ECLI:NL:RBROT:2018:852
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en vrijspraak in strafzaak
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2018, is de verdachte aangeklaagd voor een feit dat verband houdt met een poging tot diefstal met geweld. De officier van justitie, mr. A.P.G. de Beer, heeft vrijspraak gevorderd voor de verdachte. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsvrouw mr. J. van Wijk, heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden wegens schending van de beginselen van een goede procesorde. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen en geoordeeld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van willekeur in de vervolging en dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan gerechtvaardigd is.
Vervolgens heeft de rechtbank de bewijswaardering uitgevoerd en geconcludeerd dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank heeft, in overeenstemming met de officier van justitie en de verdediging, de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de rechters de beslissing hebben genomen op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de ingediende stukken.