ECLI:NL:RBROT:2018:8293

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
ROT18/4784
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg met betrekking tot publicatie van een rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd

Op 26 september 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam, mr. A.I. van Strien, een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen Gezondheidscentrum Medimel B.V. en Medisch Centrum Bernadotte B.V. als verzoeksters, en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als verweerder. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Verzoeksters hebben geen bezwaar tegen de inhoud van de aanwijzing die door de Minister is gegeven, maar verzoekster 2, de voormalig bestuurder van Gezondheidscentrum Medimel B.V., heeft bezwaren tegen de publicatie van het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, dat aan de aanwijzing ten grondslag ligt.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster 1 geen procesbelang heeft bij de procedure, aangezien de argumenten enkel betrekking hebben op verzoekster 2. De rechter heeft verder overwogen dat de juistheid van de aanwijzing en de bevoegdheid tot publicatie niet worden betwist. Bij de belangenafweging heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat het belang van transparantie en de keuzevrijheid voor patiënten zwaarder weegt dan het belang van verzoekster 2 om negatieve publiciteit te vermijden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/4784

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

26 september 2018 in de zaak tussen

Gezondheidscentrum Medimel B.V. - Medisch Centrum Bernadotte B.V., te Utrecht, verzoekster 1 en
[Naam], voormalig bestuurder van Gezondheidscentrum Medimel B.V., verzoekster 2, tezamen:
verzoeksters,
gemachtigde: mr. M.K. Struwe,
en

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigden: mr. R.H. Algera en mr. drs. J.M. Lange.
Verzoeksters en de gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door M.R. Jansen.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 26 september 2018 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij besluit van 31 augustus 2018 op grond van artikel 27 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een schriftelijke aanwijzing gegeven aan Medisch Centrum Bernadotte B.V., voorheen Gezondheidscentrum Medimel. B.V. Daarbij is tevens besloten de aanwijzing alsmede het daaraan ten grondslag liggende rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van augustus 2018 (het rapport) te publiceren.
2. Verzoeksters hebben geen bezwaar tegen de inhoud van de aanwijzing en/of de publicatie daarvan. Het verzoek om voorlopige voorziening ziet op de openbaarmaking van het rapport. Verzoekster 2 stelt dat openbaarmaking van het rapport voor haar uitermate schadelijk is en dat in het rapport onjuiste bevindingen staan. Openbaarmaking zou betekenen dat verzoekster 2 zowel binnen de zorg als daarbuiten geen werk meer zal kunnen vinden.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat niet duidelijk is geworden welk procesbelang verzoekster 1 heeft bij deze procedure. De argumenten die in het verzoekschrift zijn aangevoerd zien allen op de positie van verzoekster 2. Om die reden wordt het verzoek voor zover dat namens verzoekster 1 is gedaan afgewezen wegens het ontbreken van procesbelang.
4. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de juistheid van de aanwijzing en de bevoegdheid tot publicatie daarvan niet wordt betwist. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vooralsnog van uit dat de aanwijzing rechtmatig is en dat daarmee ook de bevoegdheid tot publicatie van die aanwijzing is gegeven.
Voor wat betreft de publicatie van het rapport dient een belangenafweging plaats te vinden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in de door hem te verrichten belangenafweging meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat (toekomstige) patiënten en hun ouders/vertegenwoordigers hebben bij hun keuze voor een zorgaanbieder, het belang van transparantie van het toezicht door de Inspectie en het belang van het nalevingsniveau door zorgaanbieders, dan aan het belang van verzoekster 2 om negatieve publiciteit te voorkomen. De voorzieningenrechter overweegt nog in het bijzonder dat in het rapport naast de bevindingen uit onderzoek van de Inspectie ook steeds de reactie van verzoekster 2 omtrent die bevindingen is opgenomen, zodat ook in die zin geen sprake is van onevenwichtigheid in het rapport.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
Deze uitspraak is op 26 september 2018 in het openbaar gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier.
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.