ECLI:NL:RBROT:2018:8413

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
10/750128-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne in de haven van Rotterdam door havenmedewerker

Op 10 oktober 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een havenmedewerker die betrokken was bij de invoer van 154 kilogram cocaïne in de haven van Rotterdam. De verdachte, die op 19 maart 2018 zonder toestemming de APM I terminal betrad, heeft samen met een andere persoon een container met bananen verplaatst, waarin later cocaïne werd aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de illegale activiteiten, gezien zijn ervaring en de omstandigheden waaronder hij handelde. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vijf jaar, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van vier jaar op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en dat zijn rol als havenmedewerker essentieel was voor de invoer van de cocaïne. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en psychologische rapportages. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750128-18
Datum uitspraak: 10 oktober 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.M. Rethmeier heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij vonnis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten nu de verdachte niet wist dat het ging om invoer van cocaïne (bij een partij bananen) en het vereiste opzet op (het voorbereiden van) de invoer van de cocaïne ontbreekt.
4.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 16 maart 2018 is het schip [naam motorschip] aangekomen in de haven van Rotterdam met daarop onder meer de container met nummer [containernummer] (hierna: de container), geladen met dozen bananen, afkomstig uit Ecuador. De betreffende container is op 17 maart 2018 gelost op de APM I terminal te Rotterdam (proces-verbaal onderzoek route container en schip, pagina 31 ev). De container is vervolgens in het reefercontainerstack (op positie [codering] ) gezet en aangesloten op de elektriciteitsvoorziening ten behoeve van de koelmotor.
19 maart 2018
De verdachte, werkzaam als operationeel medewerker bij APM Terminals, is in de ochtend van 19 maart 2018 met een ander, onbevoegd persoon, in een [autotype] naar de APM I terminal gekomen. De verdachte, die op die dag geen dienst had, heeft aldaar zijn APM I terreinpas met vingerscan aangeboden en is de terminal opgereden.
De verdachte is naar gebouw 19 gereden en heeft zijn veiligheidsjas aangetrokken en zijn veiligheidshelm opgedaan. Vervolgens heeft hij een geparkeerde straddlecarrier gepakt, is daarmee naar het reefercontainerstack gereden en heeft de container uit dat stack gehaald en vervolgens verkeerd om, namelijk met de deuren in plaats van met de achterzijde naar voren, neergezet in het reeferstack van het vak GE (ook wel aangeduid als vak 7C). De container stond na deze manoeuvre dusdanig dat deze niet kon worden aangesloten op de voor de koelmotor benodigde elektriciteitsaansluiting. Daarna is de verdachte weggereden en weer ingestapt in de [autotype] . De verdachte is vervolgens naar het reeferstack achter het Douane inspectievak gebouw nr. 19, waarachter de betreffende container klaar stond, gereden en heeft daar een oude transponder getoond en daarmee geprobeerd de slagbomen open te krijgen. Toen dit niet lukte is de verdachte, nadat hij door de beveiliging was bevraagd over zijn aanwezigheid, weggereden.
In de container zijn na onderzoek door de Douane op de plek waar dozen met banen waren verwijderd, 3 balen aangetroffen met daarin 155 pakketten met daarin een hoeveelheid van ongeveer (netto) 154 kilogram cocaïne.
Verklaring(en) van de verdachte
De verdachte heeft zich bij de politie in eerste instantie op zijn zwijgrecht beroepen, en heeft in zijn derde politieverhoor alsmede op de terechtzitting uiteindelijk een inhoudelijke verklaring afgelegd.
De verdachte bekent dat hij op 19 maart 2018 samen met een ander de APM I terminal op is gegaan om de container te verplaatsen, maar verklaart wisselend over het tijdstip waarop hij daarvoor is benaderd en door wie en tevens over het tijdstip van verkrijgen van de vergoeding.
De vergoeding van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een paar dagen of de dag voorafgaand aan 19 maart 2018 is benaderd door een man uit de buurt (Spijkenisse) om voor een bedrag van € 500,- een container te verplaatsen/weg te zetten.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte, dat hij voor zijn werkzaamheden (slechts) € 500,- heeft gekregen onaannemelijk. Tijdens de Whatsapp gesprekken tussen ‘buur’ en de verdachte van 21 maart 2018 zegt de verdachte ‘dat hij niet blij is met de 4,5 kop [de rechtbank begrijpt: € 4.500,-] die hij heeft ontvangen voor al het werk’ (zie proces-verbaal onderzoek uitgelezen telefoongegevens, p. 109 dossier). Dat er sprake is van een kennelijke verschrijving, en het volgens de verdachte 0,5 ‘kop’ moet zijn, acht de rechtbank onaannemelijk. Daarbij komt dat de verdachte het door hem genoemde bedrag evenmin op een later tijdstip heeft gecorrigeerd in zijn correspondentie met de ‘buur’. Een vergoeding van € 4.500, - past naar het oordeel van de rechtbank op grond van de ervaringen in andere, soortgelijke zaken, ook beter bij de door verdachte verrichte handelingen dan een bedrag van € 500,-. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte voor zijn werkzaamheden een vergoeding van € 4.500,- heeft gekregen.
Had de verdachte wetenschap van de cocaïne in de container?
De verdachte ontkent dat hij wist van de verdovende middelen in de container. Hij heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij dacht dat in de container vuurwerk zou zitten.
De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte op 17 maart 2018 ten aanzien van de container, waarin later een grote hoeveelheid cocaïne is aangetroffen, een ‘voorverkenning’ heeft gedaan, door die container op te zoeken en te filmen. De verdachte heeft vervolgens op 19 maart 2018 een persoon naar een afgesloten haventerrein gebracht, terwijl die persoon daar niet werkte en er dus niets te zoeken had. De verdachte, die op dat moment geen dienst had, was hier eveneens onbevoegd aanwezig. De verdachte heeft de container verplaatst en verkeerd om, namelijk met de deuren naar voren, neergezet in een ander stack, waarna hij vervolgens met een valse transponder heeft geprobeerd om met die persoon bij de container te komen. De verdachte heeft voor zijn werkzaamheden een aanzienlijke beloning van
€ 4.500,- gekregen.
Gelet op deze gang van zaken moeten de verdachte hebben geweten dat hetgeen hij daar deed illegaal van aard was.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er via de haven van Rotterdam met grote regelmaat cocaïne wordt ingevoerd in Nederland. Tevens komt het vaak voor dat deze cocaïne in balen of sporttassen achter de deur van een container wordt klaargezet (de ‘rip-off methode’). Zeker de verdachte, die voor het bedrijf waar hij werkte al jaren op het haventerrein kwam, heeft dit kunnen en moeten weten
.Daarbij komt dat zijn werkgever, APM Terminals, zogenaamde HARC-team voorlichtingsbijeenkomsten organiseerde over (de methodes van) het smokkelen van verdovende middelen in de haven van Rotterdam, waaraan elke medewerker moest deelnemen. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte hiervan op de hoogte is geweest.
Uit bovengenoemde omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte moet hebben beseft dat de container (mede) gevuld was met kostbare smokkelwaar. De verdachte heeft derhalve de aanmerkelijke kans dat de container gevuld was met een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I voor lief genomen en aanvaard en heeft aldus het voorwaardelijk opzet gehad op het plegen van het onder feit 1 primair en 2 ten laste gelegde.
Medeplegen?
De verdachte heeft in eerste instantie ontkend dat hij eerder dan 19 maart 2018 betrokken is geweest bij de handelingen gerelateerd aan de betreffende container. Na confrontatie met zijn telefoongegevens verklaarde hij op zitting dat hij op 17 maart 2018 de locatie van de container al had doorgekregen en dat hij vervolgens een foto heeft gemaakt van de container op de terminal. Uit de telefoongegevens van de verdachte blijkt echter dat hij niet alleen de container heeft gefotografeerd maar dat hij tevens de locatie en aanwezigheid van douanemedewerkers alsmede de precieze locatie van de container heeft gefilmd. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte vanaf 17 maart 2018 betrokken is geweest door middel van het opsporen van de container. De verdachte heeft, als operationeel medewerker van de betrokken terminal, een cruciale rol gehad in het verschaffen van toegang tot de APM I terminal en de verdere logistiek rond het aanwijzen en uithalen van de container. Gezien de veiligheidsvoorschriften, de omvang van de terminal en het aantal containers dat in een containerstack aanwezig zijn is het immers bijna onmogelijk om zonder kennis van het terrein en wetenschap van de positie van een specifieke container bij een specifieke container op het terrein uit te komen.
Er was, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, sprake van een gezamenlijke uitvoering ten aanzien van de (verlengde) invoer van de verdovende middelen in de container. De conclusie is dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen terwijl de bijdrage van de verdachte bovendien van voldoende gewicht was om te kunnen spreken van medeplegen.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad om tezamen en in vereniging met anderen een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I in te voeren en tevens daartoe voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen te verrichten.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht het aan de verdachte onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Primair
hij in de periode van 17 maart 2018 tot en met 19 maart 2018 te
Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 154 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 19 maart 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland brengen van 154 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en anderen gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en
- vervoermiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende/is verdachte
- buiten diensttijd met behulp van zijn toegangspas in combinatie met zijn vingerafdruk met een auto de APM-terminal opgereden, en
- zich in gebouw 19 op de APM-terminal in bedrijfskleding omgekleed, en
- in een straddle-carrier gaan rijden, en
- ( vervolgens) met die straddle-carrier de container met nummer [containernummer] , waarin die 154 kilogram cocaïne zich bevond, opgepakt en/verplaatst (naar een reeferstack), en
- voornoemde container achterstevoren, (in het reeferstack) neergezet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
primair
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
2.
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en vervoermiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan (verlengde) invoer van cocaïne in Nederland en aan daarop gerichte voorbereidingshandelingen. Voor het in omloop brengen van de cocaïne was de rol van de verdachte, als havenmedewerker, essentieel. Door aldus te handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit.
Cocaïne is een voor de gezondheid zeer schadelijke stof. Voorbereidingshandelingen zijn noodzakelijk om de daadwerkelijke invoer te realiseren en vormen derhalve een bijdrage aan de verspreiding en het gebruik van cocaïne. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het is algemeen bekend dat de handel in cocaïne uitermate winstgevend is. Hierdoor wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit in het bijzonder bij grensoverschrijdende handel in de invoer- en uitvoerlanden vaak gepaard gaat met vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was uitsluitend uit op eigen financieel gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 september 2018, waaruit blijkt dat de verdachte wel eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 augustus 2018. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
GZ-Psycholoog R. Bout heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 4 juli 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
Betrokkene is een gemiddeld intelligente man bij wie sprake is van ADHD, PTSS en een stoornis in het gebruik van cocaïne. Hoewel de persoonlijkheid van betrokkene veel kenmerken vertoont van een borderline persoonlijkheidsstoornis stelt onderzoeker deze diagnose nog niet vanwege de drie andere vastgestelde stoornissen.
Omdat er geen verband beschreven kan worden tussen diagnoses en delict is het niet mogelijk om een op pathologische gronden gefundeerd risicotaxatie te doen, tevens het niet mogelijk om een interventieadvies te geven om de kans op recidive te verkleinen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op de forse hoeveelheid cocaïne die is aangetroffen, de voorbeeldfunctie die de verdachte als medewerker van de Rotterdamse haven had en de afschrikkende, preventieve werking die moet uitgaan van de in dit geval op te leggen straf, is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf als strafmodaliteit in aanmerking komt en een passende reactie vormt op de strafbare feiten waaraan de verdachte zich schuldig heeft gemaakt.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank neemt daarbij voorts in aanmerking dat de verdachte geen aansturende rol heeft gehad, zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor een (soortgelijk) Opiumwetdelict.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en W.H.J. Stemker Köster, rechters,
in tegenwoordigheid van A-L.H. Wilkens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 17 maart 2018 tot en met 19 maart 2018 te
Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 154 kilogram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Subsidiair
N.N. in of omstreeks de periode van 17 maart 2018 tot en met 19 maart 2018 te
Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 154 kilogram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 19 maart 2018 te
Rotterdam,
- opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of
- opzettelijk behulpzaam is geweest door - buiten diensttijd met behulp van zijn toegangspas in combinatie met zijn vingerafdruk met een auto de APM-terminal op te rijden, en/of
- zich in gebouw 19 op de APM-terminal in bedrijfskleding om te kleden, en/of
- met een straddle-carrier te gaan rijden en/of - (vervolgens) met die straddleecarrier de container met nummer [containernummer] , waarin die 154 kilogram cocaïne zich bevond, op te pakken en/of (vervolgens) te verplaatsen (naar een reeferstack), en/of
- voornoemde container achterstevoren, althans zodanig, (in het reeferstack) neer te zetten en/of (aldus) de deuren van de container aan het zicht van de daar aanwezige camera's te onttrekken;
2.
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland
brengen van 154 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- buiten diensttijd met behulp van zijn toegangspas in combinatie met zijn vingerafdruk met een auto de APM-terminal opgereden, en/of
- zich in gebouw 19 op de APM-terminal in bedrijfskleding omgekleed, en/of - in een straddle-carrier gaan rijden, en/of
- ( vervolgens) met die straddle-carrier de container met nummer [containernummer] , waarin die 154 kilogram cocaïne zich bevond, opgepakt en/of verplaatst (naar een reeferstack), en/of
- voornoemde container achterstevoren, althans zodanig, (in het reeferstack) neergezet en/of (aldus) de deuren van de container aan het zicht van de daar aanwezige camera’s onttrokken.