4.1.2.Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 16 maart 2018 is het schip [naam motorschip] aangekomen in de haven van Rotterdam met daarop onder meer de container met nummer [containernummer] (hierna: de container), geladen met dozen bananen, afkomstig uit Ecuador. De betreffende container is op 17 maart 2018 gelost op de APM I terminal te Rotterdam (proces-verbaal onderzoek route container en schip, pagina 31 ev). De container is vervolgens in het reefercontainerstack (op positie [codering] ) gezet en aangesloten op de elektriciteitsvoorziening ten behoeve van de koelmotor.
19 maart 2018
De verdachte, werkzaam als operationeel medewerker bij APM Terminals, is in de ochtend van 19 maart 2018 met een ander, onbevoegd persoon, in een [autotype] naar de APM I terminal gekomen. De verdachte, die op die dag geen dienst had, heeft aldaar zijn APM I terreinpas met vingerscan aangeboden en is de terminal opgereden.
De verdachte is naar gebouw 19 gereden en heeft zijn veiligheidsjas aangetrokken en zijn veiligheidshelm opgedaan. Vervolgens heeft hij een geparkeerde straddlecarrier gepakt, is daarmee naar het reefercontainerstack gereden en heeft de container uit dat stack gehaald en vervolgens verkeerd om, namelijk met de deuren in plaats van met de achterzijde naar voren, neergezet in het reeferstack van het vak GE (ook wel aangeduid als vak 7C). De container stond na deze manoeuvre dusdanig dat deze niet kon worden aangesloten op de voor de koelmotor benodigde elektriciteitsaansluiting. Daarna is de verdachte weggereden en weer ingestapt in de [autotype] . De verdachte is vervolgens naar het reeferstack achter het Douane inspectievak gebouw nr. 19, waarachter de betreffende container klaar stond, gereden en heeft daar een oude transponder getoond en daarmee geprobeerd de slagbomen open te krijgen. Toen dit niet lukte is de verdachte, nadat hij door de beveiliging was bevraagd over zijn aanwezigheid, weggereden.
In de container zijn na onderzoek door de Douane op de plek waar dozen met banen waren verwijderd, 3 balen aangetroffen met daarin 155 pakketten met daarin een hoeveelheid van ongeveer (netto) 154 kilogram cocaïne.
Verklaring(en) van de verdachte
De verdachte heeft zich bij de politie in eerste instantie op zijn zwijgrecht beroepen, en heeft in zijn derde politieverhoor alsmede op de terechtzitting uiteindelijk een inhoudelijke verklaring afgelegd.
De verdachte bekent dat hij op 19 maart 2018 samen met een ander de APM I terminal op is gegaan om de container te verplaatsen, maar verklaart wisselend over het tijdstip waarop hij daarvoor is benaderd en door wie en tevens over het tijdstip van verkrijgen van de vergoeding.
De vergoeding van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een paar dagen of de dag voorafgaand aan 19 maart 2018 is benaderd door een man uit de buurt (Spijkenisse) om voor een bedrag van € 500,- een container te verplaatsen/weg te zetten.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte, dat hij voor zijn werkzaamheden (slechts) € 500,- heeft gekregen onaannemelijk. Tijdens de Whatsapp gesprekken tussen ‘buur’ en de verdachte van 21 maart 2018 zegt de verdachte ‘dat hij niet blij is met de 4,5 kop [de rechtbank begrijpt: € 4.500,-] die hij heeft ontvangen voor al het werk’ (zie proces-verbaal onderzoek uitgelezen telefoongegevens, p. 109 dossier). Dat er sprake is van een kennelijke verschrijving, en het volgens de verdachte 0,5 ‘kop’ moet zijn, acht de rechtbank onaannemelijk. Daarbij komt dat de verdachte het door hem genoemde bedrag evenmin op een later tijdstip heeft gecorrigeerd in zijn correspondentie met de ‘buur’. Een vergoeding van € 4.500, - past naar het oordeel van de rechtbank op grond van de ervaringen in andere, soortgelijke zaken, ook beter bij de door verdachte verrichte handelingen dan een bedrag van € 500,-. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte voor zijn werkzaamheden een vergoeding van € 4.500,- heeft gekregen.
Had de verdachte wetenschap van de cocaïne in de container?
De verdachte ontkent dat hij wist van de verdovende middelen in de container. Hij heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij dacht dat in de container vuurwerk zou zitten.
De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte op 17 maart 2018 ten aanzien van de container, waarin later een grote hoeveelheid cocaïne is aangetroffen, een ‘voorverkenning’ heeft gedaan, door die container op te zoeken en te filmen. De verdachte heeft vervolgens op 19 maart 2018 een persoon naar een afgesloten haventerrein gebracht, terwijl die persoon daar niet werkte en er dus niets te zoeken had. De verdachte, die op dat moment geen dienst had, was hier eveneens onbevoegd aanwezig. De verdachte heeft de container verplaatst en verkeerd om, namelijk met de deuren naar voren, neergezet in een ander stack, waarna hij vervolgens met een valse transponder heeft geprobeerd om met die persoon bij de container te komen. De verdachte heeft voor zijn werkzaamheden een aanzienlijke beloning van
€ 4.500,- gekregen.
Gelet op deze gang van zaken moeten de verdachte hebben geweten dat hetgeen hij daar deed illegaal van aard was.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er via de haven van Rotterdam met grote regelmaat cocaïne wordt ingevoerd in Nederland. Tevens komt het vaak voor dat deze cocaïne in balen of sporttassen achter de deur van een container wordt klaargezet (de ‘rip-off methode’). Zeker de verdachte, die voor het bedrijf waar hij werkte al jaren op het haventerrein kwam, heeft dit kunnen en moeten weten
.Daarbij komt dat zijn werkgever, APM Terminals, zogenaamde HARC-team voorlichtingsbijeenkomsten organiseerde over (de methodes van) het smokkelen van verdovende middelen in de haven van Rotterdam, waaraan elke medewerker moest deelnemen. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte hiervan op de hoogte is geweest.
Uit bovengenoemde omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte moet hebben beseft dat de container (mede) gevuld was met kostbare smokkelwaar. De verdachte heeft derhalve de aanmerkelijke kans dat de container gevuld was met een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I voor lief genomen en aanvaard en heeft aldus het voorwaardelijk opzet gehad op het plegen van het onder feit 1 primair en 2 ten laste gelegde.
Medeplegen?
De verdachte heeft in eerste instantie ontkend dat hij eerder dan 19 maart 2018 betrokken is geweest bij de handelingen gerelateerd aan de betreffende container. Na confrontatie met zijn telefoongegevens verklaarde hij op zitting dat hij op 17 maart 2018 de locatie van de container al had doorgekregen en dat hij vervolgens een foto heeft gemaakt van de container op de terminal. Uit de telefoongegevens van de verdachte blijkt echter dat hij niet alleen de container heeft gefotografeerd maar dat hij tevens de locatie en aanwezigheid van douanemedewerkers alsmede de precieze locatie van de container heeft gefilmd. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte vanaf 17 maart 2018 betrokken is geweest door middel van het opsporen van de container. De verdachte heeft, als operationeel medewerker van de betrokken terminal, een cruciale rol gehad in het verschaffen van toegang tot de APM I terminal en de verdere logistiek rond het aanwijzen en uithalen van de container. Gezien de veiligheidsvoorschriften, de omvang van de terminal en het aantal containers dat in een containerstack aanwezig zijn is het immers bijna onmogelijk om zonder kennis van het terrein en wetenschap van de positie van een specifieke container bij een specifieke container op het terrein uit te komen.
Er was, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, sprake van een gezamenlijke uitvoering ten aanzien van de (verlengde) invoer van de verdovende middelen in de container. De conclusie is dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen terwijl de bijdrage van de verdachte bovendien van voldoende gewicht was om te kunnen spreken van medeplegen.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad om tezamen en in vereniging met anderen een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I in te voeren en tevens daartoe voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen te verrichten.