ECLI:NL:RBROT:2018:852

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
10/692030-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en vrijspraak in strafzaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2018, is de verdachte aangeklaagd voor een feit dat verband houdt met een poging tot diefstal met geweld. De officier van justitie, mr. A.P.G. de Beer, heeft vrijspraak gevorderd voor de verdachte. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsvrouw mr. J. van Wijk, heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden wegens schending van de beginselen van een goede procesorde. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen en geoordeeld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van willekeur in de vervolging en dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan gerechtvaardigd is.

Vervolgens heeft de rechtbank de bewijswaardering uitgevoerd en geconcludeerd dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank heeft, in overeenstemming met de officier van justitie en de verdediging, de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de rechters de beslissing hebben genomen op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de ingediende stukken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/692030-17
Datum uitspraak: 2 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. J. van Wijk, advocaat te Eindhoven.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. A.P.G. de Beer, heeft vrijspraak gevorderd van het ten laste gelegde feit.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden vanwege schending van de beginselen van een goede procesorde doordat de vervolgingsbeslissing lichtvaardig en onzorgvuldig genomen is.
Hiertoe is aangevoerd dat uit jurisprudentie blijkt dat sprake is van een lichtvaardige vervolging als reeds op voorhand blijkt dat verdere vervolging niet gerechtvaardigd is, omdat het tenlastegelegde feit niet bewezen kan worden. Hier is volgens de raadsvrouw in het onderhavige geval sprake van.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie, in geval zij overgaat tot vervolging, dient aan te tonen dat er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit ex artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering en dat op dat moment nog niet relevant is de vraag of het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Aan dit vereiste is volgens de officier van justitie in het onderhavige geval voldaan.
4.3.
Beoordeling
De rechtbank leest het verweer van de raadsvrouw als een beroep op het verbod op willekeur.
In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, in het onderhavige geval met het verbod van willekeur. Niet-ontvankelijkheid dient slechts dan te volgen indien geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Daarbij speelt een rol dat sprake is van een ernstig strafbaar feit, de verdachte een naam heeft die past bij “ [nickname verdachte] ”, de verdachte in Eindhoven woont terwijl “ [nickname verdachte] ” het heeft gehad over teruggaan naar Brabant en de verdachte bovendien in de systemen van de politie gekoppeld is aan medeverdachte.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval niet is gebleken dat de vervolging door het Openbaar Ministerie in het onderhavige geval in strijd is met het verbod op willekeur. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
4.4.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

6.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 09 november 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voornemen om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een (wit gouden) ketting en/of een (wit gouden) kruis, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] heeft getoond en/of
- ( vervolgens) de slede van dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp naar achteren heeft getrokken en/of
- dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de borst van die [naam slachtoffer 2] heeft gericht,
terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid.