ECLI:NL:RBROT:2018:851

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
10/207042-17 / vordering TUL VV: 10/220959-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor straatroof met bewezenverklaring van twee andere straatroven en veroordeling tot gevangenisstraf

Op 2 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere straatroven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het eerste feit, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank oordeelde dat de herkenning door de verbalisant niet voldoende was om de verdachte te veroordelen. Echter, de rechtbank verklaarde de verdachte wel schuldig aan twee andere straatroven, gepleegd op 14 en 19 oktober 2017. Bij deze feiten was sprake van geweld tegen de slachtoffers, die kwetsbaar waren. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De rechtbank weegt zwaar dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij geen stabiel leven leidt. De rechtbank besloot geen voorwaardelijke straf op te leggen, omdat de kans op recidive hoog wordt ingeschat. Daarnaast werden er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, omdat de verdachte nieuwe strafbare feiten had gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-207042-17
Parketnummer vordering TUL VV: 10-220959-15
Datum uitspraak: 2 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. A.T. Tilburg, advocaat te Spijkenisse.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. A.P.G. de Beer, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde;
  • primair: veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest;
  • subsidiair: veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan een deel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd en de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-207042-17.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, mede gelet op de herkenning van de verdachte door verbalisant [naam verbalisant] .
4.1.2.
Beoordeling
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er op basis van de herkenning van verbalisant [naam verbalisant] geen veroordeling kan volgen. Het aan de verbalisant [naam verbalisant] getoonde screenshot is onvoldoende duidelijk. Verbalisant [naam verbalisant] verklaart ook dat hij de verdachte niet meteen op de screenshot herkent. Dat de persoon op de screenshot de verdachte betreft, wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.
Omdat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is zal de verdachte worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde feit is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feiten 2 en 3
De raadsman heeft met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde geen verweren gevoerd. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 14 oktober 2017 te Rotterdam, op de [plaats delict 1] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een ketting met hanger (goud), toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , [met haar been in het gips, lopend met een kruk] welke diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld tegen die [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit het met kracht
- vastgrijpen bij de hals van die [naam slachtoffer 1] en vervolgens
- trekken aan de hanger en de ketting;
3.
hij op 19 oktober 2017 te Rotterdam, op de [plaats delict 2] , tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een schakelketting (14-karaats goud), toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken , welk geweld bestond uit het met kracht trekken aan de ketting.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 2:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 3:
diefstal, vergezeld van geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan twee straatroven. De verdachte en zijn mededader hebben kwetsbare slachtoffers uitgekozen van wie zij op straat een ketting van de nek trokken. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij min of meer weerloze slachtoffers heeft uitgekozen, een hoogbejaarde man en een vrouw die moeilijk ter been was. Het waren buitengewoon laffe daden waarvan de slachtoffers naar alle waarschijnlijkheid nog lang last zullen hebben. Dat dit voor hen erg beangstigend is geweest, blijkt ook uit de verklaringen van de slachtoffers zelf. Zij hebben geen vertrouwen meer in mensen en voelen zich niet meer veilig op straat. De verdachte heeft de lichamelijke integriteit van de slachtoffers ernstig aangetast. Bovendien heeft hij hen dierbare persoonlijke sieraden afgenomen die voor hen naast materiële waarde vooral veel persoonlijke waarde hadden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 december 2017 op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
7.3.2.
Rapportage en verklaring van deskundige op de terechtzitting
Het Leger des Heils, afdeling Jeugdbescherming en Reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 januari 2018. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
De verdachte is uitgebreid bekend bij justitie, politie, reclassering en hulpverlening. Ondanks de inzet van verschillende personen en instanties heeft het nog niet kunnen leiden tot recidivevermindering en een stabiel leefpatroon. De verdachte heeft geen vaste woon- en
verblijfplaats, geen inkomen, geen zinvolle dagbesteding en een zeer negatief sociaal
netwerk. Ondanks dat de verdachte zich telkens bereid toont om zijn leven te beteren en
zich te houden aan afspraken binnen de verschillende instanties, lukt het hem niet om dit
vol te houden.
Het is volgens de reclassering duidelijk dat de verdachte wel begeleiding nodig heeft om structuur te hebben in zijn leven en om hulp te bieden bij zijn praktische zaken, maar omdat hij vooral zijn eigen pad wil volgen en het moeilijk vindt om zich te houden aan regels is de kans van slagen zeer gering.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Ondanks alle hulp en inzet van de reclassering blijft de verdachte recidiveren. Daarnaast lijkt de verdachte nauwelijks bezig te zijn met de gevolgen voor anderen en zichzelf.
Ondanks dat er meerdere pogingen om de verdachte te begeleiden zijn mislukt, zijn alle ketenpartners van mening dat er nog eenmaal geprobeerd moet worden om de verdachte te begeleiden. De reclassering adviseert dan ook een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden de meldplicht, een ambulante behandelverplichting, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het meewerken aan een traject richting dagbesteding via het Jongerenloket.
Reclasseringsmedewerker mevrouw A.R. Aalstein verklaart op de terechtzitting dat de verdachte zelf veel ideeën heeft over hoe de begeleiding vormgegeven dient te worden, maar dat deze niet realistisch zijn. Voorts merkt mevrouw Aalstein op dat zij net als zijn collega’s van mening is dat er nog één keer geprobeerd moet worden om de begeleiding van de grond te laten komen, maar dat het de verdachte duidelijk moet zijn dat het zijn laatste kans is en dat de begeleiding wordt vormgegeven zoals de reclassering dat voor zich ziet. Mevrouw Aalstein verklaart tot slot dat de reclassering zich zal richten op het geven van psychische begeleiding aan de verdachte.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de verdachte vaker is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Anders dan de verdediging verzoekt en de reclassering adviseert, ziet de rechtbank geen aanleiding om een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. De verdachte heeft keer op keer bewezen dat hij niet te begeleiden valt doordat hij uitsluitend reclasseringsbegeleiding wenst op zijn eigen voorwaarden. De reclassering acht de kans van slagen bovendien zeer gering. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden niet opportuun is. Bovendien kan, zoals de officier van justitie ook heeft aangegeven, ook in het kader van een mogelijke vervroegde invrijheidstelling begeleiding worden geboden.
De ernst van de feiten, de impact van die feiten op de slachtoffers en het gegeven dat verdachte bepaald geen first offender te noemen is, maakt dat de rechtbank ondanks de vrijspraak voor het eerste feit toch voor de andere twee feiten een gevangenisstraf als door de officier van justitie gevorderd zal opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen

Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft mevrouw
[naam benadeelde 1]zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 219,82 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
Ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de heer
[naam benadeelde 2]zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 300,- aan materiële schade en een vergoeding van € 300,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de door de benadeelde partijen gevorderde bedragen hem niet onredelijk voorkomen en dat beide vorderingen voor toewijzing in aanmerking komen.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman refereert zich met betrekking tot beide vorderingen aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
[naam benadeelde 1]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil.
[naam benadeelde 2]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]een schadevergoeding betalen van
€ 1.219,82, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]een schadevergoeding betalen van
€ 600,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 11 januari 2016 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een werkstraf van 40 uur, waarvan 20 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 26 januari 2016. Er is een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel.
9.2.
Standpunt officier van justitie/verdediging
De officier van justitie noch de raadsman hebben een specifiek standpunt ingenomen met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging d.d. 4 januari 2018.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1], te betalen een bedrag van
€ 1.219,82 (zegge: duizend tweehonderdnegentien euro en tweeëntachtig cent), bestaande uit € 219,82 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]te betalen
€ 1.219,82(hoofdsom,
zegge: duizend tweehonderdnegentien euro en tweeëntachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.219,82 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
22 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 600,- (zegge: zeshonderd euro)bestaande uit € 300,- aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]te betalen
€ 600,-(hoofdsom,
zegge: zeshonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
19 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 600,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
12 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
20 uur, van de bij vonnis van 11 januari 2016 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 6 juli 2017 te Rotterdam, op de [plaats delict 3] , althans op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (gouden) ketting met (Feyenoord)hanger, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3] [* 1948], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond uit het met kracht rukken/trekken aan die ketting;
2.
hij op of omstreeks 14 oktober 2017 te Rotterdam, op/aan de [plaats delict 1] , althans op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een ketting met hanger (goud), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] ,[met haar been in het gips, lopend met een kruk] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond uit het (telkens) met kracht
- vastgrijpen bij de hals van die [naam slachtoffer 1] en/of vervolgens
- rukken/trekken aan de hanger en/of de ketting;
3.
hij op of omstreeks 19 oktober 2017 te Rotterdam, op de [plaats delict 2] , althans op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een schakelketting (14-karaats goud), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] [* 1932], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond uit het met kracht rukken/trekken aan de ketting.