In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 juli 2018 uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoekster] om een voorlopige voorziening te treffen tegen de openbaarmaking van een curatelebesluit door De Nederlandsche Bank N.V. (DNB). DNB had op 8 november 2016 een curator benoemd voor het bestuur van [verzoekster] en op 6 juni 2018 besloten tot openbaarmaking van dit curatelebesluit. [verzoekster] maakte bezwaar tegen dit besluit en verzocht de voorzieningenrechter om schorsing van de openbaarmaking.
De voorzieningenrechter overwoog dat DNB op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) verplicht was om het curatelebesluit openbaar te maken, omdat het besluit onherroepelijk was geworden. [verzoekster] betoogde dat een curatelebesluit geen bestuurlijke sanctie is en dat publicatie in strijd is met de aard van de curatele. De voorzieningenrechter volgde echter het standpunt van DNB dat het curatelebesluit wel degelijk onder de openbaarmakingsplicht valt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de markt en de noodzaak tot transparantie zwaarder wegen dan de reputatieschade die [verzoekster] vreesde.
Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de voorzieningenrechter geen aanleiding zag om de openbaarmaking te schorsen. De uitspraak benadrukt de hoofdregel van openbaarmaking van bestuurlijke sancties en de belangen die daarmee gediend zijn, zoals de stabiliteit van de financiële sector. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden.