ECLI:NL:RBROT:2018:8430

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
2632769 CV EXPL 13-64001
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van gedaagde voor schade aan Stichting Nederlandse Moslimomroep door onrechtmatige gedragingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 2 november 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de curator van de Stichting Nederlandse Moslimomroep (NMO) vorderingen heeft ingesteld tegen de gedaagde, die als voormalig bestuurder van de stichting wordt beschuldigd van onrechtmatige gedragingen. De curator, mr. Reinout Adriaan Oskamp, heeft gesteld dat de gedaagde, door het sluiten van onrechtmatige overeenkomsten en het aannemen van steekpenningen, schade heeft veroorzaakt aan de NMO. De gedaagde heeft onder andere een bedrag van € 400.245,- aan schade veroorzaakt door het bedingen van een onterecht hoog tarief van € 3.750,- per half uur bij I2BC, en heeft daarnaast steekpenningen ontvangen van HIT B.V. en andere partijen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde aansprakelijk is voor de schade die de NMO heeft geleden als gevolg van zijn onrechtmatige gedragingen, en heeft de schadevergoeding vastgesteld op een totaalbedrag van € 686.299,28, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagde heeft verzocht om matiging van de schadevergoeding, maar de kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen, omdat de opzettelijke en roekeloze aard van de gedragingen van de gedaagde niet in overeenstemming is met een beroep op matiging. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders voor hun handelen en de gevolgen van onrechtmatige gedragingen in het kader van hun functie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 2632769 \ CV EXPL 13-64001
Uitspraak: 2 november 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
mr. Reinout Adriaan OSKAMP, in zijn hoedanigheid van curator van
de stichting
STICHTING NEDERLANDSE MOSLIMOMROEP,
woonplaats gekozen hebbende te Amsterdam,
eiser bij (herstel)exploot van 5 december 2012,
gemachtigde: mr. T.A. van Meer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.H.M. Wagemans te Maastricht.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “de Curator” en “[gedaagde]”.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1
Het (verdere) procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
  • het vonnis van 23 maart 2018 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte, met producties, van [gedaagde];
  • de akte tevens houdende vermeerdering van eis, met producties, van de Curator;
  • de akte, met producties, van [gedaagde];
  • de akte, met productie, van [gedaagde];
  • de akte van de Curator.
1.2
De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter nader bepaald op heden.

2.De (verdere) beoordeling

2.1
Vooropgesteld wordt dat in deze procedure -na (het verstrekken van opdrachten tot) (tegen)bewijslevering en tussentijds appel- inmiddels het nodige werd vastgesteld. Vast is immers komen te staan:
a. dat [gedaagde] met I2BC, daarbij vertegenwoordigd door [A.], een overeenkomst heeft gesloten waarbij I2BC een vaste vergoeding ontving van € 3.750,- per half uur, een tarief dat twee keer zo hoog is als de standaardtarieven, waarbij [gedaagde] heeft bedongen dat I2BC 20% van de door haar gefactureerde bedragen aan [gedaagde] zou vergoeden, hetgeen mogelijk gemaakt is doordat Starscreen, de eenmanszaak van de zoon van [gedaagde], facturen voor niet-verrichte werkzaamheden aan I2BC stuurde (zie 3.3 jo. 5.7 van het vonnis van 27 juni 2014, 2.20 van het vonnis van 8 mei 2015 en 4.37 van het arrest van 25 april 2017),
dat IBAS, waarvan [A.] middellijk bestuurder was, voor NMO programma’s heeft geproduceerd waarbij [gedaagde] heeft bedongen dat hij bij tenminste vier facturen 20% van de door IBAS in rekening gebrachte bedragen vergoed kreeg (zie eveneens 3.3 jo. 5.7 van het vonnis van 27 juni 2014, 2.20 van het vonnis van 8 mei 2015 en 4.37 van het arrest van 25 april 2017),
dat [gedaagde] € 50.000,- aan steekpenningen van HIT B.V./Hanssens heeft ontvangen in ruil voor (verdere) opdrachten van NMO met betrekking tot de productie “Drive”, zoals onder 110 tot en met 114 van de dagvaarding omschreven (zie 2.11 van het vonnis van 23 maart 2018),
dat [H.] giften aan [gedaagde] heeft gedaan in de vorm van een door [H.] aan [gedaagde] ter beschikking gestelde creditcard, een auto en een televisie ter waarde van in totaal € 84.914,28 (zie 3.3 jo. 5.7 van het vonnis van 27 juni 2014, 2.31 van het vonnis van 8 mei 2015 en 4.55 van het arrest van 25 april 2017), en
dat [gedaagde] aan [K.] via de bedrijven Maximize en Orange opdrachten heeft verleend in ruil voor steekpenningen, welke [K.] heeft verdisconteerd in haar facturen aan NMO, en dat [gedaagde] met [K.] een overeenkomst tot broadcast faciliteiten heeft gesloten waarbij bedongen is dat [gedaagde] bedragen overgemaakt kreeg, waarbij eveneens een te hoog tarief in rekening werd gebracht aan NMO en de betaling aan [gedaagde] geschiedde via facturen van Starscreen, op welke wijzen [gedaagde] in totaal een bedrag van € 95.000,- heeft ontvangen (zie 3.3 jo. 5.7 van het vonnis van 27 juni 2014, 2.41 van het vonnis van 8 mei 2015 en 4.68 van het arrest van 25 april 2017).
2.2
Verder is reeds beslist dat [gedaagde] op de voet van artikel 7:661 BW aansprakelijk is voor de uit deze onrechtmatige gedragingen aan NMO toegebrachte schade, nu hij (ad a en b) door genoemde betalingen jegens I2BC/IBAS te bedingen opzettelijk dan wel bewust roekeloos het risico in het leven geroepen heeft dat I2BC en IBAS deze betalingen in de aan NMO in rekening gebrachte prijs zouden verdisconteren, waardoor NMO meer heeft betaald dan nodig (zie 5.7 van het vonnis van 27 juni 2014 en 4.37 van het arrest van 25 april 2017), [gedaagde] (ad c) door het ontvangen van € 50.000,- aan steekpenningen van HIT B.V./ Hanssens in ruil voor (verdere) opdrachten van NMO met betrekking tot de productie “Drive” opzettelijk dan wel bewust roekeloos heeft gehandeld nu hij daarmee schade aan NMO heeft beoogd dan wel aanvaard (zie 2.11 van het vonnis van 23 maart 2018), [gedaagde] (ad d) door genoemde giften van [H.] te aanvaarden opzettelijk dan wel door bewuste roekeloosheid schade heeft toegebracht, nu hij (ook) daarmee het risico in het leven heeft geroepen dat [H.] deze betalingen in de aan NMO in rekening gebrachte prijs zou verdisconteren, waardoor NMO mogelijk meer heeft betaald dan nodig (zie 5.7 van het vonnis van 27 juni 2014 en 4.57 van het arrest van 25 april 2017) en (ad e) [gedaagde] door steekpenningen van [K.] te aanvaarden opzettelijk dan wel bewust roekeloos het risico in het leven heeft geroepen dat [K.] deze betalingen in de aan NMO in rekening gebrachte prijs zou verdisconteren, waardoor NMO mogelijk meer heeft betaald dan nodig was, waarmee hij schade aan NMO heeft toegebracht (zie opnieuw 5.7 van het vonnis van 27 juni 2014 en 4.69 van het arrest van 25 april 2017).
2.3
Daarmee staat dus vast dat [gedaagde] ter zake van die vaststaande gedragingen jegens NMO, en thans jegens de Curator, schadeplichtig is. Uit de door [gedaagde] na het vonnis van 23 maart 2018 ingediende processtukken blijkt dat deze er mede toe strekken de juistheid van die vaststellingen en die oordelen, geheel of ten dele, wederom aan de orde te stellen. Dat is echter in strijd met de beginselen van een goede procesorde nu ter zake reeds door de kantonrechter en het hof werd beslist en de kantonrechter geen aanleiding ziet, voor zover overigens al mogelijk gezien de inmiddels gevoerde appelprocedure, op die beslissingen terug te komen. In zoverre zal de inhoud van de door [gedaagde] ingediende processtukken dan ook niet (nogmaals) worden behandeld.
2.4
Datzelfde geldt voor het door [gedaagde] naar voren gebrachte verwijt dat de Curator zich in deze procedure heeft bediend van onrechtmatig verkregen bewijs. Daartoe overweegt de kantonrechter dat, als er al aanleiding zou zijn enig door de Curator ingebracht bewijsstuk om die reden niet bij de beoordeling in deze -civielrechtelijke- procedure te betrekken, hetgeen door de Curator gemotiveerd is bestreden en mede daarom bepaald niet vaststaat, dit verweer van [gedaagde] in strijd met het in artikel 128 lid 3 Rv neergelegde beginsel van concentratie van verweer niet direct bij antwoord naar voren is gebracht en daarom thans, wegens strijdigheid met een goede procesorde, buiten beschouwing wordt gelaten.
2.5
Ter beoordeling ligt thans voor of de door de Curator (na vermeerdering van eis) jegens [gedaagde] gevorderde schadebedragen toewijsbaar zijn. Daarbij merkt de kantonrechter dat op hetgeen [gedaagde] onder overlegging van producties ter afwering van de schadevordering van de Curator naar voren heeft gebracht, slechts zal worden ingegaan voor zover daar niet reeds op is beslist en eveneens slechts voor zover de verweren voldoende duidelijk, concreet en begrijpelijk zijn geformuleerd en indien en voor zover ter onderbouwing van enig verweer voldoende duidelijk wordt verwezen naar enige productie.
Ad a (I2BC)
2.6
De Curator heeft bij zijn akte van 13 juni 2018 gemotiveerd en onder overlegging van ondersteunende bescheiden uit de administratie van NMO toegelicht dat NMO over de jaren 2005 tot en met 2007 in totaal een bedrag van € 400.245,- teveel heeft betaald vanwege het hoge tarief van € 3.750,- per half uur in plaats van het marktconforme tarief van € 1.950,- per half uur, welk bedrag de Curator dan ook als daadwerkelijk door NMO geleden schade van [gedaagde] vergoed wenst te zien.
2.7
Hiervoor werd al gememoreerd dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die NMO heeft geleden als gevolg van de door hem met I2BC gesloten overeenkomst, meer bepaald de daarin neergelegde tariefafspraak. Nu uit niets blijkt dat NMO van die afspraak ook financieel voordeel heeft genoten, kan die schade in beginsel worden vastgesteld op het bedrag dat NMO door die afspraak teveel heeft betaald ten opzichte van de toen geldende standaardtarieven, waarbij -zie hiervoor- al vaststaat dat het dan gaat om een verschil van € 1.800,- per half uur. Dat bedrag is immers als gevolg van voormelde afspraak telkens aan het vermogen van NMO onttrokken. Voor zover [gedaagde] heeft willen betogen dat I2BC meer dan wel andere werkzaamheden heeft verricht dan vergelijkbare bedrijven en dat daarom dit hogere (dubbele) tarief op zijn plaats was, miskent hij dat reeds, als bewezen, werd vastgesteld dat -kort gezegd- het maken en effectueren van die (dubbele) tariefafspraak (en daarbij ook te bedingen dat 20% van het ter zake door I2BC aan NMO te factureren bedrag via Starscreen naar hem zou terugvloeien) onrechtmatig was jegens NMO en dat hij ex artikel 7:661 BW gehouden is de daardoor voor NMO opgekomen schade te vergoeden.
2.8
Uit de door de Curator bij diens akte van 13 juni 2018 overgelegde bescheiden en zijn toelichting daarop blijkt dat hij het totaal van de over de relevante periode (2005 tot aan november 2007) door I2BC aan NMO gezonden facturen, waarvan niet in geschil is dat die daadwerkelijk zijn voldaan, heeft berekend, dit totaal heeft gedeeld door het hoge tarief van € 3.750,- per half uur dat tussen [gedaagde] en I2BC ([A.]) werd overeengekomen en de uitkomst daarvan heeft vermenigvuldigd met het marktconforme tarief van € 1.950,- per half uur, om zodoende vast te stellen dat NMO over die periode een bedrag van € 400.245,- méér aan I2BC heeft betaald dan ingeval genoemd marktconform tarief was gehanteerd. Dit komt de kantonrechter voor als een juiste benaderingswijze teneinde de omvang van de ter zake door NMO geleden schade vast te stellen. Daarin volgt hij de Curator dan ook. De schade die NMO door dit handelen van [gedaagde] heeft geleden, stelt de kantonrechter derhalve vast op € 400.245,-.
Ad b, c, d en e (IBAS, HIT/Hanssens B.V., [H.] en [K.])
2.9
Ten aanzien van de schade die NMO heeft geleden als gevolg van de door de Curator aan [gedaagde] verweten -en eveneens bewezen geachte- gedragingen sub b tot en met e, heeft de Curator zich uitdrukkelijk beroepen op artikel 6:104 BW. Dit artikel bepaalt dat indien iemand die op grond van onrechtmatige daad of een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis jegens een ander aansprakelijk is, door die daad of tekortkoming winst heeft genoten, de rechter op vordering van die ander de schade kan begroten op het bedrag van die winst of op een gedeelte daarvan. Ratio achter deze bepaling is dat het onredelijk werd geacht om ongeoorloofd ten laste van een ander (NMO) verkregen winst aan de verkrijger ([gedaagde]) te laten, waar door die ander vermoedelijk wel schade is geleden, maar deze naar haar aard niet goed bewijsbaar is. Deze bepaling geeft niet een recht op winstafdracht maar geeft de rechter een discretionaire bevoegdheid de schade te begroten op het bedrag van de winst of een gedeelte daarvan en vormt daarmee een wettelijke basis voor een vorm van abstracte schadeberekening, zodat concreet nadeel bij onzekerheid niet door de eisende partij (NMO, (al)thans de Curator) behoeft te worden aangetoond. Voor toepassing van deze bepaling is voldoende dat de aanwezigheid van enige schade aannemelijk is.
2.1
Gegeven dat kader overweegt de kantonrechter dat hij termen aanwezig acht het verzoek van de Curator toepassing te geven aan artikel 6:104 BW te honoreren, nu:
 vaststaat dat (ad b) IBAS voor NMO programma’s heeft geproduceerd waarbij [gedaagde] heeft bedongen dat hij bij tenminste vier facturen 20% van de door IBAS in rekening gebrachte bedragen vergoed kreeg, (ad c) [gedaagde] € 50.000,- aan steekpenningen van HIT B.V./Hanssens heeft ontvangen in ruil voor (verdere) opdrachten van NMO met betrekking tot de productie “Drive”, (ad d) [H.] giften aan [gedaagde] heeft gedaan in de vorm van een door [H.] aan [gedaagde] ter beschikking gestelde creditcard, een auto en een televisie ter waarde van in totaal € 84.914,28, en (ad e) [gedaagde] aan [K.] via de bedrijven Maximize en Orange opdrachten heeft verleend in ruil voor steekpenningen en [gedaagde] met [K.] een overeenkomst tot broadcast faciliteiten heeft gesloten waarbij (eveneens) is bedongen dat [gedaagde] daarvoor bedragen betaald kreeg,
 vastgesteld is dat deze gedragingen als onrechtmatig jegens NMO hebben te gelden,
 vastgesteld is dat [gedaagde] op de voet van artikel 7:661 BW aansprakelijk is voor de door deze onrechtmatige gedragingen aan NMO toegebrachte schade, en
 aannemelijk is dat als gevolg van deze gedragingen NMO (enige) schade heeft geleden en [gedaagde] financieel voordeel heeft genoten.
Ad b (IBAS)
2.11
De Curator heeft (onder punt 100 e.v.) bij dagvaarding onder verwijzing naar het FIOD-rapport gemotiveerd toegelicht dat [gedaagde] tenminste drie keer de hier bedoelde 20% betaling heeft ontvangen. Het betreft ten eerste een bedrag van 170.000 Dirham ofwel circa € 17.400,- dat [gedaagde] volgens de FIOD vermoedelijk van [A.] op een in Marokko geopende rekening gestort heeft gekregen ter voldoening aan de hiervoor genoemde afspraak dat [gedaagde] van IBAS 20% van de door IBAS bij NMO in rekening bedragen vergoed zou krijgen. Het gaat om een factuur van 18 september 2013 ad € 87.000,- en 20% daarvan stemt overeen met het door [gedaagde] op genoemde rekening ontvangen bedrag. Ten tweede betreft het 20% van twee facturen van IBAS aan NMO gedateerd 7 februari 2015, tezamen voor een bedrag van € 115.700,-, en 20% daarvan, oftewel € 23.140,-, is gelijk aan het bedrag dat genoemd is op een post-it blaadje dat de FIOD aantrof bij de bij [A.] in beslag genomen bescheiden, waarvan de FIOD vermoedt dat de op dat blaadje geplaatste aantekeningen van [gedaagde] afkomstig zijn. Op datzelfde blaadje wordt, ten derde, melding gemaakt van een bedrag van € 15.600,- en dat bedrag stemt weer overeen met 20% van het bedrag van de factuur van 6 juni 2015 (ad € 78.000,-) van IBAS aan NMO. Volgens de Curator heeft [gedaagde] aldus in totaal € 56.140,- van IBAS ontvangen, waarvan aangenomen kan worden dat die bedragen door IBAS aan NMO werden doorberekend en waarmee hij dus voor tenminste dat bedrag aan schade aan NMO heeft veroorzaakt.
2.12
[gedaagde] heeft in reactie hierop aangevoerd dat het bedrag van € 56.140,- niet ziet op enig bedrag dat hij van [A.] zou hebben ontvangen -hij heeft in het geheel geen steekpenningen ontvangen- maar op de winst, ad € 56.140,-, die [A.] heeft gemaakt op de drie producties in kwesties en daarop zien de door [gedaagde] gemaakte aantekeningen op het bedoelde post-it blaadje. De door de Curator ingenomen stelling dat [A.] dit bedrag aan [gedaagde] zou hebben betaald, is met niets onderbouwd en is ook buitengewoon onaannemelijk nu geen enkele filmproducent zijn volledige winst als steekpenningen zou weggeven, aldus [gedaagde].
2.13
De kantonrechter stelt opnieuw voorop dat in deze procedure, als bewezen, vast staat dat IBAS voor NMO programma’s heeft geproduceerd waarbij [gedaagde] heeft bedongen dat hij bij tenminste vier facturen 20% van de door IBAS in rekening gebrachte bedragen vergoed kreeg. Ook het hof heeft (zie 4.37 van het arrest van 25 april 2017) in dat verband bewezen geacht dat [gedaagde] zich heeft laten betalen door [A.] voor opdrachten van NMO aan (I2BC en) IBAS. Ter beoordeling ligt derhalve thans niet voor óf [gedaagde] zich door IBAS heeft laten betalen maar voor welk bedrag.
2.14
Dienaangaande wordt geoordeeld dat [gedaagde] tegenover de door de Curator gegeven gemotiveerde -en met het FIOD-rapport gestaafde- toelichting, die erop duidt dat het ging om een bedrag van € 56.140,-, geen (voldoende) feiten en omstandigheden heeft gesteld en onderbouwd om dit beeld te ontkrachten. Daar waar de 20%-afspraak, als gezegd, in deze procedure bewezen is verklaard en de op bedoeld post-it blaadje door [gedaagde] vermelde bedragen, uitgaande van voormelde facturen van IBAS aan NMO, daarmee corresponderen, heeft [gedaagde] zijn standpunt gehandhaafd geen steekpenningen van [A.]/IBAS te hebben aangenomen en heeft hij gesteld dat het genoemde bedrag zag op de volledige winst van IBAS op de betrokken producties en dat bepaald onaannemelijk is dat een producent deze zou weggeven. Dat is hier echter niet toereikend om, mede gelet op de aard van het aan [gedaagde] gemaakte verwijt, te kunnen opwegen tegen het door de Curator gemotiveerde en onderbouwde standpunt dat [gedaagde] zich voor een bedrag van € 56.140,- door IBAS heeft laten betalen. Zijn verweer wordt dan ook verworpen zodat uitgegaan wordt van de juistheid van de stelling van de Curator op dit onderdeel.
2.15
Onder toepassing van artikel 6:104 BW begroot de kantonrechter de schade die NMO door dit handelen van [gedaagde] heeft geleden op het bedrag dat hij daardoor aan financieel voordeel heeft genoten, zijnde € 56.140,-.
Ad c (HIT B.V./Hanssens)
2.16
Ten aanzien van onderdeel c heeft de Curator, opnieuw onder verwijzing naar het FIOD-rapport, aangevoerd dat [gedaagde] een bedrag van € 50.000,- heeft ontvangen van HIT B.V./Hanssens in ruil voor verdere opdrachten met de productie “Drive”, welk bedrag de Curator op de voet van artikel 6:104 BW thans van [gedaagde] vordert.
2.17
[gedaagde] heeft opnieuw betwist (een dergelijk bedrag aan) steekpenningen van deze producent te hebben ontvangen en heeft daarbij ook voorgespiegeld dat dit zou betekenen dat deze een fors verlies op de opdracht zou hebben geleden.
2.18
De kantonrechter memoreert dat in deze procedure al bewezen is verklaard dat [gedaagde] een bedrag van € 50.000,- aan steekpenningen van HIT B.V./Hanssens heeft ontvangen in ruil voor (verdere) opdrachten van NMO met betrekking tot de productie “Drive”. Reeds daarop stuit het verweer van [gedaagde] dan ook af.
2.19
Onder toepassing van artikel 6:104 BW begroot de kantonrechter de schade die NMO door dit handelen van [gedaagde] heeft geleden op het bedrag dat hij daardoor aan financieel voordeel heeft genoten, zijnde € 50.000,-.
Ad d ([H.])
2.2
De Curator heeft ten aanzien van onderdeel d aangevoerd dat [H.] aan [gedaagde] giften heeft gedaan in de vorm van een beschikbaar gestelde creditcard, een auto en een televisie, ter waarde van in totaal € 84.914,28, in ruil voor het gunnen van werkzaamheden aan [H.], welk bedrag de Curator op de voet van artikel 6:104 BW thans van [gedaagde] vordert.
2.21
[gedaagde] heeft de juistheid van dit verwijt opnieuw betwist en aangevoerd dat, indien het verwijt juist zou zijn, dit zou betekenen dat [H.] haar volledige winst voor de betrokken productie aan [gedaagde] zou hebben gegund en hem daarbovenop nog tienduizenden euro’s zou hebben betaald, hetgeen volgens [gedaagde] volstrekt ondenkbaar is.
2.22
De kantonrechter memoreert dat in deze procedure al bewezen is verklaard dat [H.] giften aan [gedaagde] heeft gedaan in de vorm van een door [H.] aan [gedaagde] ter beschikking gestelde creditcard, een auto en een televisie ter waarde van in totaal € 84.914,28 en dat (zie 4.57 van voormeld arrest) ook het hof heeft geoordeeld dat [gedaagde] door het aannemen van die giften opzettelijk dan wel door bewuste roekeloosheid schade heeft toegebracht aan NMO. Ook op dit onderdeel stuit het verweer van [gedaagde] daarop dan ook af.
2.23
Onder toepassing van artikel 6:104 BW begroot de kantonrechter de schade die NMO door dit handelen van [gedaagde] heeft geleden op het bedrag dat hij daardoor aan financieel voordeel heeft genoten, zijnde € 84.914,28.
Ad e ([K.])
2.24
Ten aanzien van onderdeel e heeft de Curator aangevoerd dat [gedaagde] in ruil voor steekpenningen [K.] (via Maximize en Orange) opdrachten heeft verleend en met [K.] een overeenkomst tot broadcast faciliteiten heeft gesloten, welke bedragen [K.] heeft doorberekend in haar facturen aan NMO, waardoor NMO schade lijdt. Het gaat om een bedrag van € 95.000,- welk bedrag de Curator op de voet van artikel 6:104 BW thans van [gedaagde] vordert.
2.25
Ook hiervan heeft [gedaagde] aangevoerd dat het standpunt van de Curator volstrekt onaannemelijk is omdat dit zou betekenen dat [K.] uit eigen zak € 70.000,- zou hebben moeten bijleggen om de steekpenningen te kunnen betalen en op de productie eenzelfde bedrag verlies zou hebben gemaakt.
2.26
De kantonrechter memoreert dat in deze procedure al bewezen is verklaard dat [gedaagde] de hem door de Curator verweten frauderende handelingen waardoor hij een bedrag van € 95.000,- betaald heeft gekregen en dat (zie 4.69 van voormeld arrest) ook het hof heeft geoordeeld dat [gedaagde] door het aannemen van die giften opzettelijk dan wel door bewuste roekeloosheid schade heeft toegebracht aan NMO. Ook op dit onderdeel stuit het verweer van [gedaagde] daarop dan ook af.
2.27
Onder toepassing van artikel 6:104 BW begroot de kantonrechter de schade die NMO door dit handelen van [gedaagde] heeft geleden, op het bedrag dat hij daardoor aan financieel voordeel heeft genoten, zijnde € 95.000,-.
2.28
Aldus kan het totaalbedrag tot vergoeding waarvan [gedaagde] op de voet van artikel 7:661 BW jegens (thans) de Curator gehouden is, worden vastgesteld op € 686.299,28.
2.29
Voor dit geval heeft [gedaagde] een beroep gedaan op matiging van de vordering van de Curator, zo mogelijk tot nihil. Ter ondersteuning daarvan heeft [gedaagde] erop gewezen dat hij en zijn echtgenote als gevolg van de beslagleggingen al vanaf 2012 verstoken zijn van hun aanspraken op pensioen en AOW, dat hij in het kader van de strafzaak al gestraft is en de hem opgelegde taakstraf als vrijwilliger in een verzorgingstehuis heeft uitgevoerd, dat hij in het kader van de belastingzaak over de jaren 2004 tot en met 2007 in totaal € 111.340,- aan naheffingen, heffingsrente en kosten heeft moeten betalen, dat hij op de boedel nog een vordering groot € 109.440,91 heeft, naar welk geld hij ‘kan fluiten’ omdat de Curator de boedel al heeft ‘leeg gedeclareerd’, dat hij in de renvooiprocedure al is veroordeeld de geleden schade inclusief rente, door de rechtbank bepaald op € 1.489,-, te vergoeden, dat hij leningen heeft moeten afsluiten om zijn schulden deels te kunnen aflossen terwijl zijn advocaat nog niet (geheel) is betaald, dat hij al meer dan twee jaar aangewezen is op de voedselbank en dat de lange periode gedurende welke de beslagen liggen onomkeerbare effecten hebben gehad op het financiële en sociaal-emotionele leven van [gedaagde] en zijn gezin en ‘flink heeft ingehakt’ op zijn gezondheid.
2.3
Vooropgesteld wordt dat de kantonrechter op grond van artikel 6:109 lid 1 BW een wettelijke verplichting tot schadevergoeding kan matigen indien toekenning van volledige schadevergoeding onder de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat deze wettelijke bepaling zo is geformuleerd dat deze de rechter noopt tot een grote mate van terughoudendheid. Als vuistregel geldt voorts dat matiging eerder mogelijk is naarmate de schuld van de schuldenaar lichter is en dat opzet of grove schuld de mogelijkheid van matiging vaak uitsluit.
2.31
Gegeven dit toetsingskader overweegt de kantonrechter dat de hiervoor vastgestelde, forse schadevergoeding haar oorzaak vindt in de als opzettelijk dan wel bewuste roekeloos beoordeelde gedragingen van [gedaagde], als hiervoor besproken. Het moge zo zijn dat de in verband daarmee gelegde beslagen en de overige procedures die [gedaagde] met dat handelen over zichzelf heeft afgeroepen, een diepe impact hebben (gehad) op het sociale, financiële en emotionele leven van [gedaagde] en zijn gezin, maar daartegenover staat dat het opzettelijk dan wel roekeloos karakter van genoemde onrechtmatige gedragingen zich niet verhoudt met het thans door hem gedane beroep op matiging ter zake van de dientengevolge door hemzelf veroorzaakte schade. Ook weegt mee het belang van de schuldeisers van de failliete boedel van NMO om, via deze door de Curator gevoerde procedure, (een deel van) hun vorderingen betaald te (trachten te) krijgen. Dit alles bij elkaar genomen en in onderling verband beschouwd kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden gezegd dat toekenning van volledige schadevergoeding onder de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Er bestaat dan ook geen aanleiding het door [gedaagde] gedane beroep op matiging te honoreren.
2.32
Het voorgaande betekent dat de door de Curator gevorderde schadevergoeding groot € 686.299,28 wordt toegewezen. Hetgeen overigens naar voren is gebracht, kan, onder verwijzing naar 2.3 en 2.5 hiervoor, tot geen ander oordeel leiden en wordt daarom niet (nader) besproken.
2.33
Ook de ter zake gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) wordt toegewezen, één en ander als hierna in het dictum gemeld.
2.34
Uit het procesdossier blijkt dat nog niet werd beslist op het door [gedaagde] door de handelskamer van deze rechtbank als zodanig aangemerkte bevoegdheidsincident (zie het vonnis van 11 december 2013). De kantonrechter ziet aanleiding de kosten van de procedure voor wat betreft dat incident te compenseren zodat beide partijen de eigen kosten dragen.
2.35
[gedaagde] wordt (in de hoofdzaak), als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van de procedure, de beslagkosten daaronder begrepen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Curator vastgesteld op de hierna in het dictum genoemde bedragen. Ook de over deze kosten gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) wordt, als op wet gegrond, toegewezen.
2.36
De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten. Ook de over deze kosten gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) wordt, als op wet gegrond, toegewezen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in het bevoegdheidsincident:
- compenseert de kosten van de procedure zodat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
- veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Curator te betalen een bedrag van € 686.299,28, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over een bedrag van € 286.054,28 vanaf 4 juli 2007 tot 1 januari 2008 en over een bedrag van € 686.299,28 vanaf 1 januari 2008 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Curator:
  • vastgesteld op € 851,- aan griffierecht, € 92,17 aan dagvaardingskosten, € 190,- aan taxe getuigen, € 909,97 aan beslagkosten, € 3.099,- aan advocaatsalaris ter zake van het beslagrekest en € 5.200,- aan (overig) gemachtigdensalaris,
  • en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 131,- aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,- aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, één en ander voor zover van toepassing inclusief btw,
al genoemde bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in zin van artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. van Boven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654