaam is in het kader van artikel 16 Sv afgewezen. Daarbij is - kort gezegd - het volgende overwogen.
‘Gelet op de totstandkoming van de wet, de wetsgeschiedenis en de summiere jurisprudentie
die hierover is, moeten we onder ogen zien dat het criterium dat is opgenomen in art. 16 Sv
een uiterst streng criterium is, dat slechts in uitzonderingsgevallen moet worden toegepast.
(…)
Als we kijken naar het verhoor van vandaag, het verhoor van de verdachte op de eerdere
terechtzittingen, het PBC rapport, de eerdere rapporten van de psychiater en de
psycholoog, en de eerdere processen verbaal van verhoor bij de politie, dan stelt de
rechtbank vast dat de verdachte goed begrijpt wat de tegen hem ingestelde vervolging
inhoudt. De verdachte heeft - onder meer - verklaard dat hij wordt verdacht van de moord
op twee meisjes, hij begrijpt dat hij daarvoor gedetineerd zit, wat de procedure is, wat hoger
beroep en cassatie is en dat zijn advocaat er is om hem te verdedigen. Hij overziet ook de
mogelijke consequenties van deze procedure, dat hij straf kan krijgen en hij heeft vandaag
geïnformeerd of hij schadevergoeding krijgt als hij wordt vrijgesproken.
Op grond van dit alles komt de rechtbank tot de conclusie dat er op dit moment geen
aanwijzingen zijn dat verdachte niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde
vervolging te begrijpen. Het verzoek om op dat punt door een deskundige nader onderzoek
te laten doen wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal op dit punt evenwel de vinger aan de pols houden. Als wij hier op enig
moment anders over denken, komen we hier op terug. De officier van justitie heeft hierin
ook een verantwoordelijkheid. De rechtbank verzoekt ook de raadsvrouw om de situatie van
de verdachte in de gaten te houden en de rechtbank te informeren als de situatie verandert.
Het staat de raadsvrouw vrij alsdan wederom een verzoek gebaseerd op art. 16 Sv te doen.’
Na deze beslissing is de verdachte nog een aantal keer voor de rechtbank verschenen. Steeds is daarbij uitvoerig met de verdachte gesproken en is daarmee invulling gegeven aan het ‘vinger aan de pols houden’ zoals hiervoor is bedoeld. In dat licht moet ook de opmerking van de rechtbank op de zitting van 29 augustus 2018 worden begrepen dat de verdachte zijn medicatie moet gebruiken. In deze gesprekken heeft de rechtbank steeds bevestiging gevonden voor haar oordeel van 7 februari 2018. Anders gezegd: vóórafgaand aan de behandeling van vandaag zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan (ambtshalve) terug zou moeten worden gekomen op die eerdere beslissing.
Dit neemt niet weg dat de rechtbank tegen de achtergrond van Europese jurisprudentie en bezien in het licht van het recht op een eerlijk proces oog houdt voor de persoon van deze verdachte in dit strafproces en de daar mogelijk uit voortvloeiende beperkingen in de verdediging. Bij de voorbereiding van de inhoudelijke behandeling van vandaag en gevoed door de binnenkomst van het verzoek van de verdediging heeft de rechtbank daarbij nadrukkelijk stilgestaan.
Dit heeft geleid tot het bepalen van een aantal maatregelen, toezeggingen en/of vaststellingen die compensatie zouden kunnen bieden aan eventuele beperkingen in de verdediging veroorzaakt door de persoon van de verdachte. Deze luiden als volgt.
De inhoud van het dossier/belaste materiaal/stukken is voor een zeer groot deel technisch van aard, waarbij een groot deel van de verdediging alleen al daarom zal neerkomen op de raadsman.
Door de technische achtergrond van het mogelijke bewijs zal de bespreking van de feiten an sich beperkt zijn.
De proceshouding en de verklaringen van de verdachte zal naar het zich nu laat aanzien geen grote rol kunnen spelen bij de beoordeling van de bewijsvraag. Daarbij is niet alleen de psychische gesteldheid van de verdachte maar ook het tijdsverloop een factor van betekenis.
De raadsman zal tijdens het onderzoek op de zitting zo vaak als nodig in de gelegenheid worden gesteld om met zijn cliënt van gedachten te wisselen. Daarnaast kan de verdediging op gezette tijden verzoeken dat een pauze zal worden ingelast.
Ook de rechtbank zal tijdens de inhoudelijke behandeling oog hebben voor de beperkingen die de persoon van de verdachte voor de verdediging mogelijk oplevert en zal daarnaar handelen.
Alles afwegende zou het vandaag nemen van een beslissing op het verzoek van de verdediging een zekere ontijdigheid in zich dragen. Immers pas na afloop van de behandeling op de zitting van vandaag zal de rechtbank een oordeel kunnen geven over de vraag of de hiervoor genoemde maatregelen de op dit moment voorziene beperkingen in de verdediging door de rechtbank moeten worden meegewogen bij de vraag of de verdachte in voldoende mate in staat is geweest de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen.
Conclusie
De beslissing op het verzoek van de verdediging zal daarom worden aangehouden en zal (mogelijk) samenvallen met de beslissing op de vierde voorvraag van artikel 348 Sv die in het vonnis wordt neergelegd en gemotiveerd. De raadsman en de officier van justitie worden uitgenodigd hun standpunten hieromtrent tijdens pleidooi en requisitoir nader uiteen te zetten.
Bijlage IV

Onderzoekbeslissingen en resultaten (vonnis paragraaf 2.9)

De rechtbank heeft onderzoekswensen geformuleerd op de terechtzittingen van 25 september 2017, 20 december 2017, 7 februari 2018 en 8 maart 2018. Dat heeft geresulteerd in de volgende aanvullende processen verbaal van de politie en het NFI:
proces-verbaal overige zaken ([slachtoffer 4] en [slachtoffer 3]), 28 december 2017, nummer [nummer proces-verbaal 1] ;
proces-verbaal van zoeking woning verdachte, 14 februari 2018, nummer [nummer proces-verbaal 2] met cd-rom met foto’s;
proces-verbaal zaak [slachtoffer 3], 19 februari 2018, nummer [nummer proces-verbaal 3] ;
proces-verbaal zaak [slachtoffer 4] 22 februari 2018, nummer [nummer proces-verbaal 4] ;
proces-verbaal getuige [naam getuige], 22 maart 2018, nummer [nummer proces-verbaal 5] ;
proces-verbaal bevindingen onderling vergelijkend onderzoek in de zaken [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], 29 mei 2018, nummer [nummer proces-verbaal 6] ;
proces-verbaal onderzoek datering sperma in de zaak [slachtoffer 1], 29 mei 2018, nummer [nummer proces-verbaal 7]
proces-verbaal onderzoek datering sperma in de zaak [slachtoffer 2], 29 mei 2018, nummer [nummer proces-verbaal 8] ;
proces-verbaal onderzoek contra-extract van bemonstering anus [slachtoffer 2], 29 mei 2018, nummer [nummer proces-verbaal 9] , met onderliggende NFI rapportage;
NFI rapportage van 28 juni 2018 betreffende onderzoek naar het tijdstip van overlijden van [slachtoffer 1] met kenmerk [kenmerknummer 1] ;
NFI rapportage van 28 juni 2018 betreffende onderzoek naar het tijdstip van overlijden van [slachtoffer 2] met kenmerk [kenmerknummer 2] ;
proces-verbaal nader onderzoek bebloede kleding in zaak [slachtoffer 2], 24 augustus 2018, nummer [nummer proces-verbaal 10] , met onderliggende NFI rapportage.