ECLI:NL:RBROT:2018:8484

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
10/710004-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van hennep en voorhanden hebben van een vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 2 januari 2014 te Spijkenisse en/of Rotterdam opzettelijk een hoeveelheid van ongeveer 30 kilogram hennep heeft vervoerd en opzettelijk een revolver met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 93 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, en een taakstraf van 180 uur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar heeft geoordeeld dat dit niet leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De verdachte heeft bekend en er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in haar beslissing meegewogen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgelegde straffen passend zijn, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/710004-14
Datum uitspraak: 21 augustus 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. L.A. Sjadijeva, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 augustus 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uur, subsidiair 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.

4.Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging is van mening dat er zoveel tijd is verstreken sinds de inverzekeringstelling van de verdachte, te weten viereneenhalf jaar, dat strafvermindering niet meer op zijn plaats is.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een overschrijding van de redelijke termijn, gelet op vaste jurisprudentie, niet kan leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.
4.3.
Beoordeling
Vast staat dat de redelijke termijn is overschreden. Volgens vaste jurisprudentie leidt dit echter niet tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn geen reden is om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te achten.
4.4.
Conclusie
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 02 januari 2014 te Spijkenisse en/of te Rotterdam , opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 30 kilogram, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
2.
hij op 02 januari 2014 te Spijkenisse een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3° van die wet in de vorm van een revolver van het merk Nagant, model M 1895, kaliber 7.62 mm en munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te
weten zeven kogelpatronen van het kaliber .32 S&W Long, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van ongeveer 30 kilogram natte hennep. Verdovende middelen zijn schadelijk voor de volksgezondheid, nu zij verslavend werken en regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke en psychische gevolgen kan veroorzaken. De handel in verdovende middelen zorgt ook vaak voor overlast door bijkomende criminele activiteiten.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen met daarbij horende munitie. Het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Voorhanden hebben van een vuurwapen leidt immers vaak tot gebruik daarvan, te meer indien het wapen geladen is en degene die het wapen voorhanden heeft zich in het criminele circuit beweegt.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 juli 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 3 januari 2014 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 3 januari 2014 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim viereneenhalf jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim tweeëneenhalf jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden in de straf.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hebben opgelegd. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf, waarvan een groot deel voorwaardelijk, en een taakstraf opleggen. Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal gelijk zijn aan de tijd die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, zodat de verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis.
De reden dat de rechtbank, anders dan door de officier van justitie gevorderd, naast de taakstraf een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf oplegt, is gelegen in het feit dat de verdachte langdurig bezig is geweest met het bevorderen van de handel in softdrugs en dat hij ter terechtzitting heeft verklaard verder te willen gaan met softdrugs gerelateerde gedragingen. De voorwaardelijke straf dient er dus tevens toe de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De verdediging heeft, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, verzocht aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen, dan wel een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Hiervoor bestaat echter naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding vanwege de ernst van de feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 93 (drieënnegentig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 90 (negentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 1 (één) jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de drie dagen die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis zijn doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. A.A.T. Werner en D.Y.A. van Meersbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 augustus 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 02 januari 2014 te Spijkenisse en/of te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 30 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 02 januari 2014 te Spijkenisse een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3° van die wet in de vorm van een revolver van het merk Nagant, model M 1895, kaliber 7.62 mm en munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te
weten zeven kogelpatronen van het kaliber .32 S&W Long, voorhanden heeft gehad.