ECLI:NL:RBROT:2018:8425

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
10/660153-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deels voorwaardelijke gevangenisstraf en werkstraf voor bedreiging, twee mishandelingen, vernieling, bezit knalpatronen en hennep

Op 12 oktober 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 16 maart 2017 in Rotterdam meerdere strafbare feiten heeft gepleegd. De verdachte is beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, twee mishandelingen, vernieling, en het bezit van knalpatronen en hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf maanden geëist, maar de rechtbank heeft besloten om de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is een taakstraf van 60 uren opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de daden van de verdachte. De totale schadevergoeding bedraagt € 1.886,41 aan [naam slachtoffer 2], € 2.378,00 aan [naam slachtoffer 3] en € 800,00 aan [naam slachtoffer 1]. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum van de feiten. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/660153-17
Datum uitspraak: 12 oktober 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 september 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.M. Scheer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 3, 5 en 6 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring van de feiten 3, 5 en 6 redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 16 maart 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een gasfles en een kliko gepakt en in de richting van die [naam slachtoffer 1] gegooid en
- meermalen geprobeerd die [naam slachtoffer 1] te slaan, en
- tegen die [naam slachtoffer 1] geschreeuwd "ik maak je dood" en "ik
zweer op het graf van mijn broertje, jij gaat eraan, ook al moet ik daarvoor
weer 8 kogels op je woonwagen afvuren" en "jullie kunnen lachen het gaat
goedkomen", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en- een gietijzeren eikel door het glas van de voordeur in de
richting van die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 2] gegooid;
2.
hij op 16 maart 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- met kracht aan het horloge om de linkerpols van die [naam slachtoffer 1] te trekken en
- met kracht met een hand tegen het gezicht van die [naam slachtoffer 1]
te slaan;
3.
hij op 16 maart 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen, met kracht met een tot vuist gebalde hand tegen de mond en de kaak van die [naam slachtoffer 2] te slaan;
4.
hij op 16 maart 2017 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk
een gietijzeren vaas en een ruit van de woonkamer van de woonwagen aan
de [adres delict] en de omheining om het vak van genoemde
woonwagen en een brievenbus ende glazen ruit in
de voordeur van genoemde woonwagen en een deur in de gang van genoemde
woonwagen toebehorende aan [naam slachtoffer 3] heeft vernield en/of beschadigd ;
5.
hij op 10 augustus 2016 te Rotterdam
munitie in de zin van artikel 1, onder 4º van de Wet wapens en munitie, te
weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten
65 knalpatronen, kaliber 9mm en/of 100 knalpatronen, kaliber .380,
zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van
Categorie II en/of Categorie III, voorhanden heeft gehad;
6.
hij op 10 augustus 2016 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 464 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
2. mishandeling;
3. mishandeling;
4. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen en beschadigen, meermalen gepleegd;
5. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie;
6. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 16 maart 2017 op een woonwagenkamp aan het [adres delict] te Rotterdam een vrouw en haar ex-zwager, in het bijzijn van drie minderjarige kinderen, bedreigd door onder meer te zeggen dat hij de vrouw dood zou maken, ook als hij daarvoor weer acht kogels op haar woonwagen zou moeten afvuren. Op het moment dat de man en de vrouw de woonwagen invluchtten, heeft de verdachte nog een gietijzeren eikel met een gewicht van bijna een halve kilo in hun richting gegooid. Het handelen van de verdachte heeft tot grote gevoelens van angst en onveiligheid bij de betrokkenen geleid, vooral omdat drie maanden eerder de veertienjarige zoon van de zus van de vrouw, die in dezelfde woonwagen woont, gewond is geraakt doordat kogels in de richting van de woonwagen waren afgevuurd. De verdachte was daarvan op de hoogte.
Daarnaast heeft de verdachte twee mensen mishandeld en diverse goederen vernield. Ook deze feiten speelden zich af voor de deur van diezelfde woonwagen, in het bijzijn van de minderjarige kinderen, op een plek waar zij zich bij uitstek veilig zouden moeten voelen. Door dit geweld heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers. Bovendien heeft hij schade toegebracht aan andermans eigendommen. Deze geweldsexplosie is voor alle betrokkenen een zeer beangstigende ervaring geweest. Het vrouwelijke slachtoffer heeft voor de verwerking hiervan psychologische hulp moeten zoeken.
Bovendien heeft de verdachte 464 gram hennep in zijn woonwagen aanwezig gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van softdrugs kan leiden tot schade aan de gezondheid van de gebruikers ervan.
Ten slotte heeft de verdachte in zijn woonwagen 165 knalpatronen voorhanden gehad. Het bezit hiervan brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en de maatschappij in het algemeen mee, omdat dit kan leiden tot het gebruik van vuurwapens, met alle gevaren van dien.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 september 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld.
7.2.2.
Rapportages
Psycholoog J.J. van der Weele heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 30 juni 2017. Dit rapport houdt – samengevat - het volgende in.
De verdachte lijdt aan een enigszins gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, te weten een matige verstandelijke begaafdheid. Hierdoor is hij minder goed in staat sociale situaties in te schatten (en de risico's in deze), zijn impulsen te reguleren en op adequate wijze om te gaan met emoties en frustratie. ‘Eerst doen en dan pas nadenken’ typeert in bepaalde situaties zijn gedrag en dit patroon heeft hem ook al eerder in de problemen gebracht, met name als hij meent in zijn recht te staan. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde in een verminderde mate aan hem toe te rekenen. De psycholoog ziet geen mogelijkheid voor een interventie die zou moeten leiden tot afname van het recidiverisico. Een voorwaardelijk strafdeel als stok achter de deur is wel aan te bevelen.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 juli 2017. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Het herhalingsgevaar is matig. Het leven van de verdachte kent een duidelijke structuur en hij heeft geen financiële problemen of anderszins stresserende omstandigheden. Deze beschermende factoren compenseren deels de beperkingen die in het Pro Justitia rapport d.d. 30 juni 2017 naar voren komen.
Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. Het is ook mogelijk aan de verdachte een werkstraf op te leggen.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Nu de conclusies van de psycholoog gedragen worden door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Gezien de ernst van de feiten is in beginsel een gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop echter reden om de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast wordt een taakstraf opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer 2] , [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 1] .
De heer [naam slachtoffer 2] vordert ter zake van de onder 1 en 3 telastegelegde feiten een vergoeding van € 1.211,41 aan materiële schade en een vergoeding van € 675,00 aan immateriële schade.
Mevrouw [naam slachtoffer 3] vordert terzake van de onder 2 en 4 telastegelegde feiten een vergoeding van € 3.202,58 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.000,00 aan immateriële schade.
Mevrouw [naam slachtoffer 1] vordert terzake van het onder 1 telastegelegde feit een vergoeding van € 1.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partijen verzoeken tevens vergoeding van de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, almede aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van [naam slachtoffer 2] is duidelijk en voldoende onderbouwd. Ook de immateriële schade is voldoende toegelicht, zodat deze vordering geheel kan worden toegewezen.
De materiële vordering van [naam slachtoffer 3] kan in zijn geheel worden toegewezen. Wat de immateriële schadevergoeding betreft kan worden aangesloten bij de vordering van de heer Van Haren, met dat verschil dat de mishandeling en de vernielingen plaats hebben gevonden in de leefomgeving van mevrouw [naam slachtoffer 1] . De vordering tot immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 800,00.
De vordering tot immateriële schadevergoeding van [naam slachtoffer 1] kan eveneens worden toegewezen tot een bedrag van € 800,00.
8.2.
Standpunt verdediging
Het door Van Haren gevorderde bedrag aan immateriële schade dient te worden gematigd.
De verdediging vindt dat de benadeelde partijen [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 1] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen tot immateriële schadevergoeding. Subsidiair stelt de verdediging dat de gevorderde bedragen aanzienlijk moeten worden gematigd. Met name omdat [naam slachtoffer 3] al onder behandeling was vanwege een eerder opgelopen trauma, is het in deze strafzaak te ingewikkeld om een bedrag aan het onderhavige feit te koppelen. Het gedeelte van de vordering, dat ziet op het vervangen van de buitendeur van [naam slachtoffer 3] , dient te worden afgewezen, omdat het causale verband met de ten laste gelegde feiten ontbreekt.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken, zal de materiële vordering worden toegewezen. De gevorderde immateriële schade is eveneens genoegzaam onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor, zodat dit bedrag, ondanks de betwisting door de verdediging, geheel zal worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] door de onder 2 en 4 bewezen verklaarde strafbare feiten immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden –met name het feit dat de vernielingen en mishandeling hebben plaatsgevonden in haar eigen woonomgeving- naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 800,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van dit deel van de vordering ontoereikend zijn. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Door het onder 4 bewezen verklaarde strafbare feit is rechtstreeks materiële schade toegebracht aan een vaas, een brievenbus en kogelwerend glas, toebehorend aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] . De gevorderde schadevergoeding voor deze goederen is door de verdediging niet weersproken. Daarom zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 1.378,00.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] dat betrekking heeft op de buitendeur, zal worden toegewezen tot een bedrag van € 200,00 voor de gesneuvelde ruitjes. Omdat niet duidelijk is geworden of de overige schade aan de buitendeur is ontstaan als gevolg van de bewezenverklaarde feiten, zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van de vernieling van het traphekje, zal de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering die ziet op de kosten van een rekje. Ook dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 800,00. Het overige deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 16 maart 2017.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen in overwegende mate zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen [naam slachtoffer 2] , [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van respectievelijk € 1.886,41, € 2.378,00 en € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Daarbij legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op, bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 123 dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 90 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
60 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
30 dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 1.886,41 (zegge: duizendachthonderdzesentachtig euro en eenenveertig eurocent), bestaande uit
€ 1.211,41 aan materiële schade en € 675,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] , te betalen een bedrag van
€ 2.378,00 (zegge: tweeduizenddriehonderdachtenzeventig euro), bestaande uit € 1.578,00 aan materiële schade en € 800,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 800,00 (zegge: achthonderd euro ), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
verklaart de benadeelde partijen [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van hun vorderingen; bepaalt dat dit deel van de vorderingen slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] te betalen
€ 1.886,41(hoofdsom,
zegge: duizendachthonderdzesentachtig euro en eenenveertig eurocent); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 1.886,41 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
28 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] te betalen
€ 2.378,00(hoofdsom,
zegge: tweeduizenddriehonderdachtenzeventig euro); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 2.378,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
33 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 800,00(hoofdsom,
zegge: achthonderd euro); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 800,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
16 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en E.M. Havik, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 oktober 2018.
De griffier en de voorzitter zijn niet in staat om het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 16 maart 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft/is verdachte opzettelijk dreigend
- een gasfles en/of een kliko, althans een of meer goederen, gepakt en/of in
de richting van die [naam slachtoffer 1] gegooid en/of
- meermalen geprobeerd die [naam slachtoffer 1] te stompen en/of te slaan, althans
meermalen met een vuist, althans een hand, uitgehaald in de richting van die
[naam slachtoffer 1] en/of
- tegen die [naam slachtoffer 1] geschreeuwd en/of gezegd "ik maak je dood" en/of "ik
zweer op het graf van mijn broertje, jij gaat eraan, ook al moet ik daarvoor
weer 8 kogels op je woonwagen afvuren" en/of "jullie kunnen lachen het gaat
goedkomen", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- een gietijzeren eikel/knop/bal (door het glas van de voordeur) in de
richting van die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] gegooid;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- met kracht aan het horloge om de linkerpols van die [naam slachtoffer 1] te trekken en/of
- met kracht met een tot vuist gebalde hand tegen het gezicht van die [naam slachtoffer 1]
te slaan;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 16 maart 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, met kracht
met een tot vuist gebalde hand tegen de mond en/of de kaak, althans het
gezicht, van die [naam slachtoffer 2] te slaan;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 16 maart 2017 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk
een gietijzeren vaas/pot en/of een ruit van de woonkamer van de woonwagen aan
de [adres delict] en/of de omheining om het vak van genoemde
woonwagen en/of een traphekje en/of een brievenbus en/of (de glazen ruiten in)
de voordeur van genoemde woonwagen en/of een deur in de gang/hal van genoemde
woonwagen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 10 augustus 2016 te Rotterdam
munitie in de zin van artikel 1, onder 4º van de Wet wapens en munitie, te
weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten
65 knalpatronen, kaliber 9mm en/of 100 knalpatronen, kaliber .380,
zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van
Categorie II en/of Categorie III, voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
6.
hij op of omstreeks 10 augustus 2016 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 464 gram, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet